ECLI:NL:RBROT:2017:10887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
10/741286-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 24 september 2016 betrokken was bij een incident waarbij een vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid MDMA (1002,4 gram) in een auto werden aangetroffen. De verdachte, die ten tijde van de zitting preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.I. van Haneghem. De officier van justitie, mr. A. Ekiz, had gevorderd tot een gevangenisstraf van 15 maanden, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bijrijder van de auto was en dat hij opzettelijk aanwezig was bij de drugs, maar niet bij het vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit met betrekking tot het vuurwapen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke impact van de handel in harddrugs en de noodzaak van een afschrikwekkende straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741286-17
Datum uitspraak: 3 oktober 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht,
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat verdachte voor beide feiten dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft in de periode rond het staande houden en de daarop volgende ontvluchting niet in de auto gezeten. Dit wordt bevestigd door de bestuurder, die dit vandaag als getuige ter zitting heeft verklaard. De verdachte ontkent iets te maken te hebben met de in de auto aangetroffen MDMA en met het vuurwapen. De door getuigen gegeven signalementen zijn tegenstrijdig aan elkaar en komen niet overeen met dat van de verdachte. De verdachte kwam vaker in het park met zijn vrienden. Dus zijn aanwezigheid, zoals geconstateerd door verbalisanten, laat zich hierdoor verklaren. De aanwezigheid van de telefoon van verdachte in de auto waarin de drugs en het vuurwapen zijn gevonden laat zich verklaren door het gebruik door verdachte van de auto op een eerder moment. Deze auto werd door hem en de andere vrienden geregeld gebruikt, bijvoorbeeld om naar de coffeeshop te gaan.
4.1.2.
Beoordeling
Op 24 september 2016 is op de bodem van de auto met kenteken [kentekennummer] , achter de stoel van de bijrijder, een vuurwapen aangetroffen. Op de bodem bij de bijrijdersstoel werd een plastic zak aangetroffen met, naar later is gebleken, 1002,4 gram MDMA.
Aan de verdachte is het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en van de drugs ten laste gelegd. De verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Bijrijder?
Alvorens de rechtbank tot een beoordeling daarvan toekomt, moet allereerst worden beantwoord de vraag of de verdachte op 24 september 2016 de bijrijder van de auto was. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dit het geval is. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Toen er omstreeks 19:25 uur een melding werd gedaan bij de politie dat de bestuurder van deze auto met een vuurwapen een onbekend gebleven derde heeft gedreigd, zaten er twee personen in de auto. Vrijwel gelijktijdig met de melding zien meerdere politieagenten de auto rijden met daarin twee inzittenden. De achtervolging werd direct ingezet. Vanaf het moment van de melding is de auto slechts korte tijd uit het zicht van de politie geweest.
Enige tijd later wordt de auto met draaiende motor aangetroffen aan de Abraham van Stolkweg te Rotterdam. Getuigen aldaar hebben gezien dat de twee inzittenden uit het voertuig waren gesprongen en in de richting van het nabij gelegen Roel Langerakpark waren gerend. Omstreeks 19:39 uur is de (gewonde) bestuurder van de auto door de politie aangetroffen en aangehouden.
Op dat tijdstip hebben twee andere verbalisanten positie ingenomen op de Stadhoudersweg met zicht op het parkeerterrein van Blijdorp en de uitgang van het Roel Langerakpark naast het Van der Valk Hotel aldaar. Omstreeks 19:45 uur zagen zij de verdachte, gekleed in een donker trainingspak en met een bal onder zijn arm, ter hoogte van dit hotel uit het park lopen. Zij hebben, tot het moment dat zij om 20:20 uur hun positie hebben verlaten, geen andere personen gezien die aan het door getuigen opgegeven signalement voldeden. Het gehele park is gescand op zoek naar de andere inzittende van de auto. Er werd gedurende dat onderzoek geen andere persoon aangetroffen.
De getuige [naam getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op die dag op het terras van het Van der Valk Hotel zat en een donker getinte man in een zwart trainingspak met een bal onder diens arm hard op haar af zag komen rennen. Deze man stopte abrupt toen hij de mensen op het terras zag en liep zenuwachtig verder, zo verklaarde deze getuige.
