ECLI:NL:RBROT:2017:10842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
10/731013-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brandstichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van een ander, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoner. De verdachte, die op 31 januari 2017 de brandstichting pleegde, had een conflict met het slachtoffer en besloot uit woede de brand te stichten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de voordeur van het slachtoffer openbrak, lampolie kocht en deze in de hal voor de voordeur goot, waarna hij toiletpapier in brand stak. Het slachtoffer bevond zich op dat moment in de woning en had geen andere vluchtweg dan door het vuur. De brand verspreidde zich snel en veroorzaakte aanzienlijke schade aan de woning, waardoor deze onbewoonbaar werd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan opzettelijk brandstichten, met levensgevaar voor het slachtoffer als gevolg. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een maatregel tot beperking van de vrijheid opgelegd voor de duur van vijf jaar, met een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologische stoornis, en oordeelde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/731013-17
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, zich onder behandeling stelt van Bouman GGZ of een dergelijke instelling en zich onder behandeling stelt bij de Waag voor de aanpak van het delictgedrag, met daarbij de mogelijkheid van de kortdurende klinische opname tot maximaal 7 weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaar, inhoudende dat de verdachte zich houdt aan een contactverbod met [naam slachtoffer] , waarbij voor de eerste keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken en bij de tweede en volgende keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis van 4 (vier) weken wordt toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden en met het bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1
Standpunt verdediging
Verdachte bekent de brand te hebben gesticht. Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden verklaard dat als gevolg van de brandstichting gevaar is ontstaan voor het leven van [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] heeft het pand kunnen verlaten door een branddeken op het vuur te gooien en daar vervolgens overheen te springen. Zij heeft zelfs nog een foto van de brand gemaakt. Er is dus geen sprake geweest van een levensgevaarlijke situatie.
4.1.2
Beoordeling
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 31 januari 2017 naar de woning van [naam slachtoffer] is gegaan aan de [adres delict] in Rotterdam. Op de tweede verdieping van dat pand bevindt zich de woning van [naam slachtoffer] . De verdachte heeft de voordeur opengebroken en is naar de woning van [naam slachtoffer] gegaan. Op weg naar de woning van [naam slachtoffer] heeft de verdachte lampolie gekocht. Deze lampolie heeft hij in een streep over de vloer voor de voordeur van [naam slachtoffer] gegoten. Deze heeft hij vervolgens geprobeerd in brand te steken. Dat lukte niet. Hij heeft toen een door [naam slachtoffer] gemaakt kunstwerk van de muur gehaald, dat tegen de voordeur gezet en daar meerdere rollen wc-papier opgelegd. Hij heeft één of meerdere rollen wc-papier met een aansteker in brand gestoken. Hij zag dat er vuur ontstond en heeft het pand verlaten.
Terwijl de verdachte deze brand stichtte bevond [naam slachtoffer] zich in de woning en zij had geen geen andere vluchtweg dan haar voordeur.
De brand heeft zich snel verspreid voor haar voordeur, door de hal voor haar woning en is haar woning binnengedrongen. De woning van [naam slachtoffer] is zodanig beschadigd geraakt dat deze onbewoonbaar is.
De verdachte heeft brand gesticht vóór de enige vluchtweg die [naam slachtoffer] restte. Die brand heeft zo ernstig gewoed dat hij in haar kamer binnen is gedrongen. Daardoor heeft hij [naam slachtoffer] in levensgevaar gebracht. Er restte haar geen enkele andere mogelijkheid de woning te verlaten dan door het vuur te gaan. Dat heeft ze gedaan door een branddeken op het vuur te leggen en daar overheen te springen. Dat zij het er daardoor levend heeft afgebracht en niet door verstikking of brand om het leven is gekomen is toeval en niet aan de verdachte te danken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 31 januari 2017 te Rotterdam, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] , opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar
  • lampolie op de grond in de hal voor de voordeur van die woning geschonken/gegooid, en/of
  • een of meer rol(len)) toilet papier aangestoken met een aansteker,
in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met lampolie en/of rol(len)) toiletpapier, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of voorwerp(en),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning en zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en
  • levensgevaar voor de zich in die woning bevindende [naam slachtoffer] , te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk brand gesticht bij de woning van [naam slachtoffer] terwijl hij wist dat zij thuis was en dat hij daarmee haar enige vluchtroute afsneed.
