In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van de Wijngaart. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen en medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot de teelt en het bezit van hennep. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met een eis tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Tijdens de zitting op 19 september 2017 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. Dit leidde tot twijfel over de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij die in een door hem verhuurde loods was aangetroffen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan, en heeft hij vrijspraak gekregen van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L. van Hemert, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.