In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee woninginbraken en huisvredebreuk. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, eiste vrijspraak voor de woninginbraken en een gevangenisstraf van twee weken voor de huisvredebreuk. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren, waardoor de verdachte voor de woninginbraken werd vrijgesproken. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de huisvredebreuk, omdat hij in de periode van 6 maart 2014 tot en met 11 maart 2014 wederrechtelijk een woning in Vlaardingen was binnengedrongen met een valse sleutel. Ondanks de bewezenverklaring van de huisvredebreuk, besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen, verwijzend naar eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.