In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen. De tenlastelegging betrof twee feiten, waarbij de verdachte zou hebben geweten van de aanwezigheid van drugs in tassen die door een medeverdachte werden meegevoerd in de auto die hij bestuurde. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting op 20, 23 en 24 november 2017.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard en een gevangenisstraf van drie maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de tassen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten, alsook naar de omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten steeds heeft ontkend en dat er geen direct bewijs is dat hij op de hoogte was van de drugs.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kan worden verklaard aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de beschuldigingen. Daarnaast is er een beslissing genomen over de in beslag genomen auto, waarbij de rechtbank heeft gelast dat deze aan de rechthebbende wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.