ECLI:NL:RBROT:2017:10343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/660489-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van een aanzienlijk geldbedrag afkomstig van misdrijf

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 24 augustus 2016 een geldbedrag van € 35.650,- voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat het geld afkomstig was van een misdrijf en dat de verdachte dit had moeten vermoeden. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Blonk, die betoogde dat de verdachte niet wist dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat er onvoldoende bewijs was voor schuldwitwassen. De officier van justitie, mr. J. Boender, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 56 dagen.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Uit het dossier bleek dat de verdachte op de bewuste dag met een tas vol geld de woning verliet, terwijl er eerder meldingen waren gedaan over verdachte activiteiten rondom die woning. De verdachte had geweigerd om de politie toestemming te geven om zijn auto te doorzoeken, wat de rechtbank als een aanwijzing voor zijn schuld beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder hij het geld had verkregen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan schuldwitwassen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 35.650,- verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook beslist dat andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met de rechters S. Jordaan, H. Benaissa en D. Visser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660489-16
Datum uitspraak: 8 december 2017
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2017, 23 november 2017 en 24 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 dagen met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het geldbedrag van € 35.650,- en tot teruggave aan de verdachte van de overige voorwerpen zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen, in de zin dat de verdachte op 24 augustus 2016 een geldbedrag van € 35.650,- voorhanden heeft gehad.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, in de eerste plaats niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat het bij hem aangetroffen geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf; ten tweede, dat in het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig zijn waaruit blijkt dat de verdachte ‘had moeten vermoeden’ dat het geld afkomstig was van een misdrijf.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] over het geven van geld door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan de verdachte, niet aan het bewijs kan bijdragen dat de verdachte wist, althans had moeten weten, dat er geld in het tasje zat. [naam medeverdachte 1] is immers in zijn verhoor bij de rechter-commissaris teruggekomen van deze verklaring.
Verder is volgens de raadsvrouw van belang dat de verdachte mentale problemen heeft. Hij is minder begaafd, goed van vertrouwen en heeft niet nagedacht. De verdachte heeft volgens eigen zeggen geen idee gehad dat het ‘foute boel’ zou kunnen zijn.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de beide vormen van ‘witwassen’ zoals is ten laste gelegd.
4.1.3.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier is het volgende gebleken.
Op 24 augustus 2016 heeft de politie post gevat voor de [adres delict] in Rotterdam. Door diverse buurtbewoners waren er eerder meldingen gedaan bij de politie van het bij die woning gaan en komen van personen met een auto die kort de woning bezochten en weer vertrokken met tassen. In die meldingen werd een Audi met het kenteken [kentekennummer] genoemd.
Op 24 augustus 2016 is door de politie gezien dat deze Audi bij de woning werd geparkeerd. Er stapte een man uit dit voertuig die later de verdachte bleek te zijn. De verdachte is met lege handen de woning binnengegaan en heeft ongeveer 20 minuten later de woning weer verlaten met een witte draagtas. Hij keek hierbij schichtig om zich heen. De verdachte is met de tas in de Audi gestapt. Hierop is besloten de auto staande te houden. De verdachte heeft geweigerd om aan de politie toestemming te geven om in de auto te kijken, waarna de politie op grond van hun bevoegdheden ingevolge de Opiumwet de auto heeft gecontroleerd. Op de bijrijdersstoel werd vervolgens een witte tas aangetroffen. In deze tas zagen de verbalisanten verschillende pakjes met stapeltjes bankbiljetten van € 50,- liggen.
Het geld is geteld en de hoogte van het geldbedrag was € 35.650,-.
Dat de verdachte, zoals door de raadsvrouw bepleit, niet wist dat er geld in de tas zat is volstrekt onaannemelijk. De verdachte heeft immers tegenover de politie verklaard dat:
- hij het geld heeft meegenomen;
- hij niet wist hoeveel het was;
- het niet zijn geld was;
- hij het zou brengen naar ‘ [naam] ’.
De omstandigheid dat de verdachte, zoals door zijn raadsvrouw is aangevoerd, mentale problemen heeft en minder begaafd is, staat er niet aan in de weg te kunnen oordelen dat hij een aanzienlijk geldbedrag in kleine coupures bij zich droeg. Uit de inhoud van het dossier is verder gebleken dat dit geld afkomstig was uit een woning waar verdovende middelen zijn aangetroffen. Dat, in combinatie met de omstandigheid dat tijdens de observatie van de verdachte is gezien dat hij bij het verlaten van de woning met de draagtas in zijn hand, schichtig om zich heen keek, duidt erop dat de verdachte zich niet prettig voelde met het grote geldbedrag in zijn bezit. Opvallend is hierbij ook dat hij bij zijn staandehouding heeft geweigerd om aan de politie toestemming te geven om in de auto te kijken.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – wordt afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen briefgeld, van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit had moeten vermoeden, terwijl een voldoende concreet, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld ontbreekt. De rechtbank acht daarom het feit bewezenverklaard op onderstaande wijze.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] wordt niet betrokken bij de bewezenverklaring, zodat het op dit punt door de raadsvrouw gevoerde verweer buiten beschouwing zal blijven.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 augustus 2016, te Rotterdam en/of Capelle aan den
IJssel, een geldbedrag, te weten (in totaal) 35.650 euro, heeft
verworven en voorhanden gehad terwijl hij, verdachte, had moeten vermoeden, dat dat
geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of
meer misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
schuldwitwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een geldbedrag van € 35.650,- voorhanden gehad terwijl hij had moeten vermoeden dat dit geld (on)middellijk van misdrijf afkomstig was.
Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (zogenaamde schuld)witwassen van een grote hoeveelheid geld. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken, zonder dat de illegale herkomst daarvan zichtbaar wordt, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het witwassen door de verdachte het plegen van delicten doordat de besteding van geld, afkomstig van misdrijf, gemakkelijker wordt gemaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank overweegt dat het door de verdachte gepleegde strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en verbeurdverklaring van het geldbedrag rechtvaardigt.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die reeds door de verdachte in voorarrest is doorgebracht recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 56 dagen met aftrek van voorarrest.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen gevorderd:
- € 35.650,- te bewaren ten behoeve van de rechthebbende,
en
- € 12,70;
- witte tas DOLCE/GABANA;
- sleutelbos;
- witte BlackBerry Curve;
- zwarte tas [opdruk tas] ;
terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van € 35.650,- niet van de verdachte is. Zij heeft zich omtrent een beslissing dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft betoogd dat overige voorwerpen op de lijst van de in beslaggenomen goederen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 35.650,- zal worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geld is begaan (artikel 33a, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafrecht) en dat niet kan worden vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort (artikel 33a, tweede lid onder b van het Wetboek van Strafrecht).
Ten aanzien van
- € 12,70;
- witte tas DOLCE/GABANA;
- sleutelbos;
- witte BlackBerry Curve;
- zwarte tas [opdruk tas] ;
zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten
56 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit:
- € 35.650,-
- gelast de teruggave aan verdachte van:
- € 12,70;
- witte tas DOLCE/GABANA;
- sleutelbos;
- witte BlackBerry Curve;
- zwarte tas [opdruk tas] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2016, te Rotterdam en/of Capelle aan den
IJssel, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 35.650 euro, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft hij verdachte,
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en)
was/waren en/of
- een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 35.650 euro, heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of
meer misdrijf/misdrijven;
(artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht