4.1.2.Beoordeling
Op 24 september 2016 is op de bodem van de auto met kenteken [kentekennummer] , achter de stoel van de bijrijder, een vuurwapen aangetroffen. Op de bodem bij de bijrijdersstoel werd een plastic zak aangetroffen met, naar later is gebleken, 1002,4 gram MDMA.
Aan de verdachte is het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en van de drugs ten laste gelegd. De verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Bijrijder?
Alvorens de rechtbank tot een beoordeling daarvan toekomt, moet allereerst worden beantwoord de vraag of de verdachte op 24 september 2016 de bijrijder van de auto was. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dit het geval is. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Toen er omstreeks 19:25 uur een melding werd gedaan bij de politie dat de bestuurder van deze auto met een vuurwapen een onbekend gebleven derde heeft gedreigd, zaten er twee personen in de auto. Vrijwel gelijktijdig met de melding zien meerdere politieagenten de auto rijden met daarin twee inzittenden. De achtervolging werd direct ingezet. Vanaf het moment van de melding is de auto slechts korte tijd uit het zicht van de politie geweest.
Enige tijd later wordt de auto met draaiende motor aangetroffen aan de Abraham van Stolkweg te Rotterdam. Getuigen aldaar hebben gezien dat de twee inzittenden uit het voertuig waren gesprongen en in de richting van het nabij gelegen Roel Langerakpark waren gerend. Omstreeks 19:39 uur is de (gewonde) bestuurder van de auto door de politie aangetroffen en aangehouden.
Op dat tijdstip hebben twee andere verbalisanten positie ingenomen op de Stadhoudersweg met zicht op het parkeerterrein van Blijdorp en de uitgang van het Roel Langerakpark naast het Van der Valk Hotel aldaar. Omstreeks 19:45 uur zagen zij de verdachte, gekleed in een donker trainingspak en met een bal onder zijn arm, ter hoogte van dit hotel uit het park lopen. Zij hebben, tot het moment dat zij om 20:20 uur hun positie hebben verlaten, geen andere personen gezien die aan het door getuigen opgegeven signalement voldeden. Het gehele park is gescand op zoek naar de andere inzittende van de auto. Er werd gedurende dat onderzoek geen andere persoon aangetroffen.
De getuige [naam getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op die dag op het terras van het Van der Valk Hotel zat en een donker getinte man in een zwart trainingspak met een bal onder diens arm hard op haar af zag komen rennen. Deze man stopte abrupt toen hij de mensen op het terras zag en liep zenuwachtig verder, zo verklaarde deze getuige.
In de auto werd onder meer een mobiele telefoon van verdachte aangetroffen en vóór de stoel van de bijrijder, en pal naast de zak met MDMA, trof de politie een plastic zak(je) aan met daarop een vingerafdruk van de verdachte.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inzittende was van de auto met kenteken [kentekennummer] op 24 september 2016.
Een concrete en min of meer toetsbare verklaring van de verdachte voor deze feiten en omstandigheden ontbreekt. Bij de politie heeft de verdachte zich, indien de politie hem inhoudelijke vragen stelde, voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Een verklaring van een verdachte, met een inhoud die niet -of zeer beperkt- toetsbaar en vaag is, kan door de rechter buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt temeer indien een dergelijke verklaring pas op een zeer laat moment wordt afgelegd door de verdachte in zijn strafzaak. Immers, het ligt voor de hand dat een verdachte spoedig na zijn aanhouding opening van zaken geeft, indien de verklaring in de kern inhoudt dat hij volstrekt onschuldig is aan de hem verweten (ernstige) strafbare feiten. Een dergelijk verklaring zal, mits aannemelijk gemaakt, er immers toe leiden dat verdachte niet lang(er) iets te vrezen heeft van een onderzoek naar de desbetreffende strafbare feiten.
De inhoud van de verklaring die de getuige [naam getuige 2] op de terechtzitting heeft afgelegd, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig omdat de verklaring niet toetsbaar is en geen verklaring biedt voor de aangetroffen bewijsmiddelen in de auto én het aantreffen van verdachte nabij de plaats waar de auto is achtergelaten op een tijdstip dat zeer goed past indien verdachte de tweede inzittende is geweest van de auto.
De conclusie is dus dat de verdachte de bijrijder van de auto met kenteken [kentekennummer] was.
Drugs en vuurwapen voorhanden?
Resteert de vraag of de verdachte de drugs en/of het vuurwapen (met een ander) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit de foto opgenomen in het proces verbaal nummer [pv-nummer] op bladzijde 43, blijkt dat de plastic zak met MDMA openlijk, dus duidelijk zichtbaar, op de bodem van de auto aan de kant van de bijrijder lag.
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in art. 2 onder C van de Opiumwet, is het niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat de verdachte ten tijde van het delict wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Aan die eisen is ruimschoots voldaan. Daarbij komt nog dat uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden al een aantal maal ter zake Opiumwetdelicten is veroordeeld, zodat de rechtbank het er voor houdt dat hij een meer dan gemiddelde kennis van zaken heeft betreffende drugs en hun uiterlijke verschijningsvormen.
Dit geldt niet voor het vuurwapen. Dat bevond zich immers op de bodem van de auto, achter de stoel van de bijrijder en was dus niet direct en openlijk zichtbaar voor iemand die naast de bestuurder plaatsneemt in de auto. Er zijn verder in het dossier geen bewijsmiddelen, op grond waarvan vastgesteld kan worden dat het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte bevond.
4.1.3.Conclusie
De rechtbank stelt vast dat gezien het vorenstaande de verdachte de verdovende middelen, zoals ten laste gelegd onder
feit 2aanwezig heeft gehad en hiervan wetenschap heeft gehad. Het betreft hier een hoeveelheid die als een handelsvoorraad moet worden aangeduid. De rechtbank leidt uit de openlijke aanwezigheid van hoeveelheid MDMA, de resten van MDMA in de auto en de ontvluchting af dat de verdachten deze hoeveelheid drugs opzettelijk aanwezig hebben gehad.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.