ECLI:NL:RBROT:2017:10339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
10/710381-16 / vordering TUL VV:10/711033-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en afpersing, oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

Op 27 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2016 in Spijkenisse een poging tot diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, heeft een winkel betreden met gezichtsbedekkende doeken en een mes getoond aan de aangeefster, waarbij hij haar heeft bedreigd en gedwongen om de kassa te openen. De verdachte heeft het feit bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat hij met geweld en bedreiging heeft geprobeerd een geldbedrag te stelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een verhoogd recidiverisico heeft en dat de veiligheid van anderen in het geding is. Tevens is er een schadevergoeding van € 638,58 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/710381-16
Parketnummer vordering TUL VV: 10/711033-16
Datum uitspraak: 27 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
registratie in de basisregistratie personen: vertrokken onbekend waarheen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, locatie Westzaan,
raadsman mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling (TBS) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/711033-16;

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 augustus 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [naam slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken - het winkelpand heeft betreden (terwijl hij, verdachte, gezichtsbedekkende doeken droeg) en - een mes, althans een voorwerp, uit zijn kleding heeft gepakt en (vervolgens) heeft getoond aan genoemde [naam slachtoffer 1] en - tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Overval!" en "Kassa open!", en - (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is op 24 augustus 2016 vermomd een winkel in een winkelcentrum in Spijkenisse binnen gegaan en heeft daar aangeefster bedreigd met een mes of een soortgelijk voorwerp. De verdachte heeft aangeefster vervolgens vastgepakt en heeft geroepen dat de kassa open moest omdat hij geld wilde. Als gevolg van dit geweld heeft de aangeefster een blauwe plek op haar heup opgelopen.
Het spreekt voor zich dat een dergelijke gebeurtenis niet alleen op omstanders, maar in het bijzonder ook op het slachtoffer veel impact heeft gehad en dat deze gebeurtenis bijzonder traumatisch voor haar moet zijn geweest. Hierbij heeft de verdachte kennelijk in het geheel niet stil gestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier te proberen aan geld te komen. Dat het daar niet om ging en dat de verdachte naar zijn zeggen slechts een “statement” wilde maken acht de rechtbank overigens niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat de verdachte gezichtsbedekkende kleding droeg, kennelijk met het doel om niet te worden herkend en bovendien gedreigd heeft met een voorwerp.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Over de verdachte zijn in de loop der jaren verschillende rapporten uitgebracht door deskundigen van het NIFP en door de reclassering.
Psycholoog R.A.R. Bullens heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 januari 2017. Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische, antisociale en theatrale trekken. De psycholoog heeft vervolgens gerapporteerd dat er wel enig verband tussen de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis NAO en het ten laste gelegde feit kan worden vastgesteld. De psycholoog schrijft onder andere dat de verdachte met roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van anderen heeft gehandeld. De verdachte heeft zich volgens de psycholoog onverantwoordelijk getoond en heeft niet voor een prosociale oplossing van zijn geldproblemen gekozen. De psycholoog rapporteert dat, hoewel de verdachte het delict weloverwogen heeft gepland, de antisociale trekken en ook de thans uitgestelde as-1 problematiek van invloed zijn op het disfunctioneren van de verdachte meer in algemene zin. De verdachte wordt niet in staat geacht om op een meer verantwoordelijke wijze, en met het oog op de toekomst, adequate keuzes te maken. Volgens de psycholoog zijn gevoelens, gedragingen en gedachten van de verdachte gericht op directe behoeftebevrediging. Hij is onvoldoende in staat om zijn leven op meer prosociale wijze invulling te geven en loopt op diverse leefgebieden vast. Op grond van het voorgaande heeft de psycholoog geadviseerd om de verdachte, bij bewezenverklaring, in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten met betrekking tot het aan hem ten laste gelegde feit. De psycholoog schrijft dat er op dat moment geen aanwijzingen waren voor ontoerekeningsvatbaarheid van betrokkene voor het ten laste gelegde feit. Hij heeft geadviseerd dat verdachte in het Pieter Baan Centrum zou worden geobserveerd, opdat tot een behandeladvies kon worden gekomen.
Reclassering Nederland, afdeling Novadic-Kenton heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport waarin de reclassering zich conformeert aan het advies uit de Pro Justitia Rapportage d.d. 5 januari 2017, dat ziet op een klinische opname ter observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum.
Nadat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het uitbrengen van een Pro-Justitia rapportage door de psychiaters P.A.W. Booltink en H.J.C. van Marle, is hij ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum. Dit heeft geleid tot het rapport d.d. 20 juli 2017, opgemaakt door F.R. Kruisdijk, psychiater en G.M. Jansen, psycholoog. Uit het rapport komt het volgende naar voren.
De verdachte bleek moeilijk onderzoekbaar, omdat hij in principe weigerde mee te werken aan het gedragskundig onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Zijn weigering leek verband te houden met zijn procespositie. Hij vertelde dat hij wilde vermijden dat hij een tbs-advies zou kunnen krijgen. Door verdachtes weigering was testpsychologisch onderzoek niet mogelijk; testpsychologisch onderzoek was echter ook niet bruikbaar geweest door de psychotische toestand. Evenmin is een anamnese mogelijk gebleken, of konden forensisch relevante onderwerpen worden besproken.
