ECLI:NL:RBROT:2017:10364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
10/700086-17 / vordering TUL: 10/690451-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens handelen in strijd met de Opiumwet met oplegging van gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van handelshoeveelheden heroïne en cocaïne en het verkopen van deze middelen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte in vereniging met anderen heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van de reclassering. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd en er is een hoog risico op recidive. De rechtbank heeft besloten tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf om de verdachte te stimuleren tot gedragsverandering en om herhaling van delictgedrag te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700086-17
Parketnummer vordering TUL: 10/690451-14
Datum uitspraak: 7 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2017, 12 september 2017, en 22 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: het houden aan een meldplicht bij de reclassering, het deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa plus en het voldoen aan inspanningsverplichtingen gericht op een dagbesteding en stabilisatie van zijn financiën;
- tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/690451-14.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering – feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering – feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het medeplegen van dit feit. Volgens de verdediging bevat het dossier geen aanknopingspunten dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
De verdediging heeft erkend dat de verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen, maar stelt dat de pleegperiode aanzienlijk korter is dan zoals deze is ten laste gelegd. De verdediging stelt dat de pleegperiode circa zes maanden bedraagt.
In dit verband heeft de verdediging bepleit dat de verklaringen zoals deze door de verschillende getuigen zijn afgelegd niet mogen worden gebezigd voor het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn. De verdediging stelt dat het om verklaringen gaat die zijn afgelegd door mensen die al 20 tot 30 jaar drugsverslaafd zijn en mogelijk kampen met zware amnesie. Daarbij komt dat dergelijke getuigen mogelijk onder druk bereid zullen zijn een (valse) verklaring af te leggen, teneinde nadelige gevolgen voor zichzelf zoveel als mogelijk te beperken.
4.2.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het medeplegen stelt de rechtbank vast dat reeds uit de verklaring die de verdachte zelf ter zitting heeft afgelegd genoegzaam blijkt dat hij het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De verdachte heeft immers ter zitting te kennen gegeven dat hij niet alleen, maar voor iemand werkte. Volgens de verdachte gaf deze persoon hem een telefoon en de drugs en kreeg hij vervolgens de opdracht te gaan rijden en drugs af te leveren. Mede op basis van die verklaring acht de rechtbank het medeplegen bewezen.
Als tijdens een politieverhoor een foto van de verdachte aan getuige [naam getuige 1] wordt getoond, herkent deze getuige de verdachte als zijn dealer, die hij “ [nickname verdachte] ” noemt. [naam getuige 1] bevestigt tijdens het verhoor dat hij sinds om en nabij een jaar zijn drugs bij de verdachte koopt. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 4 september 2017 zegt [naam getuige 1] dat hij bij zijn verhoor bij de politie naar waarheid heeft verklaard. Wanneer de raadsman van de verdachte aan [naam getuige 1] vraagt of de periode die hij bij de verdachte drugs heeft gekocht een maand geweest kan zijn, antwoordt [naam getuige 1] dat hem dit heel sterk lijkt. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris geeft [naam getuige 1] bovendien te kennen, wanneer hem daar naar wordt gevraagd, dat het heel goed kan kloppen dat hij ongeveer een jaar drugs gekocht heeft bij “ [nickname verdachte] ”.
Bij de politie heeft getuige [naam getuige 2] verklaard dat hij samen met zijn vriendin, de getuige [naam getuige 3] , voor het kopen van verdovende middelen belde naar [nickname verdachte] . Hij heeft verklaard dat zij samen 2 jaar lang voor 100 euro per dag aan drugs van [nickname verdachte] kochten. [naam getuige 2] heeft verklaard dit zeker te weten omdat hij zijn uitgavenpatroon in de gaten houdt. Op 11 september 2017 heeft [naam getuige 2] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij al zeker twee jaar “wit” cocaïne en “bruin” heroïne bij [nickname verdachte] koopt en dat hij in die 2 jaar nooit bij andere dealers heeft gekocht.
Ook getuige [naam getuige 3] , de partner van [naam getuige 2] , verklaart bij de politie over het feit dat zij samen sinds zo’n 2 jaar iedere dag voor 100 euro drugs kopen bij de dealer die zij [nickname verdachte] noemen. Wanneer aan de getuige een foto van de verdachte wordt getoond, herkent zij hem als de man die zij [nickname verdachte] noemt en haar dealer is. Bij de rechter-commissaris verklaart getuige [naam getuige 3] dat zij [nickname verdachte] al een paar jaar kent en dat zij, als het kan, [nickname verdachte] belt voor drugs. Wanneer door de raadsman aan de getuige wordt gevraagd hoe lang zij al drugs bij hem kocht zegt zij: “een tijdje, maanden, misschien een half jaar”. Ze zegt dat hij ook een tijdje niet heeft verkocht omdat hij toen vast zat.
De drie voornoemde getuigen hebben zowel bij de politie als later bij de rechter-commissaris een consistente verklaring afgelegd waarin zij eenduidig verklaren over de duur van de periode die zij drugs hebben afgenomen bij de verdachte. Voornoemde getuigen spreken allen in ieder geval van een periode van een jaar.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de getuigenverklaringen, acht deze geloofwaardig en betrouwbaar, en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
1.
hij in de periode van 8 februari 2017 tot en met 9 februari 2017
te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
320,2gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer
26,7gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 7 februari 2017
te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten:

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van handelshoeveelheden heroïne en cocaïne in de periode van 8 tot en met 9 februari 2017. Daarnaast heeft de verdachte over een periode van een jaar intensief harddrugs gedeald.
Het aanwezig hebben van verdovende middelen en de handel in dergelijke middelen zijn ernstige feiten, want cocaïne en heroïne zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, is zelf niet verslaafd en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwet gerelateerd strafbare feiten. Kennelijk heeft dit de verdachte niet weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat er problemen zijn op de gebieden dagbesteding, inkomen en vriendenkring. Daarnaast heeft de verdachte sinds zijn detentie in 2015 geen structurele dagbesteding en hij heeft geen vast (legaal) inkomen. Het vermoeden van de reclassering is dat de verdachte voor een langere periode inkomen vanuit drugshandel verkrijgt of heeft gekregen. Daarnaast heeft hij contact met mensen uit het criminele circuit, hetgeen mogelijk zijn criminele gedrag bevordert.
De reclassering zegt zich zorgen te maken over het gedrag van de verdachte. Het gedrag is egocentrisch en de verdachte houdt geen rekening met anderen zoals zijn ouders, die hij meermalen heeft teleurgesteld. Daarnaast heeft hij, door meermalen drugs in de woning van zijn ouders te bewaren, het risico genomen dat zijn ouders hun huis zouden kwijtraken. De verdachte lijkt zich volgens de reclassering niet te bekommeren om het gevaar dat harddrugs voor de drugsgebruikers oplevert. Ook achten zij het zorgelijk dat de verdachte ondanks eerdere straffen in aanraking blijft komen met justitie. Het feit dat hij in 2015 zes maanden in detentie heeft gezeten heeft volgens de reclassering kennelijk geen indruk op hem gemaakt en heeft hem er niet toe aangezet om te stoppen met zijn gedrag. Er bestaat de indruk dat de verdachte enkel stil staat bij wat het verkopen van drugs voor hem oplevert en dat er een sterke behoefte is aan snel groot geld verdienen.
Gelet op de problemen op de leefgebieden dagbesteding en inkomen, zijn beperkte
inzicht in zijn gedrag, een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en de jonge
leeftijd van de verdachte, wordt toezicht door de reclassering als een meerwaarde gezien. Bij ondersteuning op de probleemgebieden en het verkrijgen van inzicht in zijn
(delict)gedrag en de gevolgen daarvan kan mogelijk een terugval in delictgedrag in de
toekomst voorkomen worden. Volgens de reclassering zijn er verder geen problemen op het gebied van middelengebruik en er zijn ook geen aanwijzingen van psychopathologie.
De reclassering acht het positief dat de verdachte open staat voor hulpverlening. Omdat er sprake is van een patroon van drugsdelicten en er risicofactoren aanwezig zijn, zoals het ontbreken van een dagbesteding en een inkomen, wordt de kans op recidive als hoog beschouwd.
De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen wederom Opiumwet gerelateerde feiten heeft gepleegd. Daar komt bij dat de verdachte deze feiten kort na een eerdere veroordeling heeft gepleegd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank houdt verder rekening met de nog steeds jeugdige leeftijd van de verdachte. Een deel van de straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen met de bedoeling hem in de toekomst ervan te weerhouden in herhaling te vervallen.
Aan dat voorwaardelijk deel zullen de begeleiding en bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd verbonden worden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geld (te weten € 680,55) en de auto (te weten een Audi A3, kenteken: [kentekennummer] ) verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aan de rechtbank verzocht het conservatoir beslag dat er op het geld en de auto ligt, op te heffen en te bevorderen dat het geld en de auto aan zijn cliënt worden geretourneerd.
8.3.
Beoordeling
Door de rechter-commissaris is het conservatoir beslag op het voornoemde op 1 mei 2017 gehandhaafd. Nu er thans nog conservatoir beslag op het geld en de auto ligt, neemt de rechtbank geen beslissing over het betreffende beslag. Er is geen grond om het conservatoir beslag op te heffen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 maart 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het handelen in strijd met de Opiumwet veroordeeld voor zover van belang tot Jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 maart 2015.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen in verband met het gevoerde verweer met betrekking tot een partiele vrijspraak voor het onder 2 ten last gelegde feit. Voorts heeft verdediging gesteld dat een langer verblijf in detentie onwenselijk is in verband met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
Nu de veroordeelde de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor jeugddetentie en dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel dient plaats te vinden als gevangenisstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa-plus training bij een door de reclassering te bepalen instelling;
3. de veroordeelde heeft, onder begeleiding van de reclassering, de inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
4. de veroordeelde heeft, onder begeleiding van de reclassering, een inspanningsverplichting om zijn financiën te stabiliseren.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 12 maart 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
mrs. A.M.H. Geerars en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 februari 2017 tot en met 9 februari 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 322,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 27,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 7 februari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, - (een)(gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of - (een) (gebruikers)hoeveelhe(d)d(en) van een materiaal bevattende heroïne, (telkens) zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.