ECLI:NL:RBROT:2017:10869

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/10/525558/JE RK 17-1301 en C/10/527809/ JE RK 17-1714
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) hebben verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] nog steeds in een pleeggezin verblijft en dat de situatie ongewijzigd is ten opzichte van de eerdere beschikking van 6 juli 2017. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd tot 21 juli 2018, omdat het noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder nog niet is afgerond en dat het van belang is om de voortgang van dit onderzoek te volgen. De behandeling van het verzoek van de moeder tot beëindiging van de uithuisplaatsing is aangehouden tot 1 april 2018, zodat de rechtbank op dat moment kan beoordelen of er aanleiding is voor een wijziging in de situatie van [voornaam minderjarige].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/525558 / JE RK 17-1301 en C/10/527809 / JE RK 17-1714
datum uitspraak: 19 december 2017

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Rotterdam,
en

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

woonplaats kiezende ten kantore van Van Koutrik Advocaten te Amsterdam,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2012 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , voornoemd,

[naam pleegvader] , hierna te noemen de pleegvader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegmoeder] , hierna te noemen de pleegmoeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 6 juli 2017 en de daaraan ten grondslag liggen stukken;
- het faxbericht van de GI van 17 november 2017, ingekomen bij de griffie op 20 november 2017;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 december 2017, ingekomen bij de griffie op 6 december 2017;
- de brief met bijlage van mr. H. Plantenga, advocaat van de moeder, van 14 december 2017, ingekomen bij de griffie op 15 december 2017.
Op 19 december 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Plantenga,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden (hierna: de Raad), mw. [naam 2] en mw. [naam 3] , die ter zitting een brief hebben overgelegd,
- de pleegmoeder.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegvader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
Bij beschikking van 6 juli 2017 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] verlengd tot 21 januari 2018. De rechtbank heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 januari 2018.
De behandeling van de zaken is voor het overig verzochte aangehouden.

De verzoeken

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] en de machtiging tot plaatsing van [naam minderjarige] in een verblijf pleegouders 24 uurs voorziening te verlengen voor de duur van één jaar, geregistreerd onder zaaknummer: C/10/527809 / JE RK 17-1714.
De moeder heeft primair verzocht de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] te beëindigen, subsidiair haar verblijfplaats te wijzigen en een omgangsregeling tussen de moeder en [naam minderjarige] vast te leggen, te bepalen dat er moet worden meegewerkt aan een rustige terugplaatsing van [naam minderjarige] naar de moeder in Polen en veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure, geregistreerd onder zaaknummer: C/10/525558 / JE RK 17-1301.

De standpunten

De GI heeft haar verzoek voor het overige ter zitting gehandhaafd. De situatie, zoals die bij de eerdere behandeling van de verzoekschriften op 6 juli 2017 bestond, is nog onveranderd. [naam minderjarige] verblijft in een pleeggezin en is aldaar gehecht. De GI is om die reden van mening dat een wisseling in verblijfplaats teveel schade voor [naam minderjarige] met zich zal brengen. Een terugplaatsing bij de moeder wordt daarom niet in haar belang geacht. Voorts heeft de GI aangegeven dat het onderzoek dat bij het Kennis en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: het KSCD) nog altijd niet is aangevangen. Ondanks dat een terugplaatsing bij de moeder volgens de GI niet meer aan de orde is, hecht de GI belang aan de uitkomsten van het KSCD-onderzoek, teneinde de interactie tussen de moeder en [naam minderjarige] te kunnen beoordelen en een passende omgangsregeling te kunnen vaststellen. Gezien de wachtlijst bij het KSCD wordt door de GI ook gezocht naar een andere organisatie die het onderzoek kan afnemen, zodat het onderzoek zo spoedig mogelijk kan worden afgerond. De GI heeft tot slot aangegeven dat, gelet op haar eigen verzoekschrift, het verzoek van de moeder tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] dient te worden afgewezen.
De Raad heeft zich aangesloten bij het standpunt van de GI, in die zin dat volgens de Raad de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd dienen te worden. De Raad hecht eveneens belang aan de uitkomsten van het KSCD-onderzoek, nu deze resultaten kunnen worden betrokken bij het onderzoek naar een eventuele beëindiging van het gezag van de moeder. Hierbij heeft de Raad aangegeven een terugplaatsing van [naam minderjarige] bij de moeder vooralsnog niet uit te sluiten.
De moeder heeft, bij monde van haar advocaat, te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het verzoek van de GI, voor zover daar nog niet op is beslist, maar van mening te zijn dat de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] dient te worden beëindigd. Het standpunt van de moeder, zoals verwoord op de zitting van 6 juli 2017, is nog ongewijzigd. De moeder heeft het verslag van een persoonlijkheidsonderzoek dat bij haar is afgenomen overgelegd. Hierdoor is er thans meer zicht op de moeder en haar achtergrond en is duidelijk geworden waar de instabiliteit bij de moeder vandaan kwam. Uit dit onderzoek blijkt niet dat de moeder niet in staat zou zijn de zorg voor [naam minderjarige] op zich te nemen. De afgelopen periode is er onvoldoende aan gewerkt om de band tussen [naam minderjarige] en de moeder te verstevigen. Nu het nog enkele maanden zal duren voordat het onderzoek van het KSCD zal zijn afgerond, is de moeder van mening dat niet langer kan worden gewacht met een terugplaatsing van [naam minderjarige] bij haar. [naam minderjarige] is mogelijk gehecht in het pleeggezin en een thuisplaatsing zal een grote verandering voor haar betekenen. Dit mag echter niet de reden zijn dat de moeder en [naam minderjarige] nog langer van elkaar gescheiden worden. De moeder heeft tot slot aangegeven dat zij voornemens is om op termijn met [naam minderjarige] terug te keren naar Polen. Aldaar heeft de moeder familie en een netwerk dat haar kan ondersteunen bij de opvoeding van [naam minderjarige] .
De pleegmoeder heeft aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.

