ECLI:NL:RBROT:2017:10413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
10/750222-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en schuldwitwassen met aanzienlijke bedragen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de verlengde invoer van bijna 65 kilogram cocaïne, verborgen in een zeecontainer uit Costa Rica. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het verdere vervoer van deze cocaïne en aan schuldwitwassen van een bedrag van € 65.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de invoer van de cocaïne, ondanks zijn bewering dat hij dacht een pallet met planten op te halen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 19 tot en met 21 juni 2017, samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte was betrokken bij het ophalen van de container en had een belangrijke rol in het verdere vervoer van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, bijdroeg aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan schuldwitwassen, omdat hij een aanzienlijk bedrag in contanten bij zich had, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750222-17
Uitspraakdatum: 18 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid-West te Dordrecht,
bijgestaan door mr. W.M. Oosthoek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts de verbeurdverklaring gevorderd van de onder de verdachte in beslag genomen Samsung telefoon en de Volkswagen Caddy.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 en 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de respectievelijk onder 1 en 2 ten laste gelegde invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe. Zij heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne. Vast staat immers dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen gericht op die invoer heeft verricht. Daar komt bij dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij een pallet met planten zou ophalen. Hij wist niet dat het cocaïne betrof en kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor de invoer van deze drugs noch voor de voorbereiding daarvan.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat op 19 juni 2017 vanuit Costa Rica een zeecontainer met een partij planten is aangekomen in Vlissingen. Deze lading was bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd aan de [adres delict] te [plaats delict] . Als enige bestuurder van dit bedrijf stond geregistreerd de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Na controle en onderzoek is gebleken dat in de container behalve planten ook vier dozen zaten met daarin pakketten cocaïne. In totaal was dit een hoeveelheid van netto 64,9 kilogram cocaïne.
Hierna is de container geprepareerd om op 21 juni 2017 zijn oorspronkelijke route te vervolgen. Op beelden die zijn gemaakt met camera’s bevestigd aan het pand [adres delict] te [plaats delict] , zijn onder meer de volgende gebeurtenissen vastgelegd.
Op 21 juni 2017, omstreeks 17:30 uur, is de verdachte met zijn Volkswagen Caddy aangekomen op het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] . Nadat de verdachte zijn auto had geparkeerd, liep hij naar de kas. Op dat moment kwam de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de kas uitlopen. Zij gaven elkaar een hand en spraken met elkaar. Op enig moment reed een vrachtwagen met daarop een container van ‘ [naam cargadoor] ’ bij het pand. De vrachtauto reed achteruit de loods in. [naam medeverdachte 1] liep naar binnen om de container te lossen. De verdachte bevond zich tijdens het lossen zowel in als in de directe nabijheid van de loods. Korte tijd later zijn zowel de verdachte als [naam medeverdachte 1] aangehouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van een zekere ‘ [naam medeverdachte 2] ’ naar de [adres delict] te [plaats delict] is gegaan om een pallet met planten op te halen. Daar heeft hij zich overeenkomstig met [naam medeverdachte 2] gemaakte en bij [naam medeverdachte 1] bekende afspraken aan [naam medeverdachte 1] voorgesteld als [nickname verdachte] en de naam van [naam medeverdachte 2] genoemd. De onder de verdachte in beslag genomen Samsung telefoon had de verdachte speciaal hiervoor van [naam medeverdachte 2] gekregen. Nadat de verdachte de pallet had opgehaald, zou [naam medeverdachte 2] hem op deze Samsung telefoon laten weten waar hij deze kon afleveren. De verdachte zou voor deze ene haal- en brengklus een bedrag van € 25.000,- ontvangen. Ook moest hij een emmertje dat hij van [naam medeverdachte 2] had gekregen aan [naam medeverdachte 1] overhandigen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzet - in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte heeft er immers mee ingestemd om tegen een wel zeer riante vergoeding van € 25.000,- een pallet met planten, afkomstig uit een zeecontainer, naar [naam medeverdachte 2] te brengen. De uiteindelijke ontvanger van de pallet met planten had kennelijk een zodanig groot belang bij de ontvangst daarvan, dat de beperkte werkzaamheden die de verdachte moest verrichten, deze ontvanger € 25.000 waard waren. Dit gegeven heeft bij de verdachte blijkens zijn verklaring ter zitting ook geleid tot het vermoeden dat het met de inhoud van de pallet weleens ‘niet zou kunnen kloppen’. Desalniettemin heeft de verdachte geen enkel onderzoek verricht naar de herkomst en de inhoud van de pallet.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte, op zijn minst, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake was van de invoer van verdovende middelen en dat deze ook in de door hem te vervoeren pallet zouden zitten.
Vast staat voorts dat de handelingen die de verdachte heeft verricht, gericht waren op het verdere vervoer en de aflevering van de cocaïne. Dat levert verlengde invoer op in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet op. Dat de verdachte, anders dan zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] , geen handelingen heeft verricht die het daadwerkelijk geografisch binnen Nederland brengen van de cocaïne betroffen, doet daaraan niet af.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de respectievelijk onder 1 en 2 ten laste gelegde (verlengde) invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe.
4.2.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 3
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde witwassen.
Niet is komen vast te staan dat de in het voertuig van de verdachte aangetroffen geldsom van € 65.000,- van misdrijf afkomstig was, nog daargelaten of de verdachte dit wist dan wel had moeten vermoeden. Voorts heeft de verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij niet wist dat er geld in de emmer zat.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaring van de verdachte dat hij niet wist wat er in de emmer zat, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank komt tot deze conclusie onder meer gelet op het feit dat bewezen zal worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van cocaïne en de daarmee verband houdende voorbereidingshandelingen en dat hij in dat kader de bewuste emmer aan zijn medeverdachte moest overhandigen.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen direct bewijs is voor het bestaan van een zogenoemd brondelict. Dan dient allereerst te worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Vast staat dat in de Volkswagen Caddy van de verdachte een bedrag van € 65.000,- is aangetroffen in een emmer. Dit bedrag bestond uit 1020 coupures van € 50,- en 28 coupures van € 500,-. De verdachte heeft verklaard dat hij de emmer van [naam medeverdachte 2] heeft gekregen. Hij moest deze nadat hij de pallet meekreeg van [naam medeverdachte 1] , overdragen aan laatstgenoemde.
Bovenstaande handelwijze vond plaats onder omstandigheden die, in de context van de gebeurtenissen en in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken. Er was sprake van het fysiek transporteren van een groot geldbedrag zonder daarbij gebruik te maken van het normale gangbare financiële verkeer. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld, vaak ook bestaande uit € 500,- biljetten. Het zonder bescherming voorhanden hebben en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden legaal chartaal geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en verifieerbare verklaring geeft voor het voorhanden hebben van het geldbedrag. Die verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Er is hierdoor geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden had uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op voornoemde omstandigheden had de verdachte dit ook moeten vermoeden.
Nu uit het dossier niet blijkt en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat het geldbedrag afkomstig is uit enig door de verdachte zelf begaan misdrijf, houdt de rechtbank het ervoor dat het geldbedrag uit door een ander of anderen begaan misdrijf afkomstig is en de verdachte zich door het voorhanden hebben daarvan schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
deperiode van 19 tot en met 21 juni 2017 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 64,9 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij
op21 juni 2017 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 64,9 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( organisatie)telefoons voorhanden gehad, en/of
- in persoon
en/oftelefonisch contact met één of meer mededaders(s) onderhouden, en
- geld in het vooruitzicht gesteld gekregen en- afspraken gemaakt over het afgeven/verstrekken van geld, en
- met een auto naar de [adres delict] te [plaats delict] is gereden, en
- een grote som geld voorhanden heeft gehad, en
3.
hij op 21 juni 2017, in Nederland,
contant geld (65.000 euro), heeft verworven
envoorhanden gehad,
terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of om voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
ten aanzien van feit 3:schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van nagenoeg 65 kilogram cocaïne, verborgen in een zeecontainer afkomstig uit Costa Rica. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op het verdere vervoer van die partij cocaïne en het (schuld)witwassen van € 65.000,-.
De verdachte was weliswaar niet de initiator van dit transport, maar met name bij het beoogde verdere vervoer en de aflevering van de cocaïne had hij wel degelijk een belangrijke rol. De verdachte had een bedrag van € 65.000,- in zijn auto dat hij na ontvangst van de cocaïne zou overhandigen aan zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Aan de verdachte is hiervoor een beloning in het vooruitzicht gesteld van € 25.000,-. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne was van dien aard dat die bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en harddrugs als cocaïne leiden veelal tot andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 4 september 2017, en op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 30 augustus 2017 van P. Kenton, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Voorts is gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS voor de in- en uitvoer van harddrugs.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de onderhavige feiten slechts een vrijheidsbenemende straf van een substantiële duur passend en geboden is.

8.In beslag genomen voorwerpen

De onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- een voertuig van het merk Volkswagen, type Caddy, voorzien van kenteken [kentekennummer] ,
en
- mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT-E1280, voorzien van IMEI-nummer [nummer] ,
zullen conform de eis van de officier van justitie verbeurd worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en
op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- een voertuig van het merk Volkswagen, type Caddy, voorzien van kenteken [kentekennummer] ,
en
- mobiele telefoon van het merk Samsung, type GT-E1280, voorzien van IMEI-nummer [nummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. E. Fels en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2017.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks periode van 19 tot en met 21 juni 2017 te Vlissingen en/of Stompwijk, gemeente Leidschendam -Voorburg en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 64,9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in of omstreeks periode van 01 mei 2017 tot en met 21 juni 2017 te Vlissingen en/of Stompwijk, gemeente Leidschendam -Voorburg, en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 64,9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- één of meer (organisatie)telefoon(s) aangeschaft en/of voorhanden gehad, en/of
- in persoon, telefonisch en/of via e-mail contact met één of meer mededaders(s) onderhouden, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of
- afspraken gemaakt over het afgeven/verstrekken van geld, en/of
- contact gelegd met personen en bedrijven in Costa Rica en/of met verdachte met als doel een of meer containers met planten (met daarin cocaïne) te laten verschepen, en/of
- een container met planten (met daarin een aantal dozen met cocaïne) vanuit Costa Rica ingevoerd, en/of
- afspraken met zijn mededader(s) gemaakt over het lossen van voornoemde container, en/of
- met een auto naar de [adres delict] te [plaats delict] is gereden, en/of
- een grote som geld voorhanden heeft gehad, en/of
- die container vanaf Vlissingen naar een terrein gelegen aan de [adres delict] in [plaats delict] laten vervoeren, en/of
- de containerzegel van voornoemde container doorgeknipt en/of (vervolgens) de deuren van de container geopend, en/of
- de planten en/of de dozen met daarin de cocaïne uit de container geladen en/of in/onder een tent in een loods/kas geplaatst.
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2017, te Stompwijk, gemeente Leidschendam -Voorburg, en/of Amsterdam, althans in Nederland,
a. van een voorwerp, te weten contant geld (65.000 euro), de werkelijke aard, de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was, en/of heeft
verborgen en/of verhuld wie die/dat voorwerp(en) voorhanden heeft gehad,
en/of
b. een voorwerp, te weten contant geld (65.000 euro), heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.