Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 24 augustus 2016 een geldbedrag van € 35.650,- voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat het geld afkomstig was van een misdrijf en dat de verdachte dit had moeten vermoeden. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. Blonk, die betoogde dat de verdachte niet wist dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat er onvoldoende bewijs was voor schuldwitwassen. De officier van justitie, mr. J. Boender, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 56 dagen.
De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Uit het dossier bleek dat de verdachte op de bewuste dag met een tas vol geld de woning verliet, terwijl er eerder meldingen waren gedaan over verdachte activiteiten rondom die woning. De verdachte had geweigerd om de politie toestemming te geven om zijn auto te doorzoeken, wat de rechtbank als een aanwijzing voor zijn schuld beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder hij het geld had verkregen.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan schuldwitwassen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 35.650,- verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook beslist dat andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met de rechters S. Jordaan, H. Benaissa en D. Visser.