ECLI:NL:RBROT:2017:10330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
538510 / HA RK 17-1035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoeker, thans gedetineerd, een wrakingsverzoek indiende tegen rechter-commissaris mr. A. Buizer. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was in de behandeling van zijn strafzaak, die al sinds 2006 loopt onder de naam 'GORS'. De wrakingsgrond was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris niet transparant had gehandeld en dat er een schijn van vooringenomenheid bestond. De rechtbank overwoog dat de rechter-commissaris, in het belang van het opsporingsonderzoek, had besloten om een rapport naar buiten te brengen, wat een procesbeslissing is die aan haar is voorbehouden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris transparant had gehandeld en rekening had gehouden met de belangen van verzoeker. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 538510 / HA RK 17-1035
Beslissing van 29 november 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. [naam] ,
verzoeker,
advocaat mr. P.J. Hoogendam,
strekkende tot wraking van:
mr. A. Buizer, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de
rechtbank Rotterdam, team Kabinet RC (hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Sinds 2006 vindt er een onderzoek plaats onder de naam ‘GORS’.
1.2
Verzoeker is in de zaak met parketnummer 10/710133-06 gedagvaard om op 20 december 2007 te verschijnen voor de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank. Aan hem is onder meer tenlastegelegd moord c.q. doodslag dan wel opzettelijke brandstichting met dood van een persoon ten gevolge.
1.3
Op 3 juni 2008 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd en heeft zij bepaald dat de voorlopige hechtenis opgeheven diende te worden.
1.4
In 2013 hebben er een aantal regie-overleggen plaatsgevonden en hebben de (toenmalige) rechter-commissarissen, het Openbaar Ministerie en de (toenmalige) raadsman
(mr. F. van Ardenne) van verzoeker overleg gevoerd over de formulering van de onderzoeksopdracht aan de deskundige van het IFS.
1.5
Op 12 mei 2014 heeft rechter-commissaris mr. V. Mul [naam deskundige] van het IFS benoemd tot deskundige en hem opdracht gegeven om forensisch onderzoek te doen.
Per e-mail van 30 september 2015 heeft rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols aan de deskundige te kennen gegeven dat het forensisch onderzoek thans kon worden verricht en nog een aanvullende onderzoeksopdracht verstrekt, waarbij de officier van justitie is opgedragen het onderzoek mogelijk te maken.
1.7
Op 7 juli 2017 is door de IFS-deskundige een forensisch rapport uitgebracht (het rapport). Dit is op 14 juli 2017 aan de officier van justitie en op 26 juli 2017 aan de raadsman van verzoeker verstrekt.
1.8
Verzoeker is op 26 juli 2017 opnieuw als verdachte aangehouden.
De officier van justitie heeft op 28 juli 2017 een verzoek tot inverzekeringstelling van verzoeker gedaan en een vordering tot inbewaringstelling van verzoeker. Bij beschikking van 28 juli 2017 is de vordering tot inbewaringstelling van verzoeker toegewezen.
Verzoeker is opgeroepen om op 1 november 2017 te verschijnen voor de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank voor een nadere behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak waarin ter terechtzitting van 3 juni 2008 het onderzoek werd geschorst.
Bij brief van 2 november 2017 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris
gewraakt.
1.12
De wrakingskamer heeft onder meer kennis genomen van de volgende stukken:
- de bovengenoemde stukken;
- het proces-verbaal van bevindingen op 26 juli 2017 van de rechter-commissaris;
- het proces-verbaal van de meervoudige kamer voor strafzaken op 1 november 2017.
1.13
Verzoeker alsmede de rechter-commissaris zijn verwittigd van de datum waarop het
wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk
te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op
14 november 2017 een schriftelijke reactie aan de wrakingskamer doen toekomen.