De rapporteurs komen tot de conclusie dat de problematiek van de verdachte complex is. De huidige psychische toestand laat zich omschrijven als een permanent dreigende desintegratie in denken en gedrag met stemmingsschommelingen en een gestoorde impulsbeheersing. Tegen de achtergrond van het beschikbare dossier over de verdachte concluderen de rapporteurs dat bij de verdachte in termen van de DSM-5 sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Volgens de rapporteurs bestaat er in ieder geval een psychotische kwetsbaarheid, die zeker in het verleden is beïnvloed door (hard)drugs en mogelijk door misbruik van alcohol. Voorts wordt er in de rapportage door de rapporteurs gesproken over de aanwezigheid van een stoornis in het gebruik van middelen. Daarnaast wordt er gerapporteerd dat, gelet op het tekortschietende functioneren op meerdere levensterreinen vanaf de (vroege) adolescentie, er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Meer specifiek voldoet de verdachte aan de kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar is er tevens sprake van antisociale, schizotypische en theatrale kenmerken.
Concluderend stellen de rapporteurs dat, gelet op de beschreven stoornissen en beperkingen, de verdachte zeer beperkt in staat kan worden geacht om zijn leven zelf op de rit te krijgen. De verdachte is te typeren als een chronisch zieke psychiatrische patiënt met ernstige psychiatrische stoornissen. Zelfs in de overgestructureerde omgeving van de observatiesetting is verdachte moeizaam te begeleiden gebleken op een separatie-afdeling.
Door de rapporteurs wordt geconcludeerd dat de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. De vraag of de stoornissen van de verdachte de gedragskeuzes van verdachte en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed is door de rapporteurs niet te beantwoorden.
Vragen ten aanzien van het recidiverisico worden door de rapporteurs als volgt beantwoord.
Gelet op het feit dat er tijdens het verblijf in het Pieter Baan Centrum viermaal een rapport wegens grensoverschrijdend en dreigend gedrag is opgemaakt, is er sprake van een verhoogd recidiverisico op gewelddadig gedrag op korte termijn. Dit wordt ondersteund door de door de rapporteurs geformuleerde risicotaxatie:
Historische items:hoge recidivekans door vroeg (adolescentie) en later toegepast geweld en antisociaal gedrag, problemen om werk vol te houden, middelenmisbruik en -verslaving en een psychotische stoornis in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis.
Klinische items:zeer beperkt inzicht in de stoornissen. Een gebrekkig inzicht in de risico’s en gewelddadig gedrag remt de verdachte niet af en er is geen besef van de noodzaak van een juiste behandeling.
Risicohanteringsitems:deze laten een verontrustend beeld zien indien de verdachte in vrijheid zou worden gesteld. Er is (nog) geen professionele begeleiding geregeld en problemen hiermee, zoals met de reclassering zijn te verwachten omdat de verdachte niet zal meewerken. Voorts is er geen persoonlijke steun bij leefomstandigheden die waarschijnlijk weer bestaan uit zwerven en op straat leven. Er is een hoge mate van stress aanwezig bij een minimale te verwachten behandeltrouw en responsiviteit.
Omdat de verdachte zich echter zeer beperkt onderzoekbaar heeft opgesteld, kan het Pieter Baan Centrum niet tot advisering van een interventie in een strafrechtelijk kader komen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is, gelet op de rapportages, van oordeel dat de bij de verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis ook ten tijde van het bewezenverklaarde feit aanwezig was.
Voorts is zij van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van de verdachte eisen. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling, hetgeen volgt uit de voornoemde rapportages
Daarnaast wordt vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en voorts dat dit een misdrijf betreft dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend.
De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In strafverzwarende zin overweegt de rechtbank dat de verdachte reeds meerdere keren, en ook recent, voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[naam benadeelde]ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 638,58 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een vergoeding van de proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij genoegzaam is onderbouwd en in zijn geheel kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van rechtbank ten aan zien van de ingediende vordering.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdediging niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 638,58, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 juli 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, is de verdachte ter zake van diefstal met geweld en wederspannigheid veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 5 augustus 2016.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen omdat het een veroordeling voor een zelfde soort feit betreft dat onder dezelfde (persoonlijke) omstandigheden door de verdachte is begaan als het onderhavige feit, terwijl dit nieuwe feit ook kort na het feit heeft plaatsgevonden waarvoor de verdachte is veroordeeld. Volgens de verdediging kon de verdachte wellicht niet anders dan op deze manier te handelen. De verdediging heeft subsidiair afwijzing van de behandeling van de vordering bepleit omdat zij van mening is dat de proeftijd weer opnieuw zal gaan lopen op het moment dat de verdachte niet meer gedetineerd is, zodat er dan nog voldoende proeftijd resteert.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In haar overweging neemt de rechtbank voorts mee dat de verdachte zeer kort na de betreffende veroordeling wederom een soortgelijk strafbaar feit heeft gepleegd, nota bene terwijl de proeftijd net was ingegaan.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in minder wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag
van € 638,58 (zegge: zeshonderdachtendertig euro en achtenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 638,58 (zegge: zeshonderdachtendertig euro en achtenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 638,58 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 21 juli 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van:
2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. G.A.F.M. Wouters en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [naam slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, - het winkelpand heeft betreden (terwijl hij, verdachte, gezichtsbedekkende doeken droeg) en/of - een mes, althans een voorwerp, uit zijn kleding heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft getoond aan genoemde [naam slachtoffer 1] en/of - tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Overval!" en/of "Kassa open!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard/strekking en/of - (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.