ECLI:NL:RBROT:2017:10363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
10/700086-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak tegen de veroordeelde, die preventief gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De rechtbank Rotterdam heeft op 7 december 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de officier van justitie, mr. H. van Wijk, tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is behandeld. De veroordeelde is eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich gedurende de periode van 1 februari 2016 tot en met 7 februari 2017 heeft beziggehouden met de handel in harddrugs, waarbij hij aanzienlijke bedragen heeft verdiend. De verdediging heeft betoogd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou moeten zijn, maar de rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de bewijsvoering in de strafzaak meegewogen in haar beslissing. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 20.360,00, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700086-17
Datum uitspraak: 7 december 2017
Tegenspraak
VONNIS (ontneming)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2017.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 7 december 2017 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten. Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Vordering officier van justitie

De vordering van de officier van justitie, mr. H. van Wijk, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 20.360,00.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4.Verweren

De verdediging heeft geconcludeerd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanzienlijk lager dient uit te vallen omdat de verdachte immers heeft verklaard dat hij niet langer dan 6 maanden drugs heeft verhandeld en hij hier naar eigen zeggen € 50,- per dag voor kreeg. Ten aanzien van de afgelegde verklaringen door de getuigen over de verkoopperiode van in ieder geval een jaar, heeft de verdediging bepleit dat deze niet mogen worden gebezigd voor het bewijs omdat deze mogelijk onbetrouwbaar zouden zijn omdat deze door personen zijn afgelegd die al langere tijd drugsverslaafd zijn en/of deze verklaringen onder druk zijn afgelegd.

5.Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Blijkens het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 7 december 2017 is de veroordeelde
veroordeeld ter zake van:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Beoordeling en berekening

Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen die hebben geleid tot de bewezenverklaring in de strafzaak wordt duidelijk dat de veroordeelde zich gedurende de bewezenverklaarde periode van 1 februari 2016 tot en met 7 februari 2017, zijnde twaalf maanden en zes dagen, heeft beziggehouden met de handel in harddrugs. Op 8 en 9 februari 2017, heeft hij een hoeveelheid harddrugs, te weten cocaïne en heroïne, voorhanden gehad.
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
6.1
verkoopprijzen
Uit de processen-verbaal van de verhoren met onder andere de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] blijkt dat de verdachte een verkoopprijs van € 50,00 hanteerde per gram cocaïne.
6.2
verkooptransacties verschillende klanten en berekeningen
[naam getuige 5] :
Door de verdachte [naam getuige 5] is verklaard dat hij ongeveer een jaar drugs heeft gekocht bij de verdachte. Hij heeft verklaard dat hij 5 à 6 keer per maand voor € 10,- drugs koopt bij verschillende dealers. Gelet op zijn verklaring is het aannemelijk dat hij in ieder geval één keer van de vijf keren per maand, drugs kocht bij de verdachte ter hoogte van € 10,-.
1 keer per maand € 10,- aan drugs = € 10 x 12 maanden = € 120,-
[naam getuige 3] :
De verdachte [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij voor een bedrag aan € 100,- drugs heeft gekocht bij de verdachte.

Eenmalig € 100,- aan drugs= € 100,-
[naam getuige 4] :
Door [naam getuige 4] is verklaard dat hij al 6 maanden drugs kocht bij de verdachte of van “één van zijn andere jongens”. Volgens de verklaring van de getuige [naam getuige 4] kocht hij dagelijks gemiddeld één gram per dag. Het is volgens de rechtbank aannemelijk dat [naam getuige 4] van de gestelde 6 maanden, 3 maanden daadwerkelijk drugs kocht bij de verdachte.
1 gram cocaïne t.w.v. € 50,- x 30 dagen (1 maand) = € 1.500,- x 3 maanden = € 4.500,-
[naam getuige 1] en [naam getuige 2] :
De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben verklaard dat zij sinds 2 jaar lang dagelijks drugs kopen bij de verdachte. Volgens hun verklaring kochten zij dagelijks voor € 100,- en betaalden zij € 50,- voor een gram cocaïne en tussen de € 30,- en € 40,- voor een gram heroïne.
Gelet op de onderzoeksperiode van 1 februari 2016 tot en met 7 februari 2017 hanteert de rechtbank deze periode voor de berekening van de verkopen door verdachte aan [naam getuige 1] en [naam getuige 2] :
 € 100,-
€ 100,- per dag x 30 dagen (1 maand) = € 3000,- x 12 maanden = € 36.000,-
6.3
Opbrengsten
Op basis van de door de getuigen en verdachten afgelegde verklaringen is het volgens de rechtbank aannemelijk dat de verdachte in ieder geval voor een bedrag van: € 120,- + € 100,- + € 4.500,- + € 36.000,- =
€ 40.720,-aan drugs heeft verkocht.
6.4
Berekening kosten
Aangezien er in het onderzoek geen hanteerbare inkoopprijs voor de verhandelde cocaïne naar voren is gekomen, is er in de rapportage omtrent het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een percentage van de verkoopprijs, dat is vastgesteld aan de hand van uitspraken van gerechtshoven en de Hoge Raad. Gelet op deze uitspraken wordt er uitgegaan van een percentage van 50%. Dit betekent voor deze zaak dat er bij de bepaling van de inkoopprijs per gram cocaïne als uitgangspunt € 25,- wordt gerekend. In verband met het voornoemde volgt de rechtbank de rapportage waar het gaat om de genoten winst per gram cocaïne; te weten € 25,-.
Uitgaande van de opbrengt van
€ 40.720,-en de hiervoor berekende kosten, gaat de rechtbank uit van een wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 20.360,-( € 40.720,- : 2).

7.Vaststelling van het te betalen bedrag

Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 20.360,00 (zegge: twintigduizend en driehonderdzestig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 20.360,00 (zegge: twintigduizend en driehonderdzestig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2017.