ECLI:NL:RBROT:2017:10326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
537066 / HA RK 17-935
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot vereffening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verschillende besloten vennootschappen. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. C.M.E. van der Hoeven, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een zitting op 18 juli 2017. Tijdens deze zitting zou de rechter opmerkingen hebben gemaakt die de verzoekers deden twijfelen aan haar onpartijdigheid. De verzoekers stelden dat de rechter niet onder de indruk was van de verklaringen van de heer [naam verzoeker 4] en dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting stonden. Dit leidde tot de vrees dat de rechter bevooroordeeld was. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 oktober 2017, maar de rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop tussen de gewraakte gedragingen en de indiening van het verzoek te groot was. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun wrakingsverzoek, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/537066/HA RK 17-935
Beslissing van 14 november 2017
op het verzoek van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verzoekster 1] B.V,
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verzoekster 2] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verzoekster 3] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
4.
[naam verzoeker 4] ,
wonende te [plaats] ,
5.
[naam verzoeker 5] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. A. Tahtah,
strekkende tot wraking van:
mr. C.M.E. van der Hoeven, rechter in de rechtbank Rotterdam, team Haven en Handel (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is een verzoekschrift ingediend door [naam verzoekende vennootschap] B.V. strekkende tot heropening van de vereffening van [naam vereffende vennootschap] B.V. Die procedure draagt als kenmerk 516427/HA RK 16-1076.
Verzoekers hebben in die procedure een verweerschrift ingediend. Ter zitting van 18 juli 2017 is het verzoek door de rechter behandeld, waarna proces-verbaal van de zitting is opgemaakt, dat op 3 augustus 2017 aan partijen is toegezonden. Op 7 augustus 2017 heeft de rechter een tussenbeschikking gegeven, waarna door ieder van de partijen in die procedure een akte is genomen. Vervolgens heeft de rechter op 10 oktober 2017 een beschikking gegeven. Bij die beschikking is – kort samengevat – de vereffening van [naam vereffende vennootschap] B.V. heropend, een vereffenaar benoemd, een voorschot op de kosten van de vereffenaar bepaald alsmede bepaald wie dat voorschot dient te deponeren en is iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft de raadsman van verzoekers wraking van de rechter verzocht.
Verzoekers alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 23 oktober 2017.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het wrakingsverzoek;
- de processtukken in het procesdossier met kenmerk 516427/HA RK 16-1076;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 23 oktober 2017.
Ter zitting van 31 oktober 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen [naam verzoeker 4] , bijgestaan door mr. A. Tahtah en de rechter. Mr. Tahtah heeft het standpunt van verzoekers nader toegelicht en de rechter heeft haar standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Ter zitting van 18 juli 2017 is ingegaan op het verschil tussen [naam vereffende vennootschap] B.V. en [naam verzoekster 1] B.V. De rechter heeft daarbij op mededelingen van de heer [naam verzoeker 4] gezegd dat zij niet bepaald onder de indruk was van zijn verhaal. Dat gaf al aanleiding om te twijfelen aan de subjectieve onpartijdigheid van de rechter. Voorts is in het proces-verbaal van die zitting ten onrechte vermeld dat de heer [naam verzoeker 4] ter zitting zou hebben erkend dat de activiteiten van [naam vereffende vennootschap] B.V. door [naam verzoekster 1] B.V. zijn voortgezet. In de beschikking van 7 augustus 2017 is op die onjuiste weergave voortgebouwd en is op grond daarvan geoordeeld dat het verzoek tot heropening van de vereffening van [naam vereffende vennootschap] B.V. zal worden toegewezen. Bij akte van 25 augustus 2017 hebben verzoekers de rechter verzocht die beschikking te corrigeren voor zover die voortbouwt op de onjuiste weergave in het proces-verbaal van hetgeen de heer [naam verzoeker 4] ter zitting zou hebben verklaard. Tot de indiening van het onderhavige wrakingsverzoek is een reactie door de rechter echter uitgebleven.
Het geheel van feiten en omstandigheden geeft verzoekers aanleiding te vermoeden dat de persoonlijke overtuiging van de rechter in de onderhavige kwestie bevooroordeeld is en rechtvaardigt de vrees van verzoekers voor het gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De beschikking van 10 oktober 2017 is eerst na indiening van het verzoek tot wraking ontvangen en doet niet af aan de gronden van het verzoek.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter voert primair aan dat in de procedure met het kenmerk 516427/HA RK 16-1076 op 10 oktober 2017 een eindbeschikking is gegeven, zodat het verzoek geen betrekking heeft op een rechter die de zaak behandelt als bedoeld in artikel 36 Rv. Subsidiair voert de rechter aan dat het verzoek tot wraking niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het berust aan verzoekers bekend zijn geworden. Meer subsidiair bestrijdt de rechter deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft de rechter overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het proces-verbaal hetgeen door de rechter en door [naam verzoeker 4] is verklaard juist weergeeft.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 36 Rv kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande een bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
3.2
Bij de beschikking van 10 oktober 2017 heeft de rechter in de hiervoor omschreven procedure een beschikking gewezen. In die beschikking is weliswaar beslist op de geschilpunten tussen partijen, maar niet ter discussie staat dat in de zaak door de rechter op enig moment nog een loonbeschikking zal moeten worden gegeven ter vaststelling van de kosten en het loon van de vereffenaar. Van de situatie waarin de rechter niet langer bemoeienis met de zaak heeft is derhalve geen sprake.
3.3
Vervolgens is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekers bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 Rv vereist.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Het zwaartepunt van het verzoek tot wraking is gelegen in hetgeen ter zitting van 18 juli 2017 door de rechter is gezegd en door de heer [naam verzoeker 4] is verklaard. Dit is weergegeven in het proces-verbaal van de zitting dat op 3 augustus 2017 door verzoekers is ontvangen. Dezelfde verklaring van de heer [naam verzoeker 4] is tevens gebruikt in de beschikking van 7 augustus 2017. In dit licht bezien is het tijdsverloop tussen de gewraakte gedragingen van de rechter en de indiening van het verzoek op 12 oktober 2017 te groot. Dit wordt niet anders indien er vanuit wordt gegaan dat, zoals verzoekers stellen, het uitblijven van een reactie op hun bij akte van 25 augustus 2017 gedaan verzoek tot correctie doorslaggevend was voor het ontstaan van het vermoeden dat de rechter bevooroordeeld is en de vrees voor partijdigheid van de rechter. Immers, volgens de stellingen van verzoekers heeft de beschikking van 10 oktober 2017 geen rol gespeeld in het ontstaan van de vrees voor partijdigheid van de rechter. Gelet daarop en op de voormelde feiten valt, rekening houdende met een korte tijd voor beraadslaging, een tijdsverloop van ruim zes weken tussen het bedoelde verzoek om correctie en het ontstaan van het voormelde vermoeden en de vrees voor partijdigheid van de rechter zonder nadere toelichting niet te begrijpen. Het wrakingsverzoek dateert immers van 12 oktober 2017. Verzoekers hebben die toelichting niet gegeven.
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. C.M.E. van der Hoeven.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. A.P. Hameete en mr. drs. E. van Schouten, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2017 in tegenwoordigheid van S.H. Groesbeek, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-