1.14
Ter zitting van 15 november 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker, zijn raadsman, de officier van justitie en de rechter-commissaris. De raadsman heeft aan de hand van de overgelegde pleitnotities, zijn standpunt nader toegelicht. Ook de officier van justitie heeft aan de hand van een pleitnota haar standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
(1) Het onderzoek door het IFS is niet overeenkomstig de opdracht van rechter-commissaris
mr. V. Mul en rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols van 30 september 2015 uitgevoerd. Aan de officier van justitie is onder meer opgedragen te bevorderen dat alle betrokken personen (verdachten en medewerkers van de forensische opsporing) aan het forensisch onderzoek zouden meewerken. Uit het IFS-rapport is gebleken dat de profielen en/of het materiaal van gewezen verdachten en van bij het onderzoek betrokken medewerkers van de forensische opsporing en het NFI niet in het forensische IFS-onderzoek zijn betrokken. De rechter-commissaris had erop moeten toezien dat het onderzoek conform de opdracht werd uitgevoerd. Dat is niet gebeurd. Ook nu ter zitting kan de rechter-commissaris niet bevestigen dat zij kennis heeft genomen van de opdracht die door haar voorgangers aan de deskundige is gegeven. In het rapport van het IFS van 7 juli 2017 zijn bovendien alleen de resultaten die belastend kunnen zijn voor verzoeker opgenomen, terwijl er volgens de officier van justitie voor verzoeker ook ontlastende stukken zijn, die niet aan het dossier zijn toegevoegd. De rechter-commissaris had ervoor moeten waken dat dit IFS-rapport nu al naar buiten is gekomen. Zij had moeten wachten totdat het onderzoek volledig zou zijn afgerond. Door niet te wachten en slechts een rapport van een deelonderzoek vrij te geven, dat voor verzoeker belastend is, heeft de rechter-commissaris zich zonder meer partijdig opgesteld.
(2) Voorts heeft de rechter-commissaris de verdediging buiten spel gezet. Zij heeft niet direct de verdediging op de hoogte gebracht van de resultaten van de IFS-deskundige, terwijl de verdediging wel betrokken was bij de formulering van de onderzoeksopdracht.
De rechter-commissaris heeft ervoor gekozen om alles buiten het zicht van de verdediging te doen plaatsvinden en enkel het Openbaar Ministerie in te lichten. Het door de rechter-commissaris genoemde onderzoeks- en opsporingsbelang biedt hiervoor niet een legitieme rechtvaardiging. Er is voorts buiten medeweten van de verdediging om via skype overleg geweest tussen de IFS-deskundige [naam deskundige] , de rechter-commissaris én de officier van justitie. De rechter-commissaris heeft niet transparant gehandeld.
De bovengenoemde punten afzonderlijk, maar zeker in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat de rechter-commissaris partijdig is. In ieder geval is de (objectieve en subjectieve) schijn daartoe gewekt.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De klacht van verzoeker dat de deskundige niet het onderzoek heeft verricht waartoe opdracht is gegeven is nieuw. Het zou kunnen. De rechter-commissaris voelt zich nu – gelet op het wrakingsverzoek – niet vrij om dat bij de deskundige na te vragen. Ook acht de rechter-commissaris het niet gepast dat verzoeker via dit wrakingsverzoek antwoord wil krijgen op de vraag of de rechter-commissaris kennis had genomen van de opdrachtverstrekking aan de deskundige. Naar de opvatting van de rechter-commissaris was de juiste weg voor het verkrijgen van deze informatie geweest dat verzoeker zo snel mogelijk na de verstrekking van het rapport contact had opgenomen met de rechter-commissaris over het in 2.1 (1) gestelde. Hij beschikte immers ook toen al over alle gegevens inzake de (gang van zaken rond) de opdrachtverstrekking aan de deskundige. Het is verder juist dat niet alle informatie aan het dossier is toegevoegd. Dat gebeurt vaker en is niet ongebruikelijk. De rechter-commissaris betwist voorts de stelling van de raadsman dat de officier van justitie ter zitting van 1 november 2017 heeft medegedeeld dat er voor verdachte ontlastende stukken zijn die niet aan het dossier zijn toegevoegd. De rechter-commissaris heeft niet bewust ontlastende informatie niet aan het dossier toegevoegd.
2.2.2
Voor een rechter-commissaris is het gebruikelijk dat de rechter en de officier van justitie bepaalde informatie wel hebben en de verdachte en zijn raadsman nog niet. De rechter-commissaris heeft vanwege het opsporingsbelang niet meteen de raadsman ingelicht, nadat de deskundige een match met het DNA van verzoeker had gevonden. Dat dit een al langlopende zaak is, waarbij de raadsman al wel betrokken is geweest bij het formuleren van de opdracht aan de deskundige, maakt dit niet anders. De rechter-commissaris heeft het resultaat van het onderzoek ook niet direct aan de officier van justitie gemeld, zodat de informatiepositie zo lang mogelijk gelijk is gebleven. Aangezien het een zeer ingewikkeld DNA-onderzoek was, hebben de rechter-commissaris en de officier van justitie tijdens het skype-overleg van 14 juli 2017 aan de deskundige vragen kunnen stellen. Van dit verloop heeft de rechter-commissaris een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, om voor de raadsman en de rechtbank zoveel mogelijk inzichtelijk te maken welke contacten er geweest zijn tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de deskundige.
2.2.3
De rechter-commissaris heeft niets gedaan of nagelaten, waaruit partijdigheid of de schijn van partijdigheid kan worden afgeleid.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
Een rechter-commissaris van de rechtbank is belast met de behandeling van strafzaken. De rechter-commissaris is op grond van artikel 170 Wetboek van Strafvordering (Sv) in het bijzonder belast met de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek, ambtshalve in door de wet bepaalde gevallen en voorts op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman. Op grond van artikel 227 Sv is de rechter-commissaris bevoegd om in het belang van het onderzoek een deskundige te benoemen. In de strafzaak tegen verzoeker vindt er al sinds 2006 een onderzoek plaats onder de naam ‘GORS’. Door de voorgangers van de rechter-commissaris is in 2014 en 2015 opdracht aan de IFS-deskundige verstrekt om een forensisch onderzoek te doen. De rechter-commissaris, die dit opsporingsonderzoek heeft overgenomen, mag ervan uitgaan dat de IFS-deskundige de opdracht conform het verzoek van haar voorgangers heeft uitgevoerd. Zij hoeft niet erop bedacht te zijn dat de deskundige niet conform opdracht het onderzoek heeft uitgevoerd. Ook wordt er niet van de rechter-commissaris verwacht, die immers met meerdere onderzoeken is belast, dat zij exact op de hoogte is van de door haar (voorgangers) verstrekte opdrachten aan de deskundige of dat zij telkens controleert of er aan de opdracht wordt voldaan. Dat de rechter-commissaris ter zitting geen antwoord heeft gegeven op de vraag van de raadsman van verzoeker of zij kennis heeft genomen van de opdracht die in 2014 en 2015 is verstrekt, betekent niet dat de rechter-commissaris een ontkennend antwoord op die vraag heeft gegeven. De rechter-commissaris stelt zich verder op goede gronden op het standpunt dat het indienen van een wrakingsverzoek niet de juiste weg is om informatie te verkrijgen over het onderzoek door de rechter-commissaris. Overigens zou de door verzoeker veronderstelde handelwijze of houding van de rechter-commissaris ook geen feit of omstandigheid vormen die een objectieve vrees rechtvaardigt dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid jegens verzoeker of zijn zaak koestert.
3.3
Dat de rechter-commissaris – vanwege het opsporingsbelang – ervoor heeft gekozen om het rapport dat betrekking heeft op verzoeker al naar buiten te brengen, betreft een procesbeslissing, die aan de rechter-commissaris is voorbehouden. Dat het onderzoek naar medeverdachten nog niet is afgerond en de andere- wellicht voor verzoeker ontlastende- rapporten nog niet zijn verstrekt, maakt deze beslissing niet zodanig onbegrijpelijk dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter-commissaris alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 november 2017 is immers op te maken dat de officier van justitie de rechter-commissaris heeft gevraagd om een algemeen rapport op te maken waarin alle betrokkenen en resultaten in het onderzoek mee worden genomen. Niet is gebleken dat de rechter-commissaris heeft aangegeven daar geen gevolg aan te willen geven dan wel dat zij bewust ontlastende informatie niet aan het dossier heeft willen toevoegen. Van enige vooringenomenheid van de rechter-commissaris is dan ook geen sprake.
3.4
Met betrekking tot de tweede wrakingsgrond oordeelt de wrakingskamer als volgt.
Het feit dat de verdediging betrokken was bij de formulering van de onderzoeksopdracht aan het IFS, wil niet zeggen dat de verdediging in iedere fase van het onderzoek betrokken dient te blijven. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2017, waarbij de rechter-commissaris verslag heeft gedaan van de afgelopen periode over het contact met de deskundige en in een later stadium ook met de officier van justitie, kan worden afgeleid dat zij transparant te werk is gegaan en ook zeker rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker, te weten met het tijdstip van aanhouding van verzoeker en door ervoor zorgen dat er voldoende materiaal overblijft voor een eventuele contra-expertise. Dat de rechter-commissaris iets heeft gedaan of nagelaten, waar een partijdigheid of de schijn van partijdigheid van kan worden afgeleid, daarvan is geen sprake.
3.5
Gelet op het voorgaande leiden de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien tot gegrondverklaring van het verzoek. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A. Buizer.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter,
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. A.A. Kalk, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2017 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-