ECLI:NL:RBROT:2017:10351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/692068-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling met beroep op noodweer(exces) verworpen

Op 20 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een ruzie op 3 juli 2015 in Rotterdam, waarbij de verdachte een mes gebruikte en de aangever twee steekwonden opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling.

De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had verdedigd tegen een aanval van de aangever en dat er sprake was van noodweer of noodweerexces. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen aannemelijke noodweersituatie was aangetoond. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie na het incident. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 180 uren, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de lichamelijke integriteit van de aangever, maar besloot tot een lichtere straf gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/692068-16
Datum uitspraak: 20 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Castelein heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering poging tot zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de raadsman bevestigt de FARR-verklaring dat geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
4.2.2.
Beoordeling
Op 3 juli 2015 vond in en voor de Turkse moskee gelegen aan de [plaats delict] te Rotterdam een ruzie plaats tussen de verdachte en de aangever. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat een handgemeen is ontstaan en dat de verdachte daarbij een mes heeft gebruikt. De aangever heeft twee steekwonden in de linker oksel en een steekwond op de borst opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat het letsel is veroorzaakt door een fruitmesje dat tijdens de worsteling met de aangever uit een vuilniszak is gevallen.
Door meermalen zwaaiende en stekende bewegingen te maken met een mes, waarbij de aangever ook daadwerkelijk op de borst en in de oksel werd geraakt, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bij het raken van de borst en oksel hadden immers gemakkelijk kwetsbare lichaamsdelen als spieren, pezen en slagaders geraakt kunnen worden, ten gevolge waarvan zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. De handelingen zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aard van de daadwerkelijk opgelopen verwondingen is in dit geval bij het bepalen van de aanmerkelijke kans niet relevant. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 03 juli 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes (meermalen) in de linker oksel en in de borst heeft gestoken , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Het beroep op noodweer(exces)
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte is aangevallen door de aangever en dat de verdachte zich proportioneel heeft verdedigd tegen deze aanval. In dat verband speelt volgens de raadsman mee dat de aangever een stuk groter is dan de verdachte en dat de verdachte lijdt aan epilepsie.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer alleen kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat een dergelijke noodweersituatie bestond voor de verdachte. De rechtbank wil op zich aannemen dat de aangever ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de ruzie die aan de confrontatie waarbij de verdachte heeft gestoken is voorafgegaan. De verklaring van de verdachte dat hij degene is die vervolgens is aangevallen en zich daartegen moest verdedigen vindt echter geen steun in het dossier. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen noodweersituatie aannemelijk is geworden, kan het beroep op noodweer(exces) niet slagen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het feit is dus strafbaar.
5.1.1.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door meermalen met een mes te steken. Gelukkig bleek het letsel relatief beperkt te zijn, maar dit was zeker niet de verdienste van de verdachte. Het had voor het slachtoffer veel slechter kunnen aflopen. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten, die zich in de openbaarheid hebben afgespeeld, versterken ook de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 november 2017. De verdachte heeft blijkens dit uittreksel een transactie voldaan in 2000 voor een mishandeling.
7.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 december 2016. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Vanuit de indruk die verdachte maakt in het gesprek, alsook vanuit hetgeen referent vertelt, lijkt het delict atypisch voor de persoon van verdachte en staat het gedrag dat in het proces-verbaal wordt beschreven bijna haaks op hoe verdachte zich presenteert en wordt beschreven. Op geen enkel leefgebied komt een probleem naar voren, noch zijn er zorgen over het denken, gedrag of vaardigheden van verdachte. Vanwege de ontkenning alsook vanwege het ontbreken van problemen kan er geen uitspraak worden gedaan over factoren die mogelijk van invloed zijn geweest op het delict.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal daar echter niet toe overgaan, omdat uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte zijn leven goed op orde heeft en sprake lijkt te zijn van een incidentele gebeurtenis. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank met een aantal omstandigheden in het bijzonder rekening. Ondanks dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, stelt de rechtbank vast dat er een ruzie is geweest waarin de aangever ook een (negatief) aandeel heeft gehad en dat de verdachte door de aangever is geslagen. Het letsel van de aangever is beperkt gebleven. De verdachte heeft een zwakke gezondheid en is na het plegen van het feit niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, nu tegen de verdachte ruim twee jaar geleden strafvervolging is ingesteld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank zal een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen van na te noemen duur. Deze voorwaardelijke straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 (honderdvierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf alsnog moet verrichten en hij deze niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
87 (zevenentachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 juli 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
(meermalen) in de (linker) oksel en/of in de borst heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.