ECLI:NL:RBROT:2017:10313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
10/700268-16 / vordering TUL VV:09/163434-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA, PMK en cafeïne met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 192.970 MDMA-pillen, 200 liter PMK (een grondstof voor MDMA) en cafeïne, een versnijdingsmiddel. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf van drie jaar op. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim met betrekking tot de doorzoeking van een garage die niet bij de woning van de verdachte bleek te horen. Ondanks dit vormverzuim oordeelde de rechtbank dat de instap in de garage rechtmatig was, gezien het redelijk vermoeden van schuld aan witwassen. De verdachte had onbelemmerde toegang tot de garage en er waren vingerafdrukken van hem aangetroffen op verschillende zaken in de garage, wat zijn wetenschap van de aanwezigheid van de drugs bevestigde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij van andere beschuldigingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700268-16
Parketnummer vordering TUL VV: 09/163434-16
Datum uitspraak: 20 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht.
Raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/163434-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 28 juni 2017 vond er in het kader van een opsporingsonderzoek naar witwassen een doorzoeking plaats in de woning van de vriendin van de verdachte in Waddinxveen. In dat huis werden een autosleutel en een afstandsbediening met sleutel aangetroffen. Met de afstandsbediening kon het rolluik van een nabijgelegen garage worden geopend. In de garage werden MDMA pillen, grondstoffen voor MDMA (PMK) en versnijdingsmiddelen (cafeïne) aangetroffen. De verdachte wordt verweten dat hij (in de terminologie van de Opiumwet):
a. a) opzettelijk MDMA (pillen) aanwezig heeft gehad en
b) dat hij PMK en cafeïne voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die stoffen bestemd waren voor de productie van hard drugs.
4.2.
Doorzoeking, aanvraag
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Op 2 maart 2017 heeft de verdediging stukken overgelegd aan de rechtbank en aan het Openbaar Ministerie tijdens de behandeling van het klaagschrift terzake de inbeslagname van de personenauto van de verdachte. De officier van justitie heeft die stukken in juni 2017 niet gevoegd bij de vordering tot doorzoeking die aan de rechter-commissaris is voorgelegd. De verdediging heeft gesteld dat de rechter-commissaris geen toestemming voor de doorzoeking zou hebben verleend als zij wel kennis had kunnen nemen van die stukken. De doorzoeking is daardoor onrechtmatig geweest, hetgeen impliceert dat de tijdens de doorzoeking aangetroffen zaken niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Het tenlastegelegde kan aldus naar de mening van de verdediging niet bewezen worden, zodat vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. In de beschikking naar aanleiding van het klaagschrift tot inbeslagname heeft de rechtbank overwogen dat er voldoende aanwijzingen waren voor de gerechtvaardigde verdenking van witwassen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om te concluderen dat de rechter-commissaris tot een ander oordeel was gekomen ten aanzien van de vordering tot doorzoeking als zij kennis had genomen van de door de verdediging overgelegde stukken.
4.3.
Doorzoeking, uitbreiding
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest omdat de garage gelegen aan de achterzijde van de woning aan de [adres delict] te Waddinxveen niet bij de woning behoort. Dat maakt dat er zonder toestemming van de rechter-commissaris of de officier van justitie is gezocht in de garage. Ook dat levert volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim op en moet leiden tot bewijsuitsluiting en uiteindelijk vrijspraak van de verdachte.
Uit het strafdossier blijkt dat de rechter-commissaris heeft bepaald doorzoeking te doen op het adres [adres delict] te Waddinxveen. Tijdens de doorzoeking is er een afstandsbediening aangetroffen waarmee de nabij de woning gesitueerde garage geopend kon worden. De doorzoeking is voortgezet in deze garage. Na het aantreffen van goederen in de garage die in verband kunnen worden gebracht met drugs, heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris gevorderd om de doorzoeking uit te breiden zodat deze ook zou zien op de verdenking van overtreding van de Opiumwet. De rechter-commissaris heeft die vordering toegewezen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de garage niet bij de woning behoort gelet op de afzonderlijke toegang en de ligging ten opzichte van de woning. Bovendien is er voor de garage separaat een huurcontract afgesloten. De door de rechter-commissaris toegestane uitbreiding van de doorzoeking had betrekking op de woning met aanhorigheden. Nu hiervóór is vastgesteld dat de garage niet als behorend bij de woning kan worden aangemerkt is in zoverre sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan die vaststelling gevolgen moeten worden verbonden. Zij overweegt daartoe het volgende. De rechtbank stelt vast dat de instap in de garage rechtmatig was. Er was immers een redelijk vermoeden van schuld aan het medeplegen van witwassen. Op de voet van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering mogen opsporingsambtenaren elke plaats betreden om daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen, in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Witwassen is zo’n misdrijf.
Voor de daarop gevolgde doorzoeking geldt dat door de rechter-commissaris een machtiging tot doorzoeking van de garage is afgegeven in de onjuiste veronderstelling dat deze bij de woning behoorde. Bij de beantwoording van de vraag of aan het vormverzuim rechtsgevolgen moeten worden verbonden dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De Hoge Raad heeft overwogen dat het voor de waardering van de ernst van het verzuim van belang kan zijn of een andere, wel bevoegde, autoriteit eveneens toestemming zou hebben verleend. In het onderhavige geval bestaat het vormverzuim er in dat gebruik is gemaakt van een door de rechter-commissaris verleende toestemming voor doorzoeking op grond van de Opiumwet in een garage behorende bij een woning, terwijl die garage niet bij de woning blijkt te behoren. Er is echter geen reden om aan te nemen dat de rechter-commissaris de gevorderde machtiging zou hebben geweigerd indien zij op de hoogte was geweest van de omstandigheid dat de garage, waarin drugs waren aangetroffen, niet bij de woning behoorde. Omdat er evenmin is gebleken van enig nadeel voor de verdachte kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
4.4.
Wetenschap
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte onwetend was van de aanwezigheid van de genoemde stoffen. De achterste ruimte in de garage, waarin deze stoffen zijn aangetroffen, en welke ruimte door de politie wordt aangeduid als ruimte 3 of labruimte, zou hij vanaf maart 2017 hebben verhuurd aan een zekere [naam 1] . Hij zou geen enkele wetenschap hebben gehad van wat [naam 1] in die ruimte heeft opgeslagen of welke activiteiten hij daarin heeft ondernomen. De rechtbank hecht geen geloof aan de op dit punt door de verdachte afgelegde verklaringen. Op grond van de volgende feiten en omstandigheden neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de verdachte wel degelijk wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van genoemde stoffen.
In de ruimte van de garage waar voedingssupplementen en dergelijke zijn opgeslagen, zijnde de ruimte die voorafgaat aan ruimte 3, zijn 20 jerrycans met daarin in totaal 200 liter vloeistof aangetroffen. Het NFI heeft vastgesteld dat er PMK in een monster van die vloeistof zit.
De verdachte is vanaf (circa) oktober 2016 huurder van de garage, die achter de woning van zijn vriendin staat. De garage heeft één toegang, een roldeur met elektrische bediening. Bij een doorzoeking van de woning van de vriendin van de verdachte – in het kader van ander onderzoek, dat niet gericht was op verdovende middelen – zag de politie op de eetkamertafel een autosleutel liggen en een afstandsbediening. Hiernaar gevraagd, heeft de vriendin van de verdachte verklaard dat deze sleutel en dit apparaatje van haar vriend, de verdachte, zijn. Met het apparaatje bleek de roldeur van de garage geopend te kunnen worden. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij de huurder is van de garage, en dat hij zelf een opener van de garage en een sleutel van het slot van de deur naar de achterste ruimte had en heeft behouden, ook nadat hij deze achterste ruimte van de garage zou hebben verhuurd.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij regelmatig in de garage kwam, zij het niet in de afgesloten achterste ruimte. In de maanden voorafgaand aan de ontdekking door de politie van de stoffen in de garage, zou hij gemiddeld circa één keer per week in de garage komen, waar zijn voorraad aan voedingssupplementen en dergelijke lag.
De politie heeft sporenonderzoek gedaan in de garage. In ruimte 3 zijn sporen op diverse handschoenen, zakken/tassen, doeken en tape veiliggesteld en onderzocht.
De sporen op een vuilniszak uit een AH-tas, een vuilniszak die op de vloer lag en een rol breed plakband, alle drie aangetroffen in ruimte 3, zijn dactyloscopisch onderzocht. De conclusie van dit onderzoek is dat de vingerafdrukken op deze zaken matchen met de vingerafdrukken van de verdachte.
Ook van de 19 gesealde plastic zakken met substantie, gevonden in ruimte 3, zijn sporen veiliggesteld en dactyloscopisch onderzocht. De conclusie is dat een vingerafdruk op een plastic zak matcht met de vingerafdrukken van de verdachte. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft voorts vastgesteld dat het monster van die 19 gesealde zakken amfetamine en coffeïne bevat.
Gelet op het voorgaande staat vast, dat de verdachte de huurder was van de garage waarin de pillen en overige stoffen zijn aangetroffen, dat de verdachte onbelemmerde toegang had tot (de ruimten in) deze garage, en dat op een aantal daar aangetroffen zaken, in het bijzonder op een gesealde zak met daarin een substantie met amfetamine en cafeïne, de vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen. In onderlinge samenhang bezien rechtvaardigt dit de conclusie dat de verdachte deze stoffen aanwezig/voorhanden heeft gehad als hiervoor bedoeld.
De uitleg die de verdachte ter zitting heeft gegeven wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Mogelijke betrokkenheid van één of meer anderen sluit immers niet uit dat de verdachte zelf de stoffen aanwezig/voorhanden heeft gehad. Dat het aantreffen van vingerafdrukken van een zekere [naam 2] en [naam 3] er op zou kunnen wijzen dat één van hen de door de verdachte genoemde [naam 1] is, is niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat het alternatieve scenario eerst ter terechtzitting naar voren is gebracht, waardoor de politie één en ander niet heeft kunnen verifiëren. Bovendien is er in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de onderverhuur en zijn er, op de voornaam van de onderhuurder na, tijdens de zitting geen gegevens bekend geworden. Dit betekent dat de verklaring ook nu nog altijd niet kan worden geverifieerd.
Daarnaast zijn er DNA-sporen van een vriend van de verdachte, [naam 4] , aangetroffen op handschoenen en tassen in ruimte 3. Ook dit maakt, mede in het licht van al het voorgaande, de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Bovendien biedt de door verdachte gegeven uitleg geen enkele steun voor zijn ontkenning van wetenschap voor wat betreft de 20 jerrycans van ieder 10 liter die niet in ruimte 3 maar in de daaraan voorafgaande ruimte waren opgeslagen. Dit was de ruimte waarvan de verdachte zelf zegt dat hij die in gebruik had, en er regelmatig kwam.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 juni 2017 te Waddinxveen opzettelijk aanwezig heeft gehad 192.970 pillen, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 juni 2017 te Waddinxveen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen 200 liter methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK), zijnde de precursor voor de vervaardiging van MDMA, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat zij bestemd was tot het plegen van die feiten;
3.
hij op 28 juni 2017 te Waddinxveen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen 19.067 en 1.005 gram van een materiaal bevattende cafeïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 3, van de Opiumwet;
2, 3 (telkens)
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft meer dan 190.000 MDMA pillen opzettelijk voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij ook 200 liter PMK – een grondstof voor MDA – en 20 kilo cafeïne – een versnijdingsmiddel voor cocaïne of heroïne – voorhanden gehad. Harddrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 november 2017, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte eerder tweemaal is veroordeeld voor (betrokkenheid bij) hennepteelt, wat in dit kader wordt aangemerkt als soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Om die reden volgt de rechtbank de officier van justitie niet in zijn eis, maar komt zij tot een lagere straf. De verdediging heeft verzocht om een (nog) lagere, deels voorwaardelijke straf op te leggen, ook gelet op de gezondheidssituatie van de vriendin van de verdachte en de zorg voor de kinderen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, met name gelet op de enorme hoeveelheid verdovende middelen en grondstoffen die bij de verdachte is aangetroffen. Ondanks de genoemde privé-zorgen zou een (nog) lagere straf niet passend zijn bij de aard en ernst van de strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 29 september 2016 van de politierechter in de rechtbank Den Haag is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover hier van belang tot een gevangenisstraf van 1 week voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 14 oktober 2016.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de voornoemde voorwaardelijke veroordeling.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen omdat het om een ander soort feit gaat.
8.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Dat dit een ander soort delict betreft, is voor deze beslissing niet van belang.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 29 september 2016 van de politierechter in Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de tijd van
1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Waddinxveen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 192.970 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Waddinxveen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren ongeveer 200 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA , zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 200 liter methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK), zijnde de precursor voor de vervaardiging van MDMA, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Waddinxveen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 19.067 en/of 1.005 gram van een materiaal bevattende cafeïne, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).