ECLI:NL:RBROT:2017:10346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/660492-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot LSD en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder LSD en cocaïne. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake was van willekeur of schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

Ten aanzien van de tenlastelegging van het aanwezig hebben van difenhydramine en cellulose, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte voorbereidingshandelingen had verricht voor de productie van MDMA. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, omdat er geen wettig bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de productie van verdovende middelen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk LSD en cocaïne aanwezig had in zijn woning, wat leidde tot de bewezenverklaring van het eerste feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs in drugszaken en de rol van de rechter bij het toetsen van vervolgingsbeslissingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660492-16
Datum uitspraak: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2017, 23 november 2017 en 24 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van de onder 2 ten laste gelegde difenhydramine;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de verdachte wel is vervolgd en de medeverdachte [naam medeverdachte] niet, terwijl er vraagtekens kunnen worden gezet bij [naam medeverdachte] verklaring dat hij in drugs betaald kreeg voor het uitlaten van de honden.
In het dossier bevinden zich verder op schrift gestelde aantekeningen in zijn handschrift, die lijken te gaan over een productieproces voor drugs. De raadsman stelt dat door het openbaar ministerie onderscheid is gemaakt zonder redelijke onderbouwing door [naam medeverdachte] niet te vervolgen en de verdachte wel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet hierop, het openbaar ministerie niet - ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging wegens schending van het eerder genoemde beginsel.
4.2.
Beoordeling
Krachtens het opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of, en zo ja, wie voor welk feit vervolgd wordt. Het openbaar ministerie is bevoegd om af te zien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. De wijze waarop, in geval van vervolging, die belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter. De strafrechter toetst de vervolgingsbeslissing marginaal, in die zin dat wordt beoordeeld of sprake is van willekeur, of het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel dan wel of het andere door de wetgever aangegeven grenzen te buiten is gegaan. Niet gebleken is dat een van die situaties zich in het onderhavige geval voordoet.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Vrijspraak

Ten aanzien van feit 2
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het NFI met betrekking tot de cellulose heeft gerapporteerd dat dit in relatie tot het vervaardigen van MDMA-tabletten een vulmiddel is. Het voorhanden hebben van dit middel kan dus worden gekwalificeerd als een voorbereidingshandeling voor het vervaardigen van MDMA. Het ten laste gelegde onder feit 2, voor zover het ziet op het voorhanden hebben van cellulose, kan dus bewezen worden verklaard.
5.1.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er cellulose in de schuur lag. Cellulose is bovendien een middel dat niet alleen wordt gebruikt als vulmiddel voor MDMA, maar dat ook andere toepassingen heeft. Er is geen sporenonderzoek verricht zodat ook niet kan worden gesteld dat er DNA-sporen of vingerafdrukken van de verdachte op de verpakking van de cellulose zijn aangetroffen. De raadsman heeft voorts betoogd dat er in de woning tabletteermiddelen noch (MDMA/XTC-)pillen of andere zaken zijn aangetroffen die de verdenking ten aanzien van het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet door de verdachte ondersteunen.
Ten aanzien van de difenhydramine kan niet anders worden gesteld dan dat dit middel een antihistamine is dat niet als geneesmiddel is geregistreerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde feit.
5.1.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de difenhydramine
Nu door het NFI is geconstateerd dat difenhydramine een antihestamine is en verder geen uitspraak is gedaan over de toepassing van deze stof in relatie tot het vervaardigen van verdovende middelen, zal de rechtbank de officier van justitie en de verdediging volgen en de verdachte ten aanzien van het (opzettelijk) aanwezig hebben van dit middel vrijspreken.
Ten aanzien van de cellulose
Uit het dossier volgt dat in de schuur behorende bij de woning waar de verdachte in ieder geval die dag aanwezig was, een hoeveelheid cellulose is aangetroffen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat in die woning MDMA-tabletten -ter productie waarvan cellulose wordt gebruikt- werden gemaakt. Andere stoffen of zaken die daarop wijzen, zijn niet in de woning of onder de verdachte aangetroffen. Ook is geen MDMA onder hem inbeslaggenomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen wettig bewijs is dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. De enkele aanwezigheid van een hoeveelheid cellulose is onvoldoende voor een kwalificatie ter zake van artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank zal de verdachte derhalve integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
5.1.4.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 1

6.1.1.
Standpunt officier van justitie
In de woning aan de [adres delict] is LSD gevonden in de koelkast en cocaïne in een doos op zolder. Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat de verdachte de huurder en de bewoner van het pand aan de [adres delict] was. In de woning is in een lade van het tv-meubel zijn paspoort aangetroffen. Tevens is een huurcontract van de woning gevonden dat op naam van [naam ex-vriendin verdachte] staat. Zij heeft verklaard dat zij het contract onder dwang van de verdachte heeft getekend. Dit contract is ingegaan op 15 juli 2016. Daarnaast verklaren ook de medeverdachte [naam medeverdachte] en een buurtbewoner dat de verdachte in de woning verblijft. De verdachte had daarmee toegang tot alle ruimten in het huis.
Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat degene die de beschikkingsmacht heeft over de woning en dus ook over de daarbij behorende zolder, in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van wat zich in die woning en ruimtes bevindt.
Voorts kan diegene geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen aldaar aanwezig is. Gelet op al deze feiten en omstandigheden, heeft de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid in de woning van harddrugs. Dat een deel van de middelen is gevonden achter een schot op de zolder, maakt dit niet anders. Ook deze middelen bevonden zich immers in de machtssfeer van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
6.1.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het onder 1 ten laste gelegde, wegens onduidelijkheden in de
chain of custody.Het is niet duidelijk welke stoffen op welke plaats in de woning zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt evenmin hoe de weging en monstername is verricht.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit, omdat uit het dossier noch uit de bewijsconstructie van het openbaar ministerie is gebleken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van LSD of cocaïne. Er is in het dossier geen concreet bewijs aanwezig dat de verdachte de hoofdbewoner is van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. Uit het dossier blijkt dat er meerdere personen in die woning kwamen terwijl ook meerdere verdachten zijn aangehouden in verband met het aanwezig hebben van verdovende middelen.
6.1.3.
Beoordeling
De rechtbank is het met de raadsman eens dat de indeling van het dossier niet de schoonheidsprijs verdient. Niettemin is duidelijk dat de zegels met LSD zijn aangetroffen in de koelkast en de hoeveelheid cocaïne in een doos op zolder. De aangetroffen middelen zijn door het forensisch ondersteuningsteam van de politie gewogen en er zijn monsters genomen. Deze monsters zijn onderzocht door het politielaboratorium in Amsterdam en door het NFI. Ten aanzien van deze middelen is vastgesteld dat deze LSD respectievelijk cocaïne bevatten, afkomstig zijn uit de koelkast en uit een van de dozen op zolder uit de woning. De keten van bewijsmateriaal, door de raadsman aangeduid als “
chain of custody”, is derhalve niet doorbroken en navolgbaar en controleerbaar. Het verweer wordt daarom verworpen.
Vast staat dat in de woning aan de [adres delict] harddrugs zijn gevonden. De vraag is dan of de verdachte deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Vooropgesteld wordt dat voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van die middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat degene die de beschikkingsmacht heeft over een woning en de daarbij behorende ruimtes, in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van wat zich in die woning en ruimtes bevindt. Ook kan diegene geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen aldaar aanwezig is.
De vraag is dan of de verdachte beschikkingsmacht over de woning had. Vast staat dat de verdachte regelmatig in de woning was. De verdachte heeft daar zelf op de zitting over verklaard dat dit wekelijks het geval was. Hij heeft echter ontkend in de woning te verblijven en aldus beschikkingsmacht over de woning te hebben.
De getuige [naam ex-vriendin verdachte] verklaart evenwel dat zij de woning voor de verdachte op haar naam heeft moeten huren en dat zij ook samen met hem in de woning is ingetrokken. Zij verklaart dat hij haar naar de makelaar heeft meegenomen en dat zij daar het contract voor de woning heeft getekend. In de woning is ook het huurcontract aangetroffen op naam van [naam ex-vriendin verdachte] , volgens de verdachte zijn ex-vriendin.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verklaring van [naam ex-vriendin verdachte] onbetrouwbaar is, omdat zij rancuneus zou zijn jegens hem vanwege het verbreken van de relatie. Voor de verklaring van [naam ex-vriendin verdachte] ziet de rechtbank echter steun in de verklaring van de verhuurder van de woning. Uit die verklaring volgt dat bij het huurcontract een kopie zit van de identiteitskaart van de verdachte, naast een kopie van het rijbewijs van [naam ex-vriendin verdachte] . Dit ondersteunt de verklaring van [naam ex-vriendin verdachte] en toont de betrokkenheid van de verdachte bij het huren van de woning. De verdachte heeft op de zitting geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat bij het aangaan van de huurovereenkomst zijn identiteitskaart is gebruikt.
Dat de verdachte beschikkingsmacht over de woning had, blijkt naast de verklaring van [naam ex-vriendin verdachte] verder uit de verklaring van [naam medeverdachte] . Hij verklaart dat de verdachte de huiseigenaar van de woning is. De verklaring van [naam medeverdachte] is verder belastend voor de verdachte omdat hij verklaart dat hij drugs van de verdachte kreeg als beloning voor klusjes die hij voor hem deed. De rechtbank gebruikt deze verklaring ook voor het bewijs, nu [naam medeverdachte] steeds op hoofdlijnen consistent en voldoende gedetailleerd hetzelfde heeft verklaard. Daarnaast verklaart [naam medeverdachte] niet alleen belastend over de verdachte maar ook over zichzelf. De stelling van de raadsman dat [naam medeverdachte] uit eigen belang de verdachte ‘erbij heeft willen lappen’ is dan ook niet aannemelijk geworden. Het betoog van de raadsman dat de verklaringen van [naam medeverdachte] als ongeloofwaardig buiten beschouwing moeten blijven, wordt door de rechtbank, gelet op het voorgaande, evenmin gevolgd.
De rechtbank is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat de bij de verdachte in de woning aangetroffen verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van de verdovende middelen bewust heeft aanvaard.
Medeplegen wordt niet bewezen geacht, omdat uit het dossier onvoldoende is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen.
6.1.4.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 augustus 2016 te Rotterdam, in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] , opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 11,6 gram LSD en
- 5 gram cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en cocaïne, zijnde LSD en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk in zijn woning voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheden LSD en cocaïne aanwezig gehad. Dergelijke harddrugs leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de volksgezondheid op, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt aan de samenleving ernstige schade berokkend.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie komt tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam,
in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 11,6 gram LSD en/of
- 5 gram cocaïne
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en/of cocaïne,
zijnde LSD en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder b Opiumwet)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam
in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het grondgebied
van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I,
althans van enige hoeveelheid van een materiaal van een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen
- 1915,9 gram, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende
difenhydramine en/of
- 2740 gram, althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende
cellulose
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden,
dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(artikel 10A Opiumwet)
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet