Uitspraak
[naam verzoeker 4] ,
[naam verzoeker 5] ,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verschillende besloten vennootschappen. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. C.M.E. van der Hoeven, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een zitting op 18 juli 2017. Tijdens deze zitting zou de rechter opmerkingen hebben gemaakt die de verzoekers deden twijfelen aan haar onpartijdigheid. De verzoekers stelden dat de rechter niet onder de indruk was van de verklaringen van de heer [naam verzoeker 4] en dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting stonden. Dit leidde tot de vrees dat de rechter bevooroordeeld was. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 12 oktober 2017, maar de rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop tussen de gewraakte gedragingen en de indiening van het verzoek te groot was. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun wrakingsverzoek, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en uitgesproken in een openbare zitting.