4.1.2.Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat er tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waar het gaat om het maken van afspraken met de aangevers om daarna vervolgens samen deze personen te beroven. Het medeplegen van deze feiten zit hem volgens de rechtbank in de modus operandi die de verdachten hanteerden. Deze modus operandi kenmerkte zich door de volgende elementen:
1. Contacten via Bullchat
De aangever komt via het chatprogramma Bullchat in contact met de daders van het strafbare feit. Dit chatprogramma wordt voornamelijk gebruikt door homofiele mannen voor het maken van seksafspraken. In beide zaken werd zeer kort na het contact leggen via dit chatprogramma, daadwerkelijk een afspraak gemaakt, waarna daders en slachtoffer elkaar troffen.
2. Van één naar twee
Degene met wie door de aangever in eerste instantie contact is gemaakt, stelt voor een vriend mee te brengen, hetgeen door de aangever wordt geaccepteerd.
4. Afleiding
De contacten bestaan uit ‘chillen’, waaronder het gebruik van genotsmiddelen, in de woning van de aangever. De aangever wordt vervolgens afgeleid, verliest daardoor het zicht op zijn eigendommen en ontdekt na het verdwijnen van de daders dat goederen uit zijn woning zijn weggenomen
5. Achteraf contact over de weggenomen goederen
Met de aangever wordt na het wegnemen van zijn eigendommen door één van de daders contact opgenomen over de weggenomen goederen.
Hierna zal de rechtbank, in het kader van hetgeen hierboven is overwogen, de bewijsmiddelen per zaak weergeven en nader motiveren waarom zij tot een bewezenverklaring van twee diefstallen in vereniging komt.
Zaak [plaats delict 1]
Er is aangifte gedaan van een beroving uit een woning aan de [plaats delict 1] te Rotterdam op 4 februari 2017. De aangever heeft via de chatsite ‘Bullchat’ contact gelegd met een man (aanvankelijk bij aangever bekend onder de naam ‘ [naam 1] ’). Nadat aangever en de man afspreken om wat te gaan ‘chillen’, heeft de man gevraagd of er een vriend van hem mee kon komen. Aangever stemt hier mee in. Vervolgens heeft aangever de man en zijn vriend ontvangen en wordt er alcohol gedronken en drugs gebruikt. Op een later moment verschijnt er een derde man die door de aangever wordt aangeduid als ‘de dealer’ en is er volgens de aangever een discussie ontstaan over het betalen van de door de dealer geleverde drugs met vals geld. Nadat er een nog een vierde man is verschenen die aan aangever te kennen geeft dat hij moet betalen, verplaatsen de aanwezige personen zich tussen de woon- en slaapkamer van de aangever en vertrekken de mannen achtereenvolgens uit de woning van de aangever. De aangever heeft vervolgens geconstateerd dat er diverse goederen, waaronder geld, een iPad, iPhone en een Armani-horloge, uit zijn woning zijn weggenomen. Op 8 februari 2017 is er met het toestelnummer dat is gebruikt door de man met wie de afspraak was gemaakt (‘ [naam 1] ’) via WhatsApp aan aangever gevraagd naar de toegangscode van de (gestolen) iPad.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van de aangever tegenstrijdigheden bevatten en dat deze daarom voor het bewijs niet bruikbaar zijn. Die tegenstrijdigheden zijn er inderdaad. Dat is geen verwijt aan het adres van de aangever, maar het maakt wel dat behoedzaamheid geboden is bij de waardering van die verklaringen. Dat er een diefstal heeft plaatsgevonden op de wijze zoals hiervoor weergegeven, wordt echter in voldoende mate bevestigd door de verklaring van [naam medeverdachte] op de terechtzitting.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte] de man is die zich aanvankelijk ‘ [naam 1] ’ noemt. [naam medeverdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die de afspraak met de aangever heeft gemaakt, dat hij die avond in de woning van aangever was en dat hij tijdens het maken van de afspraak het telefoonnummer [gsm-nummer] heeft gebruikt. Gelet op vorenstaande verklaring van [naam medeverdachte] kan dit nummer dus aan hem worden toegeschreven. Dit nummer is ook gebruikt om via WhatsApp contact op te nemen met de aangever voor het afgeven van de toegangscode van zijn gestolen iPad.De verklaring van [naam medeverdachte] dat hij deze berichten niet heeft verstuurd, omdat zijn telefoon op dat moment als borg was uitgeleend aan een dealer wordt door de rechtbank onaannemelijk geacht. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. [naam medeverdachte] heeft 4 dagen eerder nog met dit nummer contact gehad met diezelfde aangever voor het maken van de afspraak. Voorts is merkwaardig te noemen dat [naam medeverdachte] zijn verklaring dat hij de telefoon als borg aan een dealer had uitgeleend niet eerder dan ter terechtzitting naar voren heeft gebracht en dit niet verder heeft willen onderbouwen. Zijn verklaring hierover is dan ook niet verifieerbaar.
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de man is die zich met [naam medeverdachte] naar de woning aan de [plaats delict 1] begeeft. Dit oordeel is in de eerste plaats gebaseerd op de omstandigheid dat van de verdachte DNA-sporen zijn aangetroffen op een longdrinkglas waarvan door de aangever is gezegd dat hier door de in zijn huis aanwezige mannen uit gedronken is. De verklaring van de verdachte dat iemand hem er in zou willen luizen en daarom DNA van hem op het glas heeft geplaatst, wordt door de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig geacht.
Dat het de verdachte is geweest die met [naam medeverdachte] op 4 februari 2017 naar de [plaats delict 1] is geweest wordt bevestigd in een verhoor met [naam medeverdachte] wanneer hem wordt gevraagd waarom hij op camerabeelden op de toegangsroute naar het adres van aangever niet zijn gezicht bedekt en de persoon die met hem is wel. [naam medeverdachte] wordt gevraagd of dit [naam verdachte] was en waarom [naam verdachte] dit dan wel deed. [naam medeverdachte] antwoordt hierop: “waarom hij dat deed weet ik niet. Dat moet je aan [naam 2] vragen”.
Gelet op het vorenstaande (waaronder de algemene overweging), is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte en [naam medeverdachte] waren die aangever hebben bestolen.
Niet bewezen is dat zij zich hierbij schuldig hebben gemaakt aan de geweldshandelingen zoals deze zijn ten laste gelegd. Er was volgens [naam medeverdachte] op enig moment wel een confrontatie tussen een gebelde drugsdealer en de andere aanwezigen waarbij geschreeuwd werd, maar er is geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van de aangever over het gebruik van geweld door een van de aanwezigen. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van de geweldshandelingen.
Zaak [plaats delict 2]
Er is aangifte gedaan van een diefstal uit een woning aan de [plaats delict 2] te Rotterdam op 7 januari 2017. De aangever heeft verklaard via de chatsite Bullchat een afspraak gemaakt te hebben met een man die zich [naam 3] noemde. Het werd een afspraak met twee mannen. Nadat aangever een tijdje “gechilled” heeft met de beide mannen vertrekt één van hen uit de woning met de sleutelbos van aangever. Na 10 à 15 minuten wordt de sleutelbos aan de aangever terug gegeven. Nadat één van de mannen is vertrokken heeft de andere man aan aangever voorgesteld om wat gaan eten in het centrum van Rotterdam. Wanneer deze man na ongeveer 1,5 uur vertrekt, gaat aangever terug naar zijn woning en merkt hij dat er diverse spullen bij hem zijn weggenomen, terwijl er geen sporen van braak zijn gevonden. Aangever wordt de volgende dag telefonisch benaderd door één van de mannen. Er wordt gesproken over de gestolen goederen. Deze man doet hem het aanbod de spullen terug te kopen voor 600 euro. De aangever is hierop ingegaan en is afgereisd naar de afgesproken locatie om zijn spullen terug te kopen, maar de ander komt niet opdagen.
De verdachte heeft bekend dat hij via Bullchat de afspraak met de aangever heeft gemaakt en op 7 januari 2017 met [naam medeverdachte] in de woning van de aangever was. Hij ontkent gestolen te hebben. Ook [naam medeverdachte] heeft bekend dat hij daar toen was en dat hij heeft voorgesteld aan aangever wat te gaan eten. [naam medeverdachte] heeft erkend dat hij inderdaad achteraf geprobeerd had om de aangever te bewegen geld te laten betalen voor de gestolen goederen en dat hij de aangever ook gezien had in de binnenstad van Rotterdam voor een afspraak daarover, maar hij is toen niet naar hem toegegaan.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er een diefstal heeft plaatsgevonden. De aangever heeft hiervan aangifte gedaan en [naam medeverdachte] heeft aangeboden om gestolen goederen tegen betaling terug te geven. Ook is de aangever ingegaan op het hiervoor genoemde aanbod om zijn weggenomen spullen terug te kopen door op de afgesproken plaats te verschijnen, zoals blijkt uit de waarneming van de politie en de verklaring van [naam medeverdachte] bij de politie, hetgeen niet logisch zou zijn als er geen spullen zouden zijn weggenomen.
De verdachte heeft verklaard dat alleen de aangever en [naam medeverdachte] in de woning aanwezig waren toen hij vertrok.
De rechtbank stelt dan ook vast dat uitsluitend de verdachte en [naam medeverdachte] in de woning van aangever zijn geweest, de verdachte 10 à 15 minuten met de huissleutels van de aangever is weggeweest, [naam medeverdachte] en aangever vervolgens op voorstel van [naam medeverdachte] de woning zijn uitgaan, er tijdens hun afwezigheid spullen zijn weggenomen in de woning van aangever, terwijl er geen sporen van braak zijn en [naam medeverdachte] kort daarna met aangever contact heeft over de gestolen spullen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en [naam medeverdachte] met een valse sleutel de goederen uit de woning van aangever hebben weggenomen. Of het daarbij gaat om een (al dan niet zelf gemaakte) kopie van de sleutel of om een loper, kan verder in het midden blijven.