In de auto werd onder meer een mobiele telefoon van verdachte aangetroffen en vóór de stoel van de bijrijder, en pal naast de zak met MDMA, trof de politie een plastic zak(je) aan met daarop een vingerafdruk van de verdachte.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inzittende was van de auto met kenteken [kentekennummer] op 24 september 2016.
Een concrete en min of meer toetsbare verklaring van de verdachte voor deze feiten en omstandigheden ontbreekt. Bij de politie heeft de verdachte zich, indien de politie hem inhoudelijke vragen stelde, voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Een verklaring van een verdachte, met een inhoud die niet -of zeer beperkt- toetsbaar en vaag is, kan door de rechter buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt temeer indien een dergelijke verklaring pas op een zeer laat moment wordt afgelegd door de verdachte in zijn strafzaak. Immers, het ligt voor de hand dat een verdachte spoedig na zijn aanhouding opening van zaken geeft, indien de verklaring in de kern inhoudt dat hij volstrekt onschuldig is aan de hem verweten (ernstige) strafbare feiten. Een dergelijk verklaring zal, mits aannemelijk gemaakt, er immers toe leiden dat verdachte niet lang(er) iets te vrezen heeft van een onderzoek naar de desbetreffende strafbare feiten.
De inhoud van de verklaring die de getuige [naam getuige 2] op de terechtzitting heeft afgelegd, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig omdat de verklaring niet toetsbaar is en geen verklaring biedt voor de aangetroffen bewijsmiddelen in de auto én het aantreffen van verdachte nabij de plaats waar de auto is achtergelaten op een tijdstip dat zeer goed past indien verdachte de tweede inzittende is geweest van de auto.
De conclusie is dus dat de verdachte de bijrijder van de auto met kenteken [kentekennummer] was.
Drugs en vuurwapen voorhanden?
Resteert de vraag of de verdachte de drugs en/of het vuurwapen (met een ander) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit de foto opgenomen in het proces verbaal nummer [pv-nummer] op bladzijde 43, blijkt dat de plastic zak met MDMA openlijk, dus duidelijk zichtbaar, op de bodem van de auto aan de kant van de bijrijder lag.
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in art. 2 onder C van de Opiumwet, is het niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat de verdachte ten tijde van het delict wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Aan die eisen is ruimschoots voldaan. Daarbij komt nog dat uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden al een aantal maal ter zake Opiumwetdelicten is veroordeeld, zodat de rechtbank het er voor houdt dat hij een meer dan gemiddelde kennis van zaken heeft betreffende drugs en hun uiterlijke verschijningsvormen.
Dit geldt niet voor het vuurwapen. Dat bevond zich immers op de bodem van de auto, achter de stoel van de bijrijder en was dus niet direct en openlijk zichtbaar voor iemand die naast de bestuurder plaatsneemt in de auto. Er zijn verder in het dossier geen bewijsmiddelen, op grond waarvan vastgesteld kan worden dat het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte bevond.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat gezien het vorenstaande de verdachte de verdovende middelen, zoals ten laste gelegd onder
feit 2aanwezig heeft gehad en hiervan wetenschap heeft gehad. Het betreft hier een hoeveelheid die als een handelsvoorraad moet worden aangeduid. De rechtbank leidt uit de openlijke aanwezigheid van hoeveelheid MDMA, de resten van MDMA in de auto en de ontvluchting af dat de verdachten deze hoeveelheid drugs opzettelijk aanwezig hebben gehad.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 september 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1002,4 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van ruim een kilogram MDMA.
Wanneer deze grote hoeveelheid MDMA niet door de politie zou zijn onderschept, zou deze op de markt zijn gebracht, met alle schadelijke gevolgen van dien. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen een veelheid aan criminaliteit die gepaard gaan met de handel en het gebruik van verdovende middelen.
Het voorhanden hebben hiervan is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Daarom wordt hier streng tegen opgetreden door middel van het opleggen van gevangenisstraffen die qua duur een afdoende afschrikwekkend en normbevestigend effect hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 augustus 2017. De verdachte heeft aan dit rapport geen medewerking willen verlenen. De verdachte heeft een uitkering, woont nog bij diens moeder en heeft geen werk. Reclassering Nederland adviseert bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van
een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, met name ook die tegen de medeverdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, en
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M. Smit en G.P. van de Beek en rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 september 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, merk/type Bbm 315 auto, kaliber 6,35 mm met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 24 september 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1002,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 onder C Opiumwet