De beoordeling

De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in haar beschikking van 6 juli 2017 en stelt vast dat de situatie thans ongewijzigd is.
[naam minderjarige] verblijft nog altijd in het perspectief biedende pleeggezin, alwaar zij gehecht is en naar omstandigheden een positieve ontwikkeling doormaakt.
De rechtbank constateert voorts dat het door de rechtbank van belang geachte onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder, met de onderzoeksvragen zoals die in de beschikking van 6 juli 2017 zijn opgenomen, door omstandigheden tot op heden nog niet is aangevangen. Naar verwachting zal het nog enkele maanden duren voordat de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
De rechtbank betreurt ten zeerste dat thans het toekomstperspectief van [naam minderjarige] nog altijd onduidelijk is. De rechtbank had verwacht dat deze duidelijkheid binnen zes maanden aan [naam minderjarige] en de moeder geboden zou kunnen worden. Het langer voortduren van de onzekerheid over haar toekomstperspectief wordt niet in het belang van [naam minderjarige] geacht. De rechtbank acht desalniettemin het onderzoek bij het KSCD nog onverminderd noodzakelijk, nu op dit moment nog onvoldoende bekend is over wat [naam minderjarige] aan pedagogische/affectieve capaciteiten van de opvoeders nodig heeft en over wat de pedagogische/affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder zijn. Het rapport van het onderzoek dat de moeder heeft laten verrichten door een psycholoog, dat door de moeder is overgelegd, maakt dit oordeel niet anders, nu op basis van dit rapport niet kan worden vastgesteld of de moeder [naam minderjarige] zou kunnen bieden wat zij nodig heeft.
Het feit dat het KSCD-onderzoek nog altijd niet is aangevangen en het naar verwachting nog enkele maanden zal duren voordat het onderzoek volledig is afgerond, maakt dat de rechtbank zich voor de vraag ziet gesteld of een tussentijdse beoordeling wenselijk is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Immers, ook wanneer uit het KSCD-onderzoek zou blijken dat er mogelijkheden zijn voor een terugplaatsing van [naam minderjarige] bij de moeder, is het niet de verwachting dat een terugplaatsing binnen de verzochte termijn van de verlenging van de ondertoezichtstelling zal kunnen worden gerealiseerd. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een pleeggezin, voor zover daar nog niet op is beslist, toewijzen en derhalve de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengen tot 21 juli 2018. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de komende periode de bezoekregeling tussen de moeder en [naam minderjarige] zal worden voortgezet.
Indien mocht blijken dat een andere organisatie het noodzakelijke onderzoek sneller kan realiseren dan het KSCD, dan heeft het wat betreft de rechtbank de voorkeur dat het onderzoek door die betreffende instantie zal plaatsvinden, zodat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid over het toekomstperspectief van [naam minderjarige] komt.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] verlengen tot 21 juli 2018.
Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot - onder meer - beëindiging van de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van [naam minderjarige] is dat er een wijziging plaatsvindt in haar woon-/verblijfsituatie zolang voornoemd onderzoek nog niet is afgerond. Daarnaast acht de rechtbank het van belang om in onderhavige situatie een vinger aan de pols te houden met betrekking tot de voortgang van het onderzoek. De rechtbank zal daarom de behandeling van het verzoek van de moeder aanhouden tot 1 april 2018 pro forma.
De rechtbank verzoekt de GI tegen de genoemde pro forma datum schriftelijk te rapporteren over de stand van zaken en - indien deze alsdan voorhanden zijn - de resultaten van het onderzoek te doen toekomen. Daarnaast verzoekt de rechtbank de Raad tegen genoemde pro forma datum te rapporteren over relevante informatie met betrekking tot het verzoek van de moeder indien deze beschikbaar is. Indien daartoe aanleiding is, zal de rechtbank alsdan een nieuwe zitting bepalen teneinde de situatie van [naam minderjarige] verder te beoordelen.
De rechtbank acht het in het belang van [naam minderjarige] dat onmiddellijk mondeling uitspraak wordt gedaan, ondanks het feit dat niet alle belanghebbenden ter zitting zijn verschenen, zodat de noodzakelijke kinderbeschermingsmaatregelen direct worden voortgezet.

De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van zaaknummer: 527809
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] tot 21 juli 2018;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 21 juli 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van zaaknummer: 525558
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 april 2018 pro forma;
bepaalt dat de moeder, de raadsvrouw, de GI, de Raad en de pleegouders op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI
ende Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (en de belanghebbenden) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. C.N. Melkert en G.M. Paling, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.