ECLI:NL:RBROT:2017:1056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
ROT 16/4643 en ROT 16/4644
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen zuiveringsheffing bedrijven en de vraag naar de afzonderlijke bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslagen zuiveringsheffing bedrijven die aan eiseres zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van het waterschap Hollandse Delta. Eiseres, eigenaar van een onroerende zaak waarin een fitness-, wellness- en ontspanningscentrum wordt geëxploiteerd, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de belastingjaren 2014 en 2015. De rechtbank heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de bedrijfsruimte die in gebruik is bij de huurder, [A 2], als een afzonderlijk geheel kan worden beschouwd volgens de relevante verordeningen. De rechtbank concludeert dat de ruimte die door [A 2] wordt gebruikt, naar zijn aard en inrichting inderdaad als een afzonderlijk geheel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de aanslagen ten onrechte aan eiseres zijn opgelegd en dat deze vernietigd moeten worden. De beroepen van eiseres worden gegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt dat de aanslagen voor de belastingjaren 2014 en 2015 vernietigd moeten worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 16/4643 en ROT 16/4644

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2017 in de zaken tussen

[eiseres], te ‘s-Gravendeel, eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

de heffingsambtenaar van het waterschap Hollandse Delta, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2015 aan eiseres aanslagen zuiveringsheffing bedrijven opgelegd ten bedrage van € [bedrag a] voor belastingjaar 2014 (zaaknummer 16/4643) en € [bedrag y] voor belastingjaar 2015 (zaaknummer 16/4644).
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 29 juni 2016 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van de heer [X].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een bedrijfsruimte waarin een fitness-, wellness- en ontspanningscentrum geëxploiteerd wordt. Het wellnessgedeelte van die ruimte wordt met ingang van 1 januari 2014 en voorlopig tot 1 januari 2019 verhuurd aan [A 1] B.V. ([A 2]). Ter zitting heeft eiseres verklaard dat [A 2] failliet is gegaan en een doorstart maakt.
2. In geschil is of verweerder de aanslagen terecht aan eiseres heeft opgelegd en of dat naar de juiste bedragen is gebeurd. Verweerder stelt dat de aanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd en stelt zich inmiddels op het standpunt dat de definitieve aanslagen zuiveringsheffing bedrijven voor het belastingjaar 2014 verlaagd dienen te worden naar 102,8 vervuilingseenheden (v.e.) en voor belastingjaar 2015 naar 67,0 v.e.. Eiseres stelt dat de aanslagen hadden moeten worden opgelegd aan de huurder, zijnde [A 2] en bovendien te hoog zijn.
3. Nu verweerder van oordeel is dat de aanslagen van € [bedrag a] voor belastingjaar 2014 en € [bedrag y] voor belastingjaar 2015 niet juist zijn, zijn de beroepen reeds daarom gegrond en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
4.1.
De belangrijkste vraag die verder voorligt is of de bedrijfsruimte in gebruik bij [A 2] een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel is te beschouwen zoals bedoeld in artikel 1 van de Verordeningen zuiveringsheffing waterschap Hollandse Delta 2014 en 2015 (verordeningen). Immers als dat zo is moeten de aanslagen worden gesplitst en gedeeltelijk aan [A 2] worden opgelegd.
4.2.
Eiseres heeft ter zitting een korte beschrijving gegeven van de indeling van het gebouw en de manier waarop het wordt gebruikt. Het gebouw bestaat, aldus eiseres, uit twee delen. Het deel waarvan [A 2] gebruik maakt is later aangebouwd. Het andere deel van het gebouw wordt door eiseres gebruikt voor de exploitatie van een fitnesscentrum. Er zijn geen gemeenschappelijk ruimten met [A 2], omdat het karakter van [A 2] zich daar niet voor leent nu er ook naakt wordt gerecreëerd, wat in het fitnesscentrum niet het geval is. Er is alleen een gemeenschappelijk ingang. Zowel het fitnesscentrum als [A 2] hebben een afzonderlijke receptie en een afzonderlijke watermeter. Dat in het huurcontract wel is vermeld dat er sprake is van gemeenschappelijke ruimten, komt volgens eiseres omdat het een standaardhuurcontract is. In de feitelijke situatie is geen sprake van gemeenschappelijke ruimten. Verweerder heeft deze beschrijving van eiseres niet betwist. De rechtbank is het, gezien deze beschrijving, met eiseres eens dat de ruimte die [A 2] gebruikt naar zijn aard en inrichting een afzonderlijk geheel is in de zin van artikel 1 van de verordeningen.
4.3.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de verordeningen wordt degene die het gebruik heeft van de bedrijfsruimte aan de heffing onderworpen.
Dat betekent dat in dit geval eiseres heffingsplichtig is, maar niet voor [A 2]. Verweerder heeft de aanslagen voor wat betreft [A 2] dus ten onrechte aan eiseres opgelegd. Ook om deze reden moeten de aanslagen worden vernietigd en zullen de beroepen gegrond worden verklaard.
5. Met het oog op de - op basis van deze uitspraak - opnieuw op te leggen aanslagen en met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank zich nog uitlaten over de vraag of verweerder de aanslagen voor de ruimte die eiseres zelf in gebruik heeft niet te hoog heeft vastgesteld.
5.1.
Onder ingenomen water wordt volgens artikel 1, aanhef en onder i, van de verordeningen verstaan: geleverd drink– en industriewater, warm tapwater, onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater. De aanslagen voor de belastingjaren 2014 en 2015 zijn door verweerder berekend op basis van het gemiddeld jaarverbruik en zijn uitgedrukt in vervuilingseenheden. Op grond van artikel 10, tweede lid, van de verordeningen wordt het aantal vervuilingseenheden bepaald door de hoeveelheid ingenomen water (gemiddeld jaarverbruik) te vermenigvuldigen met de afvalwatercoëfficiënt. Op grond van artikel 122k van de Waterschapswet en artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 valt eiseres in klasse 8 met een bijbehorende afvalwatercoëfficiënt van 0,023. Voor eiseres heeft verweerder de hoeveelheid ingenomen water (per belastingjaar) vermenigvuldigd met de (juiste) afvalwatercoëfficiënt van 0,023. Het waterverbruik van eiseres is door verweerder voor 2014 geschat op 1.603 m³ en voor 2015 op 357 m³. Het aantal vervuilingseenheden (v.e.) voor eiseres bedraagt in 2014 (1.603 m³ x 0,023 v.e. per m³ =) 36,8 v.e. en voor 2015 (357 m³ x 0,023 v.e. per m³ =) 8,2 v.e.
Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de aanslagen voor eiseres op een onjuiste grondslag heeft gebaseerd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • vernietigt de aanslagen zuiveringsheffing bedrijven voor 2014 en voor 2015;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 334,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mr. M.I. Blagrove en mr. A.W. Schep, leden, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).