De verdachte en het slachtoffer zijn goed bevriend geweest. Aan die vriendschap was tegen de zin van de verdachte een einde gekomen. Hij heeft verklaard dat hij op de dag van de brand een laatste keer met het slachtoffer wilde praten. Toen zij daar niet toe bereid was, heeft hij uit woede brand gesticht. Hij heeft haar na zijn daad achter gelaten in haar woning met de brand voor haar deur. Daarmee heeft hij niet alleen haar leven in gevaar gebracht en haar spullen beschadigd, maar bovendien veroorzaakt dat het slachtoffer ernstige psychische klachten heeft gekregen. Zij heeft haar intrek moeten nemen in een hotel omdat haar woning onbewoonbaar is geworden door de brand. Ze kreeg slaapproblemen en durfde lange tijd niet naar buiten. Het slachtoffer heeft hulp gezocht bij een psycholoog en slikt medicijnen voor haar slaapproblemen en paniekaanvallen. De verdachte mag van geluk spreken dat de brand niet is overgeslagen naar naastgelegen panden en er niemand (ernstig) gewond is geraakt of is overleden. Het feit is niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de samenleving zeer verontrustend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, ongedateerd met geplande realisatiedatum 4 april 2017. De reclassering adviseert dat een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De psycholoog H. Leijsen heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 april 2017. Dit rapport houdt kort gezegd het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een stoornis in middelengebruik en er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en paranoïde trekken. De gevonden persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Dit leidt tot het advies het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Een op gedragsverandering gerichte (psychologische) behandeling is geïndiceerd, om verdere ontsporing te voorkomen. In eerste instantie zal een behandeling bij Bouman GGZ, verslavingszorg, ingezet kunnen worden. Hier zal met aandacht besteden aan het verslavingsgedrag en mogelijk ook aan de beperkte impulscontrole. In latere instantie kan de verdachte worden verwezen naar De Waag, forensische polikliniek en daar behandeld worden in het zorgprogramma ‘behandeling bij agressiemisdrijven’, aldus de psycholoog. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Nu de rechtbank het noodzakelijk acht dat verdachte na zijn detentie begeleid wordt door de reclassering en behandeld wordt voor zijn problematiek, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een klinische opname in een zorginstelling en ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Een kortdurende klinische opname met een maximale duur van 7 weken als de reclassering dat noodzakelijk vindt, zal niet worden opgelegd, nu het niet aan de reclassering is een beslissing te nemen over vrijheidsbeneming.
maatregel 38v
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 641,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,-- aan immateriële schade.
De gevorderde beveiligingskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks veroorzaakt door het bewezen verklaarde strafbare feit en de benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank, ondanks de gedeeltelijke betwisting door verdachte, ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ook de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank redelijk en zal worden toegewezen. De vordering zal daarom voor een bedrag van € 548,40 aan materiële en € 3.000,-- aan immateriële schade worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 januari 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.548,40.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 5 (vijf) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Bouman GGZ of een soortgelijke instelling in het kader van zijn middelengebruik, zolang als de reclassering nodig vindt;
- de veroordeelde zal zich voor zijn delictgedrag laten behandelen in De Waag, forensische polikliniek, of een soortgelijke instelling, zolang als de reclassering nodig vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van vijf jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] in Rotterdam, gedurende vijf jaren na heden;
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor de eerste keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken, en voor de tweede en volgende keer voor de duur van vier weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij,
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.548,40 (zegge: drieduizend vijfhonderdachtenveertig euro en veertig cent), bestaande uit € 548,40 aan materiële schade en € 3.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.548,40(hoofdsom,
zegge: drieduizend vijfhonderdachtenveertig euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.548,40 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op of omstreeks 31 januari 2017 te Rotterdam, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] , opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdacht toen aldaar
  • lampolie op de grond in de hal voor de voordeur van die woning geschonken/gegooid, en/of
  • (vervolgens) die lampolie en (een of meer rol(len)) toilet papier aangestoken met een aansteker,
in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met lampolie en/of rol(len)) toiletpapier, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of voorwerp(en),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning en/of zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
  • levensgevaar voor en/of zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning bevindende [naam slachtoffer] en/of één of meer zich in de nabijheid van die woning/belendede percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht