ECLI:NL:RBROT:2017:10345

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/660488-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van meerdere feiten in drugszaken met betrekking tot MDMA, hennep, witwassen en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en hennep, witwassen van een geldbedrag van € 30.700,- en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het NFI heeft geconstateerd dat difenhydramine een antihistamine is, wat leidde tot vrijspraak voor het opzettelijk aanwezig hebben van deze stof. De rechtbank oordeelde dat de keten van bewijsmateriaal niet was doorbroken, ondanks de kritiek op de indeling van het dossier. De verdachte werd vrijgesproken van nauwe en bewuste samenwerking met anderen, maar de feiten 1 tot en met 5 werden bewezen verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk MDMA en hennep aanwezig had in een auto en dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard, evenals de drugs en het vuurwapen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660488-16
Datum uitspraak: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Boone, waarnemend namens mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2017, 23 november 2017 en 24 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 20 november 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 ,3, 4 en 5 ten laste gelegde, met uitzondering van de onder 3 ten laste gelegde stof difenhydramine
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 30.700,-;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de verdachte wel is vervolgd en de medeverdachte [naam medeverdachte] niet terwijl er vraagtekens kunnen worden gezet bij [naam medeverdachte] verklaring dat hij in drugs betaald kreeg voor het doen van klusjes in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam, zoals het uitlaten van de honden. Bovendien kwam [naam medeverdachte] al een maand in de bewuste woning en had hij ook een sleutel. De raadsman stelt vast dat hiermee door het openbaar ministerie onderscheid wordt gemaakt zonder redelijke onderbouwing en dat gelet hierop het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging wegens schending van het eerder genoemde beginsel.
4.2.
Beoordeling
Krachtens het opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of, en zo ja, wie voor welk feit vervolgd wordt. Het openbaar ministerie is bevoegd om af te zien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. De wijze waarop, in geval van vervolging, die belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter. De strafrechter toetst de vervolgingsbeslissing marginaal, in die zin dat wordt beoordeeld of sprake is van willekeur, of het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel dan wel of het andere door de wetgever aangegeven grenzen te buiten is gegaan. Niet gebleken is dat een van die situaties zich in het onderhavige geval voordoet.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Vrijspraak

Feit 3, ten aanzien van de difenhydramine
Nu door het NFI is geconstateerd dat difenhydramine een antihestamine is en verder geen uitspraak is gedaan over de toepassing van deze stof in relatie tot het vervaardigen van verdovende middelen, zal de rechtbank de officier van justitie en de verdediging volgen en de verdachte ten aanzien van het (opzettelijk) aanwezig hebben van dit middel vrijspreken.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Standpunt verdediging
6.1.1.
Feiten 1, 2 en 3
Opzet
In het dossier is onvoldoende bewijs te vinden voor de stelling dat de verdachte wist of had moeten weten dat zich in de dozen die door hem in de Ford Ka zijn gezet, verdovende middelen bevonden. Dit geldt temeer nu de dozen niet van de verdachte waren, maar op verzoek van een ander door hem in de auto zijn gezet. Dit dient te leiden tot vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Hennep
Ten aanzien van feit 2 kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van hennep en dat het gewicht van die hennep 700 gram was. Een bijzondere opsporingsambtenaar (hierna: BOA) heeft geconstateerd dat in één van de dozen een zwarte zak is aangetroffen. Zij heeft de zak niet opengemaakt, maar herkende de geur van hennep. Deze BOA is niet geëquipeerd om dat te kunnen vaststellen. Vervolgens is door de forensische opsporing geconstateerd dat er henneptoppen in de zak zaten met een nettogewicht van 700 gram. Dit laatste heeft de BOA niet zelf geconstateerd. Het proces-verbaal van weging door de forensische opsporing ontbreekt ook in het dossier zodat een en ander niet controleerbaar is. Gelet op het voorgaande dient vrijspraak te volgen van het onder 2 ten laste gelegde.
Chain of custody
Ten aanzien van het ten laste gelegde MDMA is aangevoerd dat er een discrepantie bestaat tussen de weegresultaten en het aantal pillen. Het kan niet kloppen dat 15 pillen 274,8 gram wegen, terwijl 20 pillen 181,8 gram wegen. Dit dient tot een vrijspraak te leiden.
Voorbereidingshandelingen
Cellulose en de metylester van PMK-glycidezuur zijn onderzocht en blijken te worden gebruikt als vulmiddel voor tabletten. Deze middelen, in elk geval cellulose, worden niet alleen gebruikt als vulmiddel voor MDMA, maar hebben ook andere toepassingen.
Het enkele voorhanden hebben van die stoffen valt niet te kwalificeren als voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 10a Opiumwet. Dit dient te leiden tot vrijspraak van feit 3.
6.1.2.
Feiten 4 en 5
Witwassen, vuurwapen en munitie
Aangevoerd is dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de inhoud van de bij zijn aanhouding bij hem aangetroffen schoenendoos. Vaststaat dat die schoenendoos was dichtgeplakt. Het openbaar ministerie heeft geen sporenonderzoek op de doos, het plakband, het geld en de elastiekjes waarmee het geld was gebundeld of het vuurwapen verricht. Technisch bewijs ontbreekt en wat overblijft is de enkele constatering dat de verdachte de doos in zijn handen heeft gehad. De verdachte wist echter niet wat er in de doos zat. Daarom kunnen de feiten 4 en 5 niet worden bewezen verklaard.
Nu ook het bewijs voor medeplegen ontbreekt, dient de verdachte ten aanzien van dit onderdeel in de tenlastelegging (ten aanzien van alle feiten) te worden vrijgesproken.
6.2.
Beoordeling
6.2.1.
Feiten 1, 2 en 3
Opzet
Vast staat dat in de dozen die de verdachte in de Ford Ka heeft gezet, harddrugs zat. De vraag is dan of de verdachte wetenschap heeft gehad van hetgeen in de dozen zat.
De verdachte is aangehouden na een observatie door de politie op 24 augustus 2016 bij een woning aan de [adres delict] in Rotterdam (hierna ook de woning). Aanleiding voor het onderzoek naar die woning waren de diverse meldingen van buurtbewoners over personen die de woning korte tijd bezoeken en dan weer weggaan met grote tassen.
Omstreeks 21.00 uur werd gezien dat de verdachte vanuit de woning vier keer naar een auto, een Ford Ka, voorzien van het kenteken [kentekennummer] , loopt. De auto rijdt daarna weg en later blijkt dat de zus van de verdachte, [naam zus verdachte] , de bestuurder is.
De zus van verdachte heeft verklaard dat de verdachte haar heeft gebeld rond 20:30 uur en dat hij aan haar vroeg of zij hem even kon helpen. Op haar vraag of het dringend was omdat haar moeder ook hulp nodig had, antwoordde de verdachte dat wanneer zij nu even snel zou komen zij daarna haar moeder weer kon helpen. Na het inladen van de dozen door de verdachte, heeft hij haar de weg naar het afleveradres uitgelegd.
De verdachte zelf heeft verklaard dat zijn zus op zijn verzoek naar de woning is gekomen. Aldaar heeft hij de dozen in de auto geladen en tegen haar gezegd dat zij naar een adres moest gaan om de dozen af te leveren. Op de vraag waar zij dan naar toe moest, antwoordde de verdachte dat ze naar een vriend van hem moest. Hij zou daar later ook heen gaan. De reden waarom het allemaal snel moest, was vanwege “een krap tijd scenario”. Op de vraag of hij wel wist waar hij mee bezig was, antwoordde de verdachte dat hij wel iets meer wist dan zijn zus.
Onder deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte op de zitting dat hij slechts op verzoek van [naam medeverdachte] meehielp met het verhuizen van dozen met daarin voornamelijk keukengerei, ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt dat het onder deze omstandigheden en op deze wijze aanwezig hebben van dozen maakt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van de verdovende middelen bewust heeft aanvaard. Dat de verdachte deze middelen slechts een korte tijd aanwezig heeft gehad, doet hieraan niet af nu ook het gedurende een korte tijd aanwezig hebben van deze stoffen een zodanige feitelijke zeggenschap daarover oplevert, dat gesproken kan worden van het aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet.
Hoeveelheid hennep
In het dossier bevindt zich een door [naam BOA] , buitengewoon opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin zij relateert dat zij uit hoofde van haar functie bekend is met de geur van hennep en dat zij die geur ook heeft herkend bij de zwarte gesealde zak. Zij heeft voorts vermeld dat zij deze zak zelf niet heeft geopend, maar dat zij deze naar Forensisch Onderzoek (FO) heeft gezonden waar de zak is geopend. Door FO is de inhoud van de zak onderzocht waarna is geconstateerd dat de inhoud henneptoppen bleek te zijn met een gewicht van 700 gram. Deze henneptoppen zijn getest hetgeen blijkt uit het proces-verbaal van ‘testen verdovende middelen”. Uit het voorgaande is voldoende gebleken dat de hennep is gewogen en getest. Het verweer ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid hennep wordt dus verworpen.
Chain of custody
De rechtbank is het met de raadsman eens dat de indeling van het dossier niet de schoonheidsprijs verdient. Niettemin is duidelijk dat de dozen die in de Ford Ka zijn aangetroffen, zijn onderzocht. Tijdens dit onderzoek zijn diverse stoffen aangetroffen die door FO zijn gewogen en waarvan monsters zijn genomen. Deze monsters zijn onderzocht door het politielaboratorium in Amsterdam of door het NFI. Door de laboratoria is vastgesteld om welke stoffen het gaat. Hiermee is vast komen te staan dat de keten van bewijsmateriaal, door de raadsman aangeduid als “
chain of custody”, niet is doorbroken en navolgbaar en controleerbaar is. Het verweer hieromtrent wordt verworpen.
Ten aanzien van de vaststelling van de raadsman dat de ene pil meer lijkt te wegen dan de andere is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van weging en monstername.
Dit verweer wordt daarom verworpen.
Voorbereidingshandelingen
De verdachte heeft cellulose en metylester van PMK-glycidezuur aanwezig gehad. Deze stoffen zijn aangetroffen in de dozen die de verdachte in de Ford Ka heeft gezet. De enkele aanwezigheid van een hoeveelheid cellulose is onvoldoende voor een kwalificatie ter zake van artikel 10a van de Opiumwet. In dit geval is dit middel echter aangetroffen in dezelfde zending met metylester van PMK-glycidezuur, dat blijkens het NFI-rapport van 28 augustus 2016 een vulmiddel voor MDMA-tabletten is en dat kan worden omgezet in PMK, een grondstof voor MDMA. Daarnaast zijn in dezelfde zending ook MDMA-pillen bij de verdachte aangetroffen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om te komen tot het oordeel dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderden.
6.2.2.
Feiten 4 en 5
Witwassen, wapen en munitie
Vast staat dat de verdachte (later in de avond) nadat hij de woning had verlaten, is aangehouden met in zijn handen een kartonnen doos. In de doos worden een vuurwapen met munitie en een groot geldbedrag aangetroffen.
Vastgesteld kan dan ook worden dat de verdachte een vuurwapen met munitie en een groot geldbedrag voorhanden had. De vraag is of de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, en in het verlengde daarvan of hij wist van het vuurwapen en het grote geldbedrag in de doos, danwel welbewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan heeft aanvaard.
De verdachte heeft, zoals de politie heeft geverbaliseerd, rennend de woning verlaten via de brandgang gelegen aan de achterzijde van die woning. De verdachte deed dit naar eigen zeggen, toen een medeverdachte hem er op attendeerde dat de politie ging binnenvallen in de woning waar hij aanwezig was. De manier waarop de verdachte de woning heeft verlaten zelfs met achterlating van zijn eigen hond, gelezen in samenhang met het hiervoor overwogene ten aanzien van de inhoud van de dozen die door hem in de Ford Ka zijn gezet, maakt dat de verdachte minstens welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de doos een hoeveelheid geld/wapen aanwezig was.
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat met drugsgerelateerde feiten diverse vormen van andere criminaliteit zoals wapenbezit en witwassen gepaard gaan.
Het feit dat er geen technisch sporenonderzoek is verricht, maakt de conclusie van de rechtbank over het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet anders.
De volgende vraag die dan beantwoord moet worden, is of de verdachte wist - waarbij te gelden heeft dat onder weten voorwaardelijk opzet is inbegrepen - dat het grote contante geldbedrag dat hij bij zich droeg van enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank gaat er gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de wijze waarop de verdachte de woning is ontvlucht met medenemen van de doos met het geld, in combinatie met hetgeen hiervoor over de inhoud van de door hem in de auto van zijn zus geplaatste dozen is overwogen, vanuit dat de verdachte minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Niet is gebleken dat een deel van dit geld afkomstig was uit de broekzak van de verdachte, zoals de raadsman heeft bepleit.
De omstandigheid dat de verdachte het vuurwapen met munitie en het geld slechts een korte tijd voorhanden heeft gehad, doet niet af aan het voorgaande nu ook het voorhanden hebben gedurende een korte tijd een zodanige feitelijke zeggenschap over het goed oplevert, dat gesproken kan worden van het voorhanden hebben in de zin van de wet.
6.2.3.
Medeplegen (feiten 1 tot en met 5)
Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
6.2.4.
Verklaringen [naam medeverdachte]
De verklaringen van [naam medeverdachte] worden niet betrokken bij de bewezenverklaring, zodat het op dit punt door de raadsman gevoerde verweer buiten beschouwing zal blijven.
6.2.5.
Conclusie
De rechtbank acht de feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaard op onderstaande wijze.
6.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 24 augustus 2016 te Rotterdam, opzettelijk heeft aanwezig gehad,
in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer] )
- 1208,9 gram van een materiaal bevattende MDMA en
- 80,1 gram van een materiaal bevattende
MDMA,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 24 augustus 2016 te Rotterdam,
in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 700 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 24 augustus 2016 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer]
- 241 gram van een materiaal bevattende methylester van PMK-glycidezuur en
- 201 gram van een materiaal bevattende cellulose,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4.
hij op 24 augustus 2016, te Rotterdam,
- een geldbedrag, te weten (in totaal) 30.700 euro heeft verworven
en voorhanden gehad, terwijl hij had moeten vermoeden, dat dat
geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij op 24 augustus 2016 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Bbm Olympic, kaliber.22 en(daarbij behorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten:
5 kogelpatronen van het merk RWS (Rheinisch-Westfalische Sprengstoff), kaliber .22LR en
- 1 kogelpatroon van het merk Cartoucherie Française, kaliber .22LR en
- 2 kogelpatronen van het merk Probjeda, kaliber .22LR
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

2.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
3.
Om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

4.

Witwassen;

5.

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft verschillende verdovende middelen aanwezig gehad. Verdovende middelen, met name harddrugs, vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het voorbereiden en bevorderen van synthetische drugs door verschillende stoffen voorhanden te hebben die worden gebruikt voor het vervaardigen van MDMA. Dit feit draagt bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Deze handel en dit gebruik gaat niet zelden gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Synthetische drugs als MDMA zijn in hoge mate verslavend, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel.
Ook heeft de verdachte een geldbedrag van € 30.700,- voorhanden gehad waarmee hij zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag. Van witwassen is algemeen bekend dat dit een ontwrichtend effect heeft op de maatschappij en het economische verkeer. Bovendien bevordert het witwassen door de verdachte het plegen van delicten doordat de besteding van geld, afkomstig van misdrijf, gemakkelijker wordt gemaakt.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid en gezondheid van personen met zich kan brengen. Het voorhanden hebben van vuurwapens kan maar al te gemakkelijk leiden tot het ontstaan van levensgevaarlijke situaties. Juist daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van (vuur)wapens.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van voorarrest geëist.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank zal, in het licht van de bewezenverklaarde feiten, hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd en gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting, aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Het betreffen weliswaar zeer vervelende feiten, maar daartegenover staat de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.In beslag genomen voorwerpen

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 30.700,- verbeurd te verklaren.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 700,- volgens de verklaring van de verdachte afzonderlijk in beslag is genomen omdat dit deel niet in de doos is aangetroffen, maar in zijn broekzak. Dit geldbedrag betreft de uitkering van de verdachte van die maand en dient aan hem te worden teruggegeven.
10.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van € 30.700,- met betrekking tot feit 4 zal in z’n geheel worden verbeurd verklaard.
Dit geldbedrag is aangetroffen in de doos en is in het bijzijn van de rechter-commissaris geteld. Voorts is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geldbedrag is begaan (artikel 33a, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafrecht) en niet is vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort (artikel 33a, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafrecht).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 4:
- een geldbedrag van € 30.700,- .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer] )
- 1208,9 gram van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 80,1 gram van een materiaal bevattende
MDMA,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
2C-B, zijnde MDMA en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder c Opiumwet)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer] )
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 700 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3B Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen
van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans van enige hoeveelheid
van een materiaal van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
(in een (personen)auto (merk/type Ford Ka met kenteken [kentekennummer] )
- 2955,4 gram van een materiaal bevattende difenhydramine en/of
- 241 gram van een materiaal bevattende methylester van PMK-glycidezuur en/of
- 201 gram van een materiaal bevattende cellulose,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en);
(artikel 10A Opiumwet)
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016, te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 30.700 euro, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft hij, verdachte,
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en)
was/waren, en/of
- een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 30.700 euro heeft verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig
misdrijf/misdrijven;
(artikel 420bis Wetboek van strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de
vorm van een revolver van het merk/type Bbm Olympic, kaliber .22
en/of
(daarbij behorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten
5 kogelpatronen van het merk RWS (Rheinisch-Westfalische Sprengstoff),
kaliber .22LR en/of
- 1 kogelpatroon van het merk Cartoucherie Française, kaliber .22LR en/of
- 2 kogelpatronen van het merk Probjeda, kaliber .22LR
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie