ECLI:NL:RBROT:2017:10347

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/660487-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van drugs in tassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen. De tenlastelegging betrof twee feiten, waarbij de verdachte zou hebben geweten van de aanwezigheid van drugs in tassen die door een medeverdachte werden meegevoerd in de auto die hij bestuurde. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting op 20, 23 en 24 november 2017.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard en een gevangenisstraf van drie maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de tassen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten, alsook naar de omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten steeds heeft ontkend en dat er geen direct bewijs is dat hij op de hoogte was van de drugs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kan worden verklaard aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast is er een beslissing genomen over de in beslag genomen auto, waarbij de rechtbank heeft gelast dat deze aan de rechthebbende wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660487-16
Datum uitspraak: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2017, 23 november 2017 en 24 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot teruggave aan de rechthebbende van de onder de verdachte in beslag genomen personenauto, Audi A3, met kenteken [kentekennummer] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard. De aan de verdachte onder die feiten ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen zijn de optelsom van de verdovende middelen die zijn gevonden in de 4 dozen en 5 enveloppen (hierna gezamenlijk poststukken), aangetroffen in drie grote big shoppers in de auto waarvan de verdachte de bestuurder was.
Blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen is voldoende komen vast te staan dat de verdachte wist van die verdovende middelen, althans, dat hij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid ervan heeft aanvaard.
De officier van justitie heeft (onder verwijzing naar een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam) gesteld dat als uitgangspunt genomen kan worden dat, wanneer iemand dozen aanneemt, hij zich bereid verklaart tot het vervoeren van die dozen en wanneer hij dat ook daadwerkelijk doet, in beginsel mag worden aangenomen dat hem de inhoud van de dozen bekend was. Aanknopingspunten voor de wetenschap kunnen verder worden gevonden in de verklaring van [naam medeverdachte 1] dat er in de woning waar de verdachte uit kwam drugs werden verkocht en de bevindingen rondom de pannen met pindakaas in die woning.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank, indien zij niet komt tot bewezenverklaring van het (al dan niet in voorwaardelijke zin) opzettelijk vervoeren van de verdovende middelen, de feiten als een overtreding te kwalificeren.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 24 augustus 2016 uit de woning aan de [adres delict] (hierna: de woning) is gekomen, kort daarop gevolgd door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 2] droeg drie big shopper tassen bij zich, waarin verpakt in poststukken drugs bleken te zitten, die hij op de achterbank van een Audi heeft geplaatst. De verdachte is als bestuurder van de Audi, met [naam medeverdachte 2] als bijrijder, weggereden.
Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte in de auto die hij bestuurde drugs heeft vervoerd. De vraag is of de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, en in het verlengde daarvan of hij wist van de drugs in de tassen, dan wel welbewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De verdachte heeft de feiten steeds ontkend. In het bijzonder heeft hij ontkend te hebben geweten dat zich in de tassen drugs bevonden en dat vanuit de woning drugs werden weggebracht. Hij heeft verklaard dat hij de Audi mocht lenen en als tegenprestatie/vriendendienst [naam medeverdachte 2] zou wegbrengen naar het winkelcentrum. Hij had [naam medeverdachte 2] een keer eerder weggebracht.
Direct bewijs voor de stelling dat de verdachte wist van de drugs in de tassen ontbreekt. [naam medeverdachte 2] heeft weliswaar verklaard dat hij samen met de verdachte vanuit de woning pakketjes, die voor hem klaar stonden in tassen, heeft weggebracht, maar verklaart ook dat de verdachte niet wist van de inhoud van die pakketjes.
Ook in de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ziet de rechtbank dat bewijs niet, nu deze niet méér heeft verklaard dan dat de verdachte samen met [naam medeverdachte 2] pakketjes heeft weggebracht.
De vraag is dan vervolgens of uit omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de tassen in de auto die hij bestuurde drugs aanwezig waren. Die omstandigheden ziet de officier van justitie in de inhoud van de verklaring van [naam medeverdachte 1] wanneer deze verklaart dat in de woning drugs werden verkocht en verder in de omstandigheid dat zich in de woning pannen bevonden met daarin pindakaas met drugs. De verdachte, die vaker in de woning is geweest, moet dit hebben gezien volgens de officier van justitie. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. Allereerst heeft [naam medeverdachte 1] niet verklaard dat in de woning drugs werden verkocht; hij heeft verklaard dat hij had gehoord dat de medeverdachte [naam medeverdachte 3] drugs verkocht en dat hij van hem in ruil voor klusjes drugs kreeg. Daarmee is niet gezegd dat in de woning (zichtbaar) drugs werden verhandeld of aanwezig waren. Ook in de bevindingen van de politie bij binnentreden in de woning op de voornoemde datum, wordt geen aanleiding gezien te concluderen dat voor de verdachte zondermeer duidelijk moet zijn geweest dat in de woning drugsgerelateerde zaken plaatsvonden. Dat in de keuken een pan op het fornuis stond met daarin pindakaas waarin later drugs bleken te zitten, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank sluit niet uit dat de verdachte mogelijk heeft geweten van de illegale praktijken in de woning, maar dit buiten gerede twijfel vaststellen, kan de rechtbank niet.
De rechtbank volgt de officier van justitie ook niet in het door haar genomen uitgangspunt, onder verwijzing naar de door haar aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam, omdat in die uitspraak andere omstandigheden aanwezig waren die dit uitgangspunt ondersteunen. Dergelijke omstandigheden zijn hier niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt – alles afwegende – tot het oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte enige wetenschap had van het feit dat zich in de (door [naam medeverdachte 2] meegevoerde) tassen drugs bevonden. In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de feiten als overtreding te kwalificeren. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de feiten onder 1 en 2.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto, Audi A3, met kenteken [kentekennummer] terug te geven aan de rechthebbende ( [naam ex-vriendin medeverdachte 3] ).
5.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto, Audi A3, met kenteken [kentekennummer] is gebleken dat [naam ex-vriendin medeverdachte 3] hiervan afstand heeft gedaan, zodat thans de bewaring zal worden gelast ten behoeve van de rechthebbende en niet ten behoeve van [naam ex-vriendin medeverdachte 3] .

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een personenauto, Audi A3, met kenteken [kentekennummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
in een (personen)auto (merk/type Audi A3 met kenteken [kentekennummer] )
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
- 54 gram LSD en/of
- 53,9 gram cocaïne en/of
- 3,6 gram MDMA
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en/of
cocaïne en/ MDMA, zijnde LSD en/of cocaïne en/ MDMA (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2B/C Opiumwet)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
in een (personen)auto (merk/type Audi A3 met kenteken [kentekennummer] )
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 101 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3B Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet