Dit vonnis van de rechtbank Rotterdam betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering, meermalen gepleegd. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken en de uitspraak vond plaats op 21 december 2017. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Jansen, was aanwezig op de terechtzitting van 7 december 2017. De officier van justitie, mr. T.H. Slieker, had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 221.714,50. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat ontnomen dient te worden. De rechtbank heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 221.771,50 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de staat van dit bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.