ECLI:NL:RBROT:2017:10890
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
Dit vonnis is gewezen door de rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2017 in de zaak met parketnummer 10/720035-14. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, mr. M. Tiebosch, die strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is gebaseerd op feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten en heeft tevens de afwijzing van de vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel bepleit, gezien de bepleite vrijspraak.
Tijdens de zitting op 19 september 2017 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Bij vonnis van 3 oktober 2017 is de veroordeelde vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is als bijlage aan het huidige vonnis gehecht. Aangezien de verdachte is vrijgesproken, heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De rechtbank heeft in haar beslissing overwogen dat er geen grond is voor het opleggen van een verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag, omdat de verdachte niet is veroordeeld voor de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting, waarbij mr. L. van Hemert als griffier aanwezig was.