Ter adstructie van het wrakingsverzoek is namens verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Namens verzoekster is haar raadsvrouw verschenen op de zitting waar het verzoekschrift op de voet van artikel 591a Sv van verzoekster zou worden behandeld. Tijdens het uitwisselen van de standpunten van het openbaar ministerie en die van verzoekster, plaatste de rechter de opmerking dat het vreemd is dat de heer [naam] , de voormalig bestuurder van Stichting [naam stichting] , zowel een spermabank als een café had. Deze opmerking deed niet ter zake, maar gaf wel een indicatie dat de rechter de feitelijkheden in de strafzaak, die relevant zijn voor de beoordeling van het verzoekschrift, in een negatief daglicht beschouwt.
Na het uitwisselen van de standpunten door het openbaar ministerie en de raadsvrouw kondigde de rechter het einde van de behandeling aan en deelde de rechter mee dat hij voornemens was om de verzochte vergoeding af te wijzen. Tijdens zijn uitleg maakte de rechter de opmerking ‘Gelet op de persoon van de heer [naam erflater] meen ik dat de heer [naam erflater] altijd een grote vinger in de pap wil houden’. Deze opmerking levert op zichzelf een grond op om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig was, zeker in combinatie met de eerdere opmerking over de heer [naam] . Ter zitting kondigde de rechter dus aan voornemens te zijn het verzoekschrift af te wijzen, terwijl dat voornemen blijkens de toelichting van de rechter gebaseerd was op een oordeel over de persoon van de heer [naam erflater] . Dit alles levert een zwaarwegende aanwijzing op van vooringenomenheid van de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. De rechter heeft daarvoor – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Verzoekster was tijdens de zitting van 22 november 2017 zelf niet aanwezig. De officier van justitie, de raadsvrouw en ik waren wel aanwezig. Dit maakte de bespreking ter zitting in beginsel een discussie tussen togadragers.
Meteen na de formaliteiten heb ik aangegeven waar, volgens mij, de centrale punten in de zaak lagen. In deze zaak was één van de wezenlijke punten de vraag naar de verjaring.
Ik heb tijdens de behandeling van de zaak genoemd dat het vreemd was dat de heer [naam] , de voormalig bestuurder van Stichting [naam stichting] , zowel een spermabank als een café had. Deze opmerking is door verzoekster zonder redelijke aanleiding in een negatief daglicht gesteld. Met het noemen van dit opmerkelijke detail heb ik willen aangeven dat ik de stukken grondig had bestudeerd. Ik heb ook andere details naar voren gebracht, aan welke details verzoekster zich kennelijk niet heeft gestoord. Ik merk nog op dat de raadsvrouw tijdens de behandeling ter zitting op geen enkel moment opmerkingen heeft geplaatst bij mijn uitlatingen, zodat ik niet in staat ben geweest om eventuele misverstanden te verduidelijken of weg te nemen.
Aan het eind van de behandeling heb ik mijn oordeel kenbaar gemaakt en medegedeeld dat de beslissing op schrift zou worden uitgewerkt en dat de datum van de beslissing formeel zou worden gesteld op de datum dat de schriftelijke uitspraak beschikbaar zou komen voor de officier van justitie en verzoekster en haar raadsvrouw.
2.3
Ter zitting heeft de raadsvrouw van verzoekster, in aanvulling op het bovenstaande aan
de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht en – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Door de gang van zaken is verzoekster er van overtuigd geraakt dat haar verzoek door een partijdige rechter is behandeld. De uitlatingen van de rechter ter zitting van 22 november 2017 leveren zwaarwegende aanwijzingen op dat hij vooringenomenheid koestert.
In het wrakingsverzoek zijn de gronden voor de wraking geformuleerd. Verzoekster voegt daar een grond aan toe, namelijk dat een belangrijk standpunt van verzoekster niet is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting en in de door de rechter opgestelde conceptbeslissing. Ik doel dan op het standpunt van verzoekster dat de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal in artikel 1 lid 1 een eigen definitie van ‘bewaren’ geeft.
De uitlatingen van de rechter die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren zijn de opmerking dat het vreemd is dat de heer [naam] , de voormalig bestuurder van Stichting [naam stichting] , zowel een spermabank als een café had en de opmerking van de rechter “gelet op de persoon van de heer [naam erflater] meen ik dat de heer [naam erflater] altijd een grote vinger in de pap wil houden”. Met de tweede opmerking heeft de rechter een oordeel gegeven over de persoon van de heer [naam erflater] , dat niet gebaseerd kan zijn op de processtukken of op wat ter zitting ter sprake is gebracht. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de rechter dat – negatieve – oordeel al voor de aanvang van de zitting had. Mogelijk heeft de beeldvorming in de media een rol gespeeld.
2.4
Ter zitting heeft de rechter, in aanvulling op het bovenstaande - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Ik heb de zaak niet anders behandeld dan andere zaken. Ik ken de heer [naam erflater] niet en ken geen andere zaken van hem. Berichten uit de media hebben geen invloed gehad op mijn beeld van de heer [naam erflater] .
Aan het eind van de behandeling ter zitting heb ik gezegd hoe ik over de zaak dacht en wat mijn beslissing zou worden.
Over de heer [naam] heb ik alleen gezegd dat ik het opvallend vond dat hij een spermabank had en een café. Meer heb ik niet gezegd over deze combinatie die ik nog steeds opvallend vind. Door vragen te stellen over details laat ik aan partijen zien dat ik het hele dossier heb doorgewerkt. Dat is mijn werkwijze. Mogelijk is dit verkeerd gevallen bij verzoekster.
Met mijn opmerking dat er alleen togadragers ter zitting aanwezig waren, heb ik bedoeld dat verzoekster niet aanwezig was. Het klopt dat er ook een stagiaire van mr. Merkus en nog iemand die aan de kant van verzoekster stond aanwezig waren. Als verzoekster wel ter zitting zou zijn verschenen, had ik mogelijk voor een andere woorden of een andere werkwijze gekozen. Ik heb mijn beslissing op heldere, en mogelijk confronterende, wijze naar voren gebracht.
In de stukken heb ik gelezen dat de heer [naam erflater] zich in verschillende rollen en bij diverse stichtingen en andere rechtspersonen actief heeft bezig gehouden op hetzelfde vakgebied van inseminatie en dergelijke. Dat heb ik willen benoemen met mijn opmerking dat de heer [naam erflater] ‘een vinger in de pap wilde houden’. Met die opmerking heb ik niets willen zeggen over de vraag of de heer [naam erflater] wel of niet zou deugen. Het is niet mijn bedoeling geweest om iets ten nadele van de heer [naam erflater] te zeggen. Het is ook geen dragend punt van mijn beslissing. In de conceptbeslissing die ik bij mijn schriftelijke reactie heb gevoegd, heb ik opgeschreven welke punten er toe doen voor mijn beslissing.
De uitdrukking ‘een vinger in de pap houden’ is spreektaal. Een beslissing uitspreken doe ik in spreektaal omdat ik vind dat het recht duidelijk moet zijn.
2.5
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De officier van justitie heeft – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De zitting waaraan alleen togadragers deelnamen, had een aparte dynamiek. In die dynamiek worden standpunten uitgewisseld op een manier die niet altijd even zakelijk is. Ik plaats de uitlatingen van de rechter in dit perspectief.
De rechter heeft ter zitting ten aanzien van de heer [naam] genoemd dat de combinatie van eigenaar zijn van een spermabank en eigenaar zijn van een café een opmerkelijke combinatie is. Ik begrijp niet waarom verzoekster over deze opmerking valt. Immers, het is een feitelijke constatering dat je die combinatie niet vaak ziet. In deze opmerking van de rechter zie ik dan ook geen schijn van partijdigheid. De andere opmerking van de rechter waar verzoekster haar verzoek op baseert, te weten de opmerking dat de heer [naam erflater] een vinger in de pap wilde houden, heb ik opgevat in de rol die de heer [naam erflater] had in de wereld waarin hij werkte. Ook dit betrof een feitelijke constatering nu de heer [naam erflater] erg actief was in zijn werkveld. Ook deze opmerking heeft mijns inziens dus niet de negatieve connotatie die verzoekster er aan geeft.
Ik ben het niet eens met de aanvullende wrakingsgrond die de raadsvrouw vandaag ter zitting heeft aangevoerd.