ECLI:NL:RBROT:2017:10426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
10/740246-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak met DNA-bewijs

Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De zaak betreft een gewapende overval op een juwelierswinkel in Rotterdam op 10 april 2012, waarbij de verdachte samen met een ander sieraden heeft gestolen. De overval werd vergezeld van geweld en bedreiging tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op de plaats delict, wat leidde tot een DNA-match met een persoon uit Estland. De verdediging voerde aan dat het enkel aantreffen van het DNA-spoor onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, vooral omdat hij een eeneiige tweelingbroer heeft. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte een van de daders was, gezien de camerabeelden en de DNA-bewijzen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft hem ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740246-17
Datum uitspraak: 29 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. S. Hof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is aangevoerd dat naast de DNA-match geen ander bewijsmiddel voorhanden is en dat het enkel aantreffen van een DNA-spoor van de verdachte op de plaats delict, zonder enig ander redengevend steunbewijs, onvoldoende is voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde overval.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is aangevoerd dat de verdachte wel het gasdrukpistool en de pepperspray voorhanden heeft gehad, omdat hij die in 2011 aan zijn vriend [voornaam vriend] (met als achternaam volgens verdachte [achternaam vriend] ) heeft geleverd, maar dit was niet in Nederland en ook niet op de ten laste gelegde datum.
Verder is nog aangevoerd dat aan het DNA-onderzoek niet de conclusie kan worden verbonden dat het gaat om het DNA van de verdachte. Dit omdat het NFI onvoldoende inzicht in haar onderzoek heeft gegeven en de verdachte bovendien een eeneiige tweelingbroer heeft met hetzelfde DNA-profiel als de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Op 10 april 2012 is de juwelierswinkel aan de [adres delict] in Rotterdam met geweld overvallen door twee mannen. De overvallers hebben daarbij diverse sieraden buit gemaakt. De eigenaar van de winkel heeft daarvan aangifte gedaan. In de winkel waren beveiligingscamera’s aanwezig. De overval is op beeld opgenomen. De politie heeft deze beelden uitgekeken en daarop gezien dat dader 2 op verschillende momenten een koevoet, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een spuitbusje in zijn hand heeft. De politie heeft direct na de overval een onderzoek in de winkel ingesteld. Op verschillende plaatsen tussen en in de vitrines in de winkel zijn aangetroffen, twee koevoeten, een slede van (wat na onderzoek bleek) een gaspistool, een gaspistool en een busje pepperspray. Deze goederen zijn in beslag genomen, nader onderzocht en bemonsterd. De omstandigheden waaronder deze voorwerpen zijn aangetroffen maken het zeer waarschijnlijk dat de bemonsteringen met een grote mate van waarschijnlijkheid zijn te herleiden tot één van de bij de overval betrokken verdachten.
DNA-onderzoek
In de bemonstering van het spuitbusje is een DNA-spoor aangetroffen dat is vergeleken met Nederlandse en buitenlandse DNA-databanken. Daarbij is een match gevonden tussen het DNA-spoor en het DNA-profiel van een persoon uit Estland (met een matchkans van kleiner dan één op één miljard). De autoriteiten in Estland hebben aangegeven dat het DNA-profiel in hun databank afkomstig is van de verdachte. Ook van het breekijzer is de bemonstering op DNA onderzocht en daarop is (na aanvullend onderzoek, na de overlevering van verdachte aan Nederland) een DNA-profiel aangetroffen van minimaal één man. Het NFI komt daarbij tot de conclusie dat het meer dan één miljard maal waarschijnlijker is dat de bemonstering het DNA van de verdachte bevat, dan dat het DNA bevat van een willekeurig onbekende persoon, niet verwant aan de verdachte. Op het gaspistool en de slede is in de bemonstering ook een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit mengprofiel bevat DNA van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man. Daarvan concludeert het NFI dat het meer dan één miljard maal waarschijnlijker is dat de bemonstering het DNA bevat van de verdachte en één willekeurige persoon, niet verwant aan de verdachte, dan dat het DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen, niet onderling of aan de verdachte verwant.
Anders gezegd houden deze bevindingen van het NFI in dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de verdachte heeft bijgedragen aan de DNA-(meng)profielen op de drie verschillende dadersporen dan een willekeurig ander.
Dat, zoals de verdediging op de zitting heeft aangevoerd de verdachte een eeneiige tweelingbroer heeft, van wie dit DNA afkomstig zou kunnen zijn, is niet aannemelijk geworden. De verdediging heeft, ter onderbouwing van dit standpunt een kopie van een foto en (mogelijk) een identiteitsbewijs overgelegd. Hieruit valt echter niet op te maken dat de persoon op de foto een eeneiige tweelingbroer van de verdachte is. Daartoe is relevant dat daarop een geheel andere achternaam staat vermeld dan die van de verdachte. Voor het overige bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat de verdachte daadwerkelijk een eeneiige tweelingbroer heeft. Dit verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank gaat er op grond van de door het NFI opgestelde rapportages dan ook van uit dat het in de bemonsteringen op het breekijzer, de spuitbus en het gaspistool aangetroffen DNA afkomstig is van de verdachte. Het verweer dat het NFI geen inzicht gegeven heeft in de wijze van onderzoek verwerpt de rechtbank: De rechtbank constateert dat de verdediging alle gelegenheid heeft gehad over de gebruikte methoden en technieken vragen te stellen of tegenonderzoek te doen plaatsvinden.
Verklaring verdachte
De resultaten van het DNA-onderzoek vragen om een redengevende en verifieerbare verklaring van de verdachte. De verklaring die de verdachte heeft gegeven, is echter weinig concreet en niet objectief te verifiëren. Zo kon [naam vriend verdachte] door het openbaar ministerie noch door de verdediging worden opgespoord. Ook op doorvragen van de rechtbank over [naam vriend verdachte] en over de garage waar de verdachte samen met [naam vriend verdachte] auto’s zou hebben gerepareerd (en waar [naam vriend verdachte] volgens de verdachte het breekijzer met het DNA van de verdachte zou kunnen hebben meegenomen) kon (of wilde) de verdachte geen (concrete) antwoorden geven. Volgens de verdachte kwam dat door het tijdsverloop tussen 2011/2012 en de datum van de zitting. Maar (in ieder geval) van een deel van de vragen van de rechtbank mag worden aangenomen dat de verdachte zich de antwoorden daarop, ook na enkele jaren, nog wel zou moeten kunnen herinneren. De verklaring van de verdachte over hoe zijn DNA op de drie voorwerpen kon komen is dan ook niet geloofwaardig en wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Uitgaande van de camerabeelden, waarop te zien is dat één man (omschreven in het proces-verbaal van bevindingen als “dader 2”) de drie hiervoor genoemde voorwerpen gebruikt heeft tijdens de overval komt de rechtbank tot de slotsom dat het bij de aangetroffen sporen op deze voorwerpen – in onderling verband en in samenhang met andere bewijsmiddelen bezien - om dadersporen gaat. De verdachte heeft voor het aantreffen van zijn DNA op die voorwerpen hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen geloofwaardige redengevende verklaring gegeven. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte één van de twee daders van de overval is. Feit 1 is daarom wettig en overtuigend bewezen. Daarmee is ook bewezen dat de verdachte op de ten laste gelegde datum een nabootsing van een vuurwapen voor handen heeft gehad (feit 2).
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 april 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer sieraden (armbanden en/of kettingen en/of hangers), toebehorende aan juweliersbedrijf [naam juweliersbedrijf] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan (een) andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- binnendringen van de juwelierswinkel, en
- voorhouden en richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam slachtoffer 2] , en/of
- spuiten van pepperspray in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] , en
- met een breekijzer inslaan van de etalageruiten;
2.
hij op 10 april 2012 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op artikel 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een (halfautomatisch) pistool van het merk Heckler & Koch, type USP, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een voorwerp van categorie I.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelierszaak. Daarbij heeft de verdachte gedreigd met een gaspistool en heeft hij met pepperspray gespoten in het gezicht van [naam slachtoffer 1] . Door aldus te handelen, hebben de verdachte en zijn mededader een voor de slachtoffers zeer beangstigende situatie gecreëerd. De twee slachtoffers moeten doodsangsten hebben uitgestaan. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van de slachtoffers en hebben zij door het gebruikte, grove geweld een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat de slachtoffers in hun eigen zaak zouden moeten hebben. De door slachtoffers met veel inspanningen opgebouwde zaak zo te zien vernielen door verdachten moet voor hen ook een heel verdrietige ervaring zijn geweest.
Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen hiervan jaren lang psychisch nadeel ondervinden. Dit blijkt ook zonder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door een van de slachtoffers is opgesteld. De verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar slechts gehandeld uit eigen financieel gewin. Met zijn handelwijze heeft hij de slachtoffers ook grote economische schade berokkend (verdwenen winkelvoorraad, vernielde vitrines en andere inventaris, bedrijfsschade door gedwongen sluiting).
Ook brengt het voorhanden hebben van een gaspistool onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving mee. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met hetgeen de raadsvrouw en de verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren hebben gebracht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en het tijdsverloop in deze zaak. Het feit dateert uit 2012. Het onderzoek in deze zaak heeft, nadat er bekend is geworden dat er een DNA-match was met het DNA-profiel van de verdachte, lange tijd stil gelegen. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, wordt dit gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank acht, alles afwegend, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1] , ter zitting bijgestaan door mr. Bos

Als benadeelde partij heeft zich [naam benadeelde 1] in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.437,62 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit. Subsidiair is aangevoerd dat – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verdediging is van mening dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en onvoldoende verifieerbaar is. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de beoordeling van de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding en de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade door eiser voldoende is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is weersproken. De rechtbank verstaat dat onder ‘handelsvoorraad’, zoals vermeld in de brief van AON Verzekeringen, wordt verstaan het totale bedrag aan waarde van de sieraden die zijn weggenomen. Deze post is daarom toewijsbaar.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- , zodat de gehele vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 april 2012.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op artikel 6, tweede lid, van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat de benadeelde partij een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen en de opgelegde schadevergoeding daarmee kan worden verrekend.

9.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2] , ter zitting bijgestaan door mr. Bos

Als benadeelde partij heeft zich [naam benadeelde 2] in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 420,- aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde. Subsidiair is aangevoerd dat – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verdediging is van mening dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en onvoldoende verifieerbaar is. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de beoordeling van de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding en de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade door eiser voldoende is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze post is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 420,-.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- , zodat de gehele vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 april 2012.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op artikel 6, tweede lid, van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat de benadeelde partij een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen en de opgelegde schadevergoeding daarmee kan worden verrekend.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren, met aftrek van het voorarrest;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 17.937,62 (zegge: zeventienduizend negenhonderdzevenendertig euro en tweeënzestig cent), bestaande uit € 15.437,62 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 17.937,62(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend negenhonderdzevenendertig euro en tweeënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 17.937,62 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
124 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 2.920,- (zegge: tweeduizend negenhonderdtwintig euro), bestaande uit € 420,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.920,-(hoofdsom:
tweeduizend negenhonderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.920,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
39 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer sieraden (armbanden en/of kettingen en/of hangers), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juweliersbedrijf [naam juweliersbedrijf] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- binnendringen van de juwelierswinkel, en/of
- tonen/voorhouden en/of richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan/op die [naam slachtoffer 2] , en/of duwen/houden van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de borst van die [naam slachtoffer 2] , en/of
- spuiten van pepperspray in de ogen, althans het gezicht van die [naam slachtoffer 1] , en/of
- ( met een koevoet/breekijzer) inslaan van de etalageruiten;
artikel 310 Wetboek van Strafrecht
artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 april 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op artikel 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een (halfautomatisch) pistool van het merk Heckler & Koch, type USP, voorhanden heeft gehad.
artikel 13 jo 55 Wet wapens en munitie