ECLI:NL:RBROT:2017:10352

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
10/217601-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer-exces in strafzaak tegen verdachte wegens poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2017, staat de verdachte terecht voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 juli 2015 in Rotterdam, waarbij de verdachte de aangever, die op de grond lag, tegen het hoofd schopte. De officier van justitie eiste een taakstraf van 150 uur, maar de verdediging deed een beroep op noodweer en noodweerexces. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat er een confrontatie had plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever, waarbij de aangever de verdachte had vastgepakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed door de aangever te schoppen. Het beroep op noodweer werd verworpen, maar het beroep op noodweerexces werd geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/217601-15
Uitspraakdatum: 21 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
bijgestaan door mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen waarvan een opgave in
bijlage IIis opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
17 juli 2015 te Rotterdamter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
5.2.
Beroep op noodweer
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte een beroep op noodweer gedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat ten tijde van het ten laste gelegde feit geen sprake was van een noodweersituatie.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een succesvol beroep op noodweer moet sprake zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is.
Op grond van de camerabeelden, zoals deze op de terechtzitting zijn getoond, staat vast dat tussen de verdachte en de aangever voorafgaand aan de schop waarop de tenlastelegging ziet, een confrontatie heeft plaatsgevonden waarbij de aangever de verdachte heeft vastgepakt en zijn arm tegen hem heeft opgeheven. Vast staat ook dat de verdachte herhaaldelijk heeft geprobeerd de aangever te ontwijken door weg te lopen. Dit is hem niet gelukt omdat de aangever de verdachte bleef vastpakken en hem bleef volgen. Op enig moment is een omstander tussenbeide gekomen, waarop de verdachte afstand heeft genomen en verderop, met zijn rug naar de aangever toe, is gaan bellen. Hierop is de aangever opnieuw, in versnelde pas, op de verdachte afgekomen. Toen de verdachte dit zag, heeft hij hierop gereageerd door de aangever te stoppen met een trap tegen zijn lichaam. De aangever kwam daarna niettemin opnieuw op de verdachte af. De verdachte heeft hierop in de richting van de aangever uitgehaald met zijn vuist. De aangever is toen ten val gekomen. Toen de aangever aanstalten maakte overeind te komen en hierbij volgens de verdachte zei dat hij de verdachte ‘kapot’ zou maken, heeft de verdachte hem tegen zijn hoofd geschopt.
De rechtbank leidt hieruit af dat op het moment dat de verdachte een schop tegen het hoofd van de aangever gaf sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of in elk geval van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs mocht verdedigen. Met het schoppen tegen – in dit geval – het hoofd van de aangever, terwijl hij vanaf de grond begon zich op te richten, overschreed de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid de verdachte

Beroep op noodweerexces

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tevens een beroep gedaan op noodweerexces.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals is vastgesteld onder 5.2 was sprake van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich in het nauw gedreven voelde en dat hij heeft gehandeld uit angst en paniek toen de aangever weer naar hem toekwam en hem aanviel.
Hij wist niet hoe hij de aanval van de aangever anders moest afwenden. Dat werd volgens de verdachte nog versterkt doordat eerdere pogingen om zich te onttrekken aan de situatie hadden gefaald, en de aangever zich op het moment dat hij overeind probeerde te komen, voor de tweede maal bedreigend had uitgelaten.
De rechtbank acht, gelet op de omstandigheid dat de verdachte herhaaldelijk heeft geprobeerd zich te onttrekken aan de situatie (maar telkens opnieuw werd opgezocht door de aangever) in onderling verband en samenhang bezien met de door de verdachte gestelde bedreigingen en met het eerder beschreven gedrag van de aangever, aannemelijk dat de onder 5.2 vastgestelde (onmiddellijk dreigende) aanranding een zodanig hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft teweeggebracht dat de verdachte daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Daarom slaagt het beroep op noodweerexces.
De verdachte is dus niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.747,30 ingediend wegens materiële (€ 647,30) en immateriële (€ 1.100,00) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. B.A. Cnossen en mr. F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks
17 juli 2015 te Rotterdamter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal (met kracht)
-in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te stompen/slaan, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
- (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) hem tegen/op het hoofd te schoppen/trappen.