ECLI:NL:RBROT:2017:10320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
10/681232-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige kleindochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn kleindochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij dit had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd, waaronder het betasten van de borsten en de vagina van zijn kleindochter, die onder zijn zorg viel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de impact op het slachtoffer. De verdachte werd als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdragingen tegen minderjarigen en de noodzaak van passende straffen en begeleiding voor de dader.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681232-17
Datum uitspraak: 29 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Raadsman mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij De Waag en een locatieverbod (zonder elektronisch toezicht);
  • dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde bijzondere voorwaarden;
  • opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair tenlastegelegde (seksueel binnendringen)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gebracht, hetgeen juridisch gezien als binnendringen van het lichaam kan worden gekwalificeerd.
4.1.2.
Beoordeling
Vastgesteld kan worden dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij zijn kleindochter die onder meer bestonden uit het betasten van en/of wrijven over de vagina. Dat is gebeurd over de kleding heen, maar ook onder de kleding, dus op de huid.
De vraag is of de verdachte het lichaam van het slachtoffer is binnengedrongen door zijn vinger(s) tussen de schaamlippen te brengen, dan wel zijn vinger(s) in de vagina van het slachtoffer te brengen.
De verdachte heeft in dit verband bij de politie verklaart:
“Waar zat u dan precies aan met uw vinger?
- Aan de voorkant, bovenin bij het haar. Bij dat dingetje.
Wat is dat dingetje?
- Bovenin te jutteren bij haar poes.
En wat bedoelt u dan met het dingetje?
- Ik zat aan de voorkant bij haar plasser. Niet haar kietelaar. Die heb ik niet gevoelt. Wel haar sneetje zal ik maar zeggen.
Wat deed u dan met uw vingers?
- Wrijven met mijn hand, heen en weer.
Waar tussen?
- Tussen haar sneetje zal ik maar zeggen. Op haar poes zal ik maar zeggen. Aan de bovenkant”.
Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend dat hij met zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van het slachtoffer is geweest.
Uit de aangifte en de aanvullende verklaringen volgt dat de verdachte aan de vagina van het slachtoffer heeft gezeten. Het slachtoffer heeft tegenover haar moeder verklaard dat de verdachte niet met zijn vinger(s) in de vagina is geweest, althans dat zij niet weet of hij dat heeft gedaan. De rechtbank leidt hieruit af dat zij in ieder geval niet heeft gemerkt of hij bij het wrijven met zijn vingers (ook) tussen de schaamlippen is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie er op zou kunnen duiden dat de verdachte zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van het slachtoffer heeft gebracht, maar dat die verklaring op dat punt niet helder genoeg is en voor verschillende interpretaties vatbaar is. Mede omdat het slachtoffer het zelf ook niet heeft gemerkt, is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de verdachte met zijn vingers in de vagina of tussen de schaamlippen is geweest. Binnendringen van het lichaam valt daarom niet te bewijzen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.1.3.
Conclusie
De verdachte wordt van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring subsidiaire feit (ontuchtelijke handelingen)
Subsidiair wordt de verdachte beschuldigd van – kort gezegd – ontucht met een kind, dat bovendien aan zijn zorg is toevertrouwd. De verdachte heeft de hem in dit kader verweten handelingen grotendeels bekend; alleen het betasten van de borsten ontkent hij. De rechtbank acht deze handeling echter ook bewezen. Daarvoor is bepalend dat uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het broertje van het slachtoffer heeft gezien dat de verdachte de borsten heeft betast. Daartegenover wordt de ontkenning – mede in de context van de erkenning van de andere handelingen – niet geloofwaardig gevonden.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op één of meer tijdstippen in de periode van 01 maart 2017 tot
en met 21 juni 2017 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, en/of
Alblasserdam, meermalen,
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), zijnde een aan zijn, verdachtes,
zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (meermalen) :
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) vagina van die
[naam slachtoffer] en/of
-
latenbetasten van en/of wrijven over zijn, verdachtes, penis door die
[naam slachtoffer] en/of zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren, in de zin van artikel 247 respectievelijk 249 Wetboek van Strafrecht, op:
de eendaadse samenloop van
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
en
ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn 12-jarige kleindochter. Dit gebeurde op meerdere momenten dat zij bij hem logeerde. Hij heeft haar borsten en haar vagina betast en hij heeft zich door haar laten aftrekken. De verdachte heeft door zo te handelen het vertrouwen dat zijn kleindochter en haar ouders in hem hadden, op grove wijze beschaamd.
Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat een dergelijke handelen bij minderjarigen lang kan doorwerken en een negatieve invloed kan hebben op het geestelijk welzijn en de (seksuele) ontwikkeling van de minderjarige. Ook uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen door de moeder van het slachtoffer blijkt hoezeer het slachtoffer en haar familie last en verdriet hebben van hetgeen het slachtoffer is aangedaan en van de effecten van de onderlinge verhoudingen.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte heeft verklaard – en ook op de zitting blijft suggereren – dat zijn kleindochter op enig moment achter hem aanliep, alsof het initiatief van de seksuele handelingen (deels) van haar uitging en dat zijn fout er slechts in zat dat hij toen telkens overstag is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met deze houding geheel ten onrechte de verantwoordelijkheid, al dan niet ten dele, bij zijn kleindochter probeert te leggen. Hiermee miskent de verdachte dat alleen hij, als volwassene, de verantwoordelijkheid droeg. Dit geeft aan dat de zelfreflectie van de verdachte op zijn positie als volwassene en op zijn handelingen (nog steeds) onvoldoende is.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 december 2017. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling, een locatieverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende, namelijk dat de verdachte niet op adressen zal klussen waar minderjarigen aanwezig zijn. Met betrekking tot het locatieverbod heeft de reclasseringswerker ter zitting opgemerkt dat indien de verdachte in het Maasstad Ziekenhuis moet zijn, hij daarover vooraf met de reclassering afspraken dient te maken, aangezien dat ziekenhuis is gelegen in het gebied waarvoor het locatieverbod geldt.
Psycholoog L.E.E. Ligthart heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 5 december 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Betrokkene is lijdend aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking en zeer waarschijnlijk aan een Mild Cognitive Impairment (hierna:MCI).
Dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde hetzelfde. Het is aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Betrokkene blijkt op de hoogte te zijn van de morele onaanvaardbaarheid van zijn daden. Deze kennis lijkt zich meer te richten op de maatschappelijke onaanvaardbaarheid en de consequenties daarvan, dan dat betrokkene een goed begrip heeft van de mogelijke gevolgen van zijn daden op het slachtoffer. Hij herkent zijn kleinkind niet onmiddellijk als slachtoffer, maar eerder als iemand die hem verleidde en daarmee min of meer mede verantwoordelijk is voor het gebeurde. Niet uitgesloten kan worden dat deze cognitieve distorsie mede het gevolg is van de beperkte verstandelijke vermogens van betrokkene. Het is bekend dat verstandelijk beperkten zowel moeite hebben met het benoemen van eigen emoties, als ook moeilijk zich kunnen verplaatsen in de positie en de gevoelens van anderen. Beide fenomenen worden in het klinisch onderzoek vastgesteld.
Dit beperkte vermogen zich te kunnen verplaatsen in de gevoelens en belangen van een ander verwijst naar een beperkte gewetensfunctie die mogelijk mede aangetast is door het voortschrijden van de jaren, c.q. een MCI. De mentale capaciteit om spanning (ook als het seksuele opwinding is) en stress te containen is zowel vanwege de beperkte verstandelijke mogelijkheden als afnemende cognitieve vermogens beperkt. Waarschijnlijk speelt hier ook de vermijdende copingstijl een rol van betekenis. Er is een dominantie van de directe behoeftebevrediging.
De gehele situatie wegend in relatie tot de omstandigheid dat betrokkene goed op de hoogte is van morele onaanvaardbaarheid van de tenlastegelegde feiten, pleit dit er voor hem licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de tenlastegelegde feiten middels de toepassing van de inmiddels wat in onbruik geraakte indeling via de vijfpuntschaal. Dit omdat deze schaal meer mogelijkheden biedt ter nuancering.
Ten aanzien van de verwachting van de deskundige of de verdachte zal recidiveren wordt opgemerkt.
Ondergetekende moet hier enige slagen om de arm houden, mocht een beginnend dementieel beeld in de vorm van MCI met meer zekerheid klinisch gediagnosticeerd kunnen worden in relatie tot de beperkte verstandelijke vermogens, dan is ondergetekende van mening dat er sprake is van een laag tot matig verhoogd risico op herhaling. Een zich vanuit een MCI ontwikkelende beperkte neurocognitieve stoornis ten gevolge van een dementieel beeld kan tot een toegenomen neiging tot impulsief gedrag leden, naast een zekere onverschilligheid ten opzichte van de omgeving en mogelijk karakterveranderingen waardoor een persoon minder afgestemd op de omgeving reageert.
Om tot een reductie van het recidiverisico te komen adviseert ondergetekende Uw college betrokkene een voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij naast realisatie van reclasseringstoezicht, als bijzondere voorwaarde gesteld wordt dat hij zich laat behandelen binnen een instelling voor forensische ambulante zorg. Betrokkene is reeds zelf op advies van de huisarts aan een behandeling bij ‘De Waag’ begonnen. Deze keuze lijkt in de ogen van ondergetekende adequaat.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, worden naar het oordeel van de rechtbank de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt die conclusies daarom over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dat de deskundige niet conform de geldende afspraken de vraag omtrent de toerekenbaarheid heeft beantwoord, maar volgens de oude “vijf-puntsschaal”, doet hier niet aan af. Hetzelfde geldt voor de kanttekening van de officier van justitie dat de deskundige niet goed zou hebben aangeven waarom en hoe de geconstateerde lichte verstandelijke beperking en/of de MCI er de oorzaak van zijn dat de verdachte de grenzen heeft overschreden. Uit de hiervoor weergegeven onderdelen van de rapportage volgt dat de deskundige zich wel degelijk rekenschap heeft gegeven van de vraag naar een (oorzakelijk) verband en dat de deskundige voldoende gemotiveerd heeft aangeven hoe de invloed van de beperkingen op het handelen van de verdachte moet worden gezien.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook is rekening gehouden met de hoge leeftijd van de verdachte.
Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging, zou naar het oordeel van de rechtbank een te lichte bestraffing vormen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Die voorwaarden omvatten mede een contactverbod met het slachtoffer. Weliswaar is dit niet als zodanig geadviseerd door de reclassering, maar uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij hier behoefte aan heeft en het ligt in de lijn van het wel geadviseerde locatieverbod. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank – met de officier van justitie – geen aanleiding om nog langer elektronisch toezicht te verbinden aan het locatieverbod.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De partiele vrijspraak voor het seksueel binnendringen en het aannemen van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, zijn daartoe (mede) bepalend.

8.Dadelijke uitvoerbaarheid en voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen en om opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Voor de dadelijke uitvoerbaarheid geldt het volgende. Op grond van artikel 14e Sr kunnen bijzondere voorwaarden alleen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen. In de rapporten van de reclassering en de psycholoog wordt de vrees voor herhaling respectievelijk als laag en als laag tot matig ingeschat. Gelet daarop en op het blanco strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom kan en zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden - anders dan gevorderd - niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Omdat de rechtbank nu niet de dadelijke uitvoerbaarheid kan bevelen zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, maar het wel noodzakelijk acht dat er bepaalde voorwaarden zijn waaraan de verdachte zich dient te houden, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis niet opheffen. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis loopt daarom door. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de reeks aan voorwaarden die zijn gesteld in het kader van de voorlopige hechtenis wordt gewijzigd zoals in het dictum vermeld. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat elektronische controle niet langer noodzakelijk is.
Op de hiervoor geschetste wijze wordt via de band van de schorsing van de voorlopige hechtenis bewerkstelligd dat de voorwaarden die thans in dit vonnis zijn opgenomen, door de verdachte in acht genomen moeten worden, ook in de periode dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] met als wettelijk vertegenwoordiger [naam wettelijk vertegenwoordiger] ter zake van de ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 947,19 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade opgemerkt dat deze kan worden toegewezen. De raadsman heeft, onder verwijzing naar twee vonnissen zoals vermeld in zijn pleitnota, verzocht om de immateriële schade te matigen tot € 1.500,=.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de gevorderde materiele schadevergoeding worden toegewezen.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag is alleszins redelijk gelet op de aard en ernst van de normschending en het gegeven dat het slachtoffer in therapie is als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 6.000,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 6.947,19, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
a. verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
b. verklaart bewezen, dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
c. verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
d. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
e. verklaart de verdachte strafbaar;
f. veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
g. bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
h. stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
i. stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zonder toestemming van de reclassering op geen enkele wijze contact zoeken en/of hebben met het slachtoffer, [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] 2004, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal zich niet bevinden (i) in een straal van 500 meter van de [adres] te Rotterdam en (ii) in Alblasserdam, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensische geestelijke gezondheidszorg Centrum zoals De Waag voor zijn problematiek, gedurende en na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal niet werkzaam zijn op adressen waar minderjarigen aanwezig zijn, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
j. geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
k. beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
l. wijzigt de voorwaarden van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis aldus:
- voorwaarden 1, 2, 3, 4 en 7 blijven van kracht;
- voorwaarden 5, 6, 8, 9 en 10 vervallen;
- de voorwaarden zoals hiervoor genoemd onder i gelden gedurende de duur van de schorsing eveneens als schorsingsvoorwaarde;
m. veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger] , te betalen een bedrag van
€ 6.947,19 (zegge: zesduizendnegenhonderdzevenenveertig euro en negentien cent), bestaande uit € 947,19 aan materiële schade en € 6.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
n. veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
o. legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen
€ 6.947,19(hoofdsom,
zegge: zesduizendnegenhonderdzevenenveertig euro en negentien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
p. beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 6.947,19 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
69 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
q. verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot
en met 21 juni 2017 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, en/of
Alblasserdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 2004), zijnde een aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(meermalen) (telkens):
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) vagina van die
[naam slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de
vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over zijn, verdachtes, penis door die
[naam slachtoffer] en/of zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] ;
art 249 Wetboek van Strafrecht
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
,voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot
en met 21 juni 2017 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, en/of
Alblasserdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
[naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), zijnde een aan zijn, verdachtes,
zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (meermalen) (telkens):
- betasten van en/of wrijven over de borst(en) van die [naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) vagina van die
[naam slachtoffer] en/of
- betasten van en/of wrijven over zijn, verdachtes, penis door die
[naam slachtoffer] en/of zich laten aftrekken door die [naam slachtoffer] ;