In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, heeft eiser in conventie, [naam eiser 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagde in conventie, [naam gedaagde 1], met als doel de levering van aandelen in de holding en het dooronderhandelen over de voorwaarden van deze levering. De procedure begon met een dagvaarding op 21 september 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 september 2017. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een crisissituatie bestond binnen de onderneming van [naam gedaagde 1], die de continuïteit bedreigde. Eiser vorderde primair de veroordeling van gedaagde tot levering van 49% van de aandelen en subsidiair tot dooronderhandelen over de verkoop van deze aandelen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er een overeenkomst tot stand was gekomen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn. Er was onvoldoende bewijs dat er tijdens de conference call op 1 augustus 2017 een bindende overeenkomst was gesloten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onderhandelingen zich nog in een te vroeg stadium bevonden en dat er geen overeenstemming was bereikt over belangrijke voorwaarden, zoals de koopprijs en de zeggenschap. De primaire vordering tot levering van de aandelen werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot dooronderhandelen, omdat de continuïteit van de onderneming inmiddels was gewaarborgd door een overeenkomst met een derde partij.
In reconventie heeft [naam eiser 2] gevorderd de opheffing van een conservatoir beslag dat door [naam gedaagde 2] was gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag ondeugdelijk was, omdat het niet betrekking had op de juiste aandelen. Het beslag werd opgeheven, en [naam eiser 2] werd in het gelijk gesteld. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.