Feiten 1 subsidiair en 3
De rechtbank is - mede gelet op hetgeen daartoe door de officier van justitie naar voren is gebracht - van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij de auto heeft uitgeleend aan “ [naam 2] ”, alsmede het door hem geschetste alibi, vraagtekens oproepen en in onvoldoende mate kunnen worden geverifieerd, zodat op grond daarvan niet kan worden uitgesloten dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde poging tot overval en bovendien, bezien in het licht van de overige inhoud van het dossier, het vermoeden doet ontstaan dat dit wel het geval is geweest.
Dat neemt evenwel niet weg dat wettig en overtuigend bewezen moet kunnen worden dat verdachte op de betreffende tijd en plaats op de plaats-delict aanwezig is geweest.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat de Opel Zafira op de plaats-delict aanwezig is geweest. Die enkele omstandigheid brengt evenwel nog niet met zich dat daarmee ook de verdachte aldaar aanwezig was. Dat deze auto normaliter veelvuldig door de verdachte werd gebruikt maakt dat niet anders.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank uit het dossier voorts niet kunnen destilleren dat de telefoon van de verdachte gedurende de dag – en in het bijzonder omstreeks het moment van de poging tot de overval – heeft meebewogen met de route die deze auto heeft afgelegd. De rechtbank acht hierbij in het bijzonder van belang dat in een proces-verbaal d.d. 9 mei 2016 (documentcode: [code document] ) over de bewegingen van de Opel Zafira, in combinatie met de telefoon/zendmastgegevens d.d. 9 mei, wordt geconcludeerd dat de telefoon van verdachte te weinig is gebruikt om tot de conclusie te komen dat het aannemelijk is dat hij inzittende c.q. bestuurder en bijrijder was van de Opel Zafira met het kenteken [kentekennummer] op 2 maart 2016. Een dergelijke conclusie kan volgens de politie wel getrokken worden ten aanzien van medeverdachte [naam medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte die (gehele) dag samen is geweest met medeverdachte [naam medeverdachte] .
Daarnaast volgt de rechtbank de officier van justitie niet ten aanzien van haar conclusies betreffende de op de plaats-delict aangetroffen rechter handschoen, waarop DNA van de verdachte is aangetroffen. Immers, er is sprake van DNA op een verplaatsbaar object, ten aanzien waarvan de verdachte een alternatieve verklaring heeft gegeven omtrent hoe deze op de plaats-delict terecht zou kunnen zijn gekomen. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat deze handschoen inderdaad van hem is, maar ook dat deze zich al langer in de auto bevond, tezamen met de bijbehorende linker handschoen. De handschoen kan, zo stelt de verdachte, uit de auto zijn gevallen of via een van de inzittenden op de plaats-delict terecht zijn gekomen. Dit scenario is niet onaannemelijk en wordt ook niet weerlegd door hetgeen zich in het dossier bevindt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op de plaats-delict aanwezig was ten tijde van de poging tot overval, zodat geen bewezenverklaring kan volgen en verdachte dient te worden vrijgesproken.