ECLI:NL:RBROT:2017:10883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
6292281 CV EXPL 17-31210
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van sleeploon na zinken van woonark tijdens transport en toepasselijkheid van Sleepconditiën

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Binnenscheepvaartbedrijf N. Spithorst MSLB Zeehond (eiseres) en Spruyt Waterwoningen Nederland B.V. (gedaagde). De zaak betreft een vordering tot betaling van een sleeploon van € 6.050,- door Spithorst, die een woonark van Heerenveen naar Amsterdam zou slepen. Tijdens het transport is de woonark gezonken, wat aanleiding gaf tot de vordering van Spithorst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een mondelinge overeenkomst bestond tussen partijen, waarbij Spruyt als opdrachtgever verantwoordelijk was voor het betalen van het sleeploon. De kantonrechter oordeelde dat de Sleepconditiën, die deel uitmaken van de overeenkomst op basis van gewoonterecht, van toepassing zijn. Deze voorwaarden bepalen dat de schade als gevolg van schuld of nalatigheid van de opvarenden voor rekening van de eigenaar van het gesleepte voorwerp komt. De kantonrechter concludeerde dat het risico van het niet afleveren van de woonark bij Spruyt ligt, en dat er geen sprake was van grove schuld aan de zijde van Spithorst. De vordering tot betaling van het sleeploon werd toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Spruyt werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6292281 CV EXPL 17-31210
uitspraak: 22 december 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vennootschap onder firma
Binnenscheepvaartbedrijf N. Spithorst MSLB Zeehond,
gevestigd te Muiden,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.E. van Dam, advocaat te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Spruyt Waterwoningen Nederland B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Spithorst” en “Spruyt”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 21 augustus 2017 met producties;
  • de aantekeningen d.d. 7 september 2017 van het mondelinge antwoord van Spruyt alsmede het door haar ingediende schriftelijke verweer;
  • de zijdens Spithorst ingediende akte overlegging producties d.d. 7 september 2017;
  • het tussenvonnis d.d. 7 september 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 26 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Spithorst heeft een sleep-duwvaartonderneming, waartoe zij de aan haar in eigendom toebehorende motorsleepboot “Zeehond” exploiteert.
2.2
Spruyt houdt zich bezig met het bouwen van onder meer woonarken.
2.3
Omstreeks 19 juli 2016 heeft Spruyt aan Spithorst (mondeling) opdracht gegeven een woonark te slepen van Heerenveen naar Amsterdam.
2.4
Tijdens het transport is de woonark geheel gezonken.

3.De vordering

3.1
Spithorst heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Spruyt te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Spithorst:
een bedrag van € 6.050,- te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:120 lid 2 jo. artikel 6:119a BW daarover vanaf 17 november 2016, althans vanaf 25 november 2016, althans vanaf 16 mei 2017, althans vanaf 5 juni 2017, althans vanaf 12 juni 2017, althans vanaf 8 juli 2017 althans vanaf de dag der dagvaarding althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 677,50 te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:120 lid 1 jo. artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
de kosten van deze procedure, de kosten van de deurwaarder daaronder begrepen, te vermeerderen met de nakosten, ten bedrage van € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie, € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen, en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten en nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Aan haar vordering heeft Spithorst - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.3
Partijen zijn mondeling overeengekomen dat Spithorst voor Spruyt een woonark zou verslepen van Heerenveen naar Amsterdam tegen een sleeploon van € 5.000,- exclusief btw en € 6.050,- inclusief btw. Ter uitvoering van de aan haar door Spruyt gegeven opdracht heeft Spithorst op 20 juli 2016 haar sleepboot “Zeehond” en de door haar ingehuurde sleepboot “Linda” aan de - door Spruyt transport klaar gemaakte - woonark gekoppeld, waarna het transport rond 18.00 uur uit Heerenveen is vertrokken. Na ongeveer een uur varen, nadat het samenstel de kruising Deel/Meinesloot/Zandsloot bereikte en bakboord richting de Zandsloot ging, is door Spithorst geconstateerd dat de woonark plotseling zwaar overhelde en er water in de woonark liep. Spithorst heeft daarop direct het alarmnummer gebeld teneinde de brandweer met pompen ter plaatse te laten komen. De woonark maakte echter snel water waardoor Spithorst genoodzaakt was om de verbinding met de woonark te verbreken ten einde te voorkomen dat “Zeehond” met haar bemanning in gevaar zou komen, waarna de woonark is gezonken. De door Spithorst gealarmeerde brandweer, Rijkswaterstaat en Spruyt zijn nadien ter plaatse gekomen. Hoewel Spithorst zich beschikbaar heeft gehouden, is zij vervolgens in de verdere afwikkeling niet betrokken en eveneens niet verzocht om de woonark, nadat deze boven water is gehaald, alsnog naar Amsterdam te slepen. Bij factuur d.d. 17 oktober 2016 heeft Spithorst het sleeploon
ad € 6.050,- inclusief btw bij Spruyt in rekening gebracht. Ondanks herhaalde sommatie daartoe, is de betaling van voornoemde factuur echter uitgebleven.
3.4
De tussen partijen gesloten overeenkomst is een vervoerovereenkomst in de zin van artikel 8:20 BW, op basis waarvan Spruyt als opdrachtgever gehouden is het sleeploon te voldoen. Van de tussen partijen gesloten overeenkomst maken krachtens gewoonte de Algemene Sleepconditiën 1946 (hierna: de Sleepconditiën) deel uit. Op grond van de Sleepconditiën komt alle schade voor rekening van de contractant (Spruyt), met uitzondering van schade aan schepen of voorwerpen van derden door aanvaring met de sleepboot, mits de contractant bewijst dat het gesleepte schip of voorwerp tot die schade niet heeft bijgedragen noch daartoe aanleiding heeft gegeven. Nu de Sleepconditiën krachtens gewoonte deel uitmaken van de overeenkomst, behoeften deze ook niet ter hand te worden gesteld aan Spruyt, zodat een eventueel beroep op vernietiging vanwege het niet ter hand stellen niet kan slagen. Door Spruyt is ook erkend dat zij bekend is met de (inhoud van de) Sleepconditiën.
3.5
Voor zover Spruyt zich beroept op artikel 8:29 BW en van mening is geen vracht verschuldigd te zijn nu de woonark niet op de bestemming in Amsterdam is afgeleverd, stelt Spithorst zich op het standpunt dat het niet ter bestemming afleveren van de woonark zijn oorzaak vindt in een slechts voor rekening van Spruyt komende omstandigheid. Spruyt heeft Spithorst niet aansprakelijk gesteld en ook voor het overige bestaat er geen enkele aanwijzing dat de oorzaak van het niet voldoen aan de afleveringseis van artikel 8:29 BW aan Spithorst is toe te rekenen. Daarnaast geldt dat ook in geval het niet ter bestemming afleveren wel is terug te voeren op enig tekortschieten van Spithorst, op grond van de Sleepconditiën het risico van het niet ter bestemming afleveren eveneens geheel op Spruyt rust. Spruyt is dan ook gehouden het sleeploon te voldoen.
3.6
Spithorst maakt naast het sleeploon aanspraak op de wettelijke handelsrente daarover alsmede de buitengerechtelijke kosten, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten begroot op € 667,50.

4.Het verweer

4.1
Spruyt heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2
Spruyt erkent dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat Spithorst de woonark van Heerenveen naar Amsterdam zou slepen voor het door Spithorst genoemde sleeploon. Bezwaarlijk is echter dat Spithorst nimmer een schriftelijke overeenkomst (met condities) aan Spruyt heeft doen toekomen, hetgeen wel gebruikelijk is, en Spithorst haar vordering daar nu wel op grond. Daarnaast is Spithorst een dag eerder naar Heerenveen gekomen voor het transport van de woonark dan aanvankelijk was overeengekomen. Hoewel Spruyt de woonark al transportklaar had gemaakt, was zij door dit handelen wel genoodzaakt de eigenaar van de woonark daarover in te lichten opdat laatstgenoemde zijn verzekeraar daarover kon informeren.
4.3
Spithorst had als vervoerder de zorg voor de woonark. De zorg die Spithorst bij het transport heeft betracht is naar de mening van Spruyt onvoldoende geweest. Zo had Spithorst vooraf een inspectie moeten uitvoeren en ook tijdens het transport beter moeten controleren of alles nog goed ging. Mogelijk had Spithorst dan eerder kunnen constateren dat er water in de woonark stond en niet pas toen de woonark al een dusdanige hoeveelheid water maakte dat deze direct ging zinken. Na het zinken van de woonark heeft Spithorst zich niet beschikbaar gehouden. Daarnaast is het Spithorst te verwijten dat zij, alvorens een factuur te sturen, met Spruyt niet inhoudelijk in gesprek is gegaan en niets meer van zich heeft laten horen.
4.4
Door de verzekeraar van de woonark is Spruyt aansprakelijk gesteld. In een door de verzekeraar opgemaakte rapportage is geconcludeerd dat de transportbescherming welke door Spruyt is aangebracht niet adequaat was. Spruyt is van mening dat zij de transportbescherming wel goed heeft aangebracht en heeft een contra-expertise laten uitvoeren.

5.De beoordeling

5.1
Vooropgesteld kan worden dat een overeenkomst in beginsel vormvrij is. Een overeenkomst ontstaat door het bereiken van wilsovereenstemming tussen partijen, zonder dat daarvoor een bepaalde vorm nodig is. Dat partijen (mondeling) zijn overeengekomen dat Spithorst voor Spruyt de woonark van Heerenveen naar Amsterdam zou verslepen tegen een sleeploon van € 5.000,- exclusief btw en € 6.050,- inclusief btw is door Spruyt erkend. Daarmee is, ook zonder dat daarbij het een en ander op schrift is gesteld, een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen. De overeenkomst tot het verslepen van de woonark is aan te merken als een vervoerovereenkomst in de zin van artikel 8:20 BW.
5.2
Spithorst heeft haar vordering gegrond op de mondeling tot stand gekomen overeenkomst, te weten op de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. Uit artikel 8:21 BW vloeit voort dat Spithorst als vervoerder verplicht was de ten vervoer ontvangen zaken, in dit geval de woonark, ter bestemming af te leveren en wel in de staat waarin zij deze heeft ontvangen. Daarnaast volgt uit artikel 8:29 BW dat de vracht, zijnde de in geld uitgedrukte tegenprestatie, verschuldigd is na aflevering van de zaken ter bestemming. Vaststaat dat Spithorst de woonark niet op de overeengekomen bestemming heeft afgeleverd. Desondanks kan toch aanspraak bestaan op de vracht, in geval de oorzaak van het niet afleveren op grond van de wet dan wel de overeenkomst voor risico van de afzender, in dit geval Spruyt, komt.
5.3
Spithorst heeft gesteld dat de oorzaak van het niet afleveren niet aan haar is toe te rekenen en indien dit wel het geval zou zijn, op grond van de Sleepconditiën, het risico daarvan geheel bij Spruyt ligt. De kantonrechter begrijpt het verweer van Spruyt als zodanig dat zij van mening is dat Spithorst niet de nodige zorg heeft betracht alsmede dat zij de toepasselijkheid van de Sleepconditiën betwist, nu deze bij het sluiten van de overeenkomst niet aan haar ter hand zijn gesteld. Ten aanzien van de toepasselijkheid van de Sleepconditiën wordt allereerst het volgende overwogen. De Sleepconditiën vormen naar het oordeel van de kantonrechter onderdeel van de rechtsrelatie tussen partijen nu zij gerekend moeten worden tot het gewoonterecht in de zin van artikel 6:248 BW. Het gaat om voorwaarden die dermate bestendig en langdurig gebruikt worden bij sleepvaartovereenkomsten dat – gelet ook op de bestendige lijn in de jurisprudentie, welke rechtspraak ook steun vindt in de literatuur – ervan moet worden uitgegaan dat op de sleepovereenkomst tussen partijen in beginsel, krachtens gewoonte, de Sleepconditiën van toepassing zijn. In dat verband wordt door de kantonrechter ook meegenomen dat partijen professionele partijen zijn alsmede dat door Spruyt ook is aangegeven dat zij bekend is met de Sleepconditiën. Uit de Sleepconditiën volgt, kort gezegd en voor zover in deze zaak van belang, dat alle schaden, die het gevolg mochten zijn van schuld of nalatigheid van de opvarenden der sleepboten, voor rekening zijn van de eigenaar van het gesleepte drijvende voorwerp (of zo dit niet degene is met wie de sleepovereenkomst is aangegaan, van de contractant). Hieruit volgt dat, naast de omstandigheid dat in het onderhavige geval geenszins vaststaat dat Spithorst in de uitvoering van de gegeven opdracht tekort is geschoten, ook indien dit wel het geval zou zijn, op grond van de Sleepconditiën het risico van het niet afleveren van de woonark ter bestemming voor risico van Spruyt komt. Dit oordeel zou anders luiden indien sprake zou zijn van grove schuld van Spithorst. In dat geval zouden de exoneraties onder omstandigheden buiten toepassing moeten blijven wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Echter, grove schuld aan de zijde van Spithorst is gesteld noch gebleken. Voorgaande leidt tot de conclusie dat Spruyt het sleeploon verschuldigd is en de hoofdsom ad € 6.050,- wordt toegewezen.
5.4
Nu vaststaat dat Spruyt met de tijdige voldoening van de factuur in gebreke is gebleven, is zij eveneens de gevorderde wettelijke handelsrente over het sleeploon verschuldigd geworden. De wettelijke handelsrente wordt, als gevorderd en niet weersproken, toegewezen vanaf 17 november 2016.
5.5
Spithorst heeft voorts aanspraak gemaakt op een bedrag van € 677,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: “het Besluit”) toepassing mist, aangezien Spruyt niet is aan te merken als consument. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport BGK-Integraal 2013, waarbij voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten aansluiting zal worden gezocht bij de staffel zoals opgenomen in bedoeld Besluit. Voldoende gebleken is dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat volgens de staffel van het Besluit toewijsbaar is een bedrag van € 677,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. Nu echter niet gesteld of gebleken is dat de buitengerechtelijke kosten voor dagvaarding dan wel voor de ingebrekestelling door Spithorst zijn betaald aan haar gemachtigde, is de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar.
5.6
Spruyt wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De apart gevorderde nakosten zullen zoals hierna vermeld worden toegewezen, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De gevorderde rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar zoals hierna vermeld in het dictum.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Spruyt om aan Spithorst tegen kwijting te betalen € 6.727,50 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 6.050,- vanaf 17 november 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Spruyt in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Spithorst vastgesteld op:
  • € 555,21 aan verschotten;
  • € 500,- aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien Spruyt niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 205,- € 205,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495