ECLI:NL:RBROT:2017:10312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
10/750102-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van hennep uit de Filipijnen

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van 2805,05 kilogram hennep in Nederland. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ingeschreven op [adres verdachte] in [woonplaats verdachte], had een container besteld met bloempotten uit de Filipijnen. Tijdens het lossen van de container op 9 mei 2015 werden de bloempotten aangetroffen, samen met een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De verdachte ontkende enige betrokkenheid bij de hennep en stelde dat iemand anders deze in zijn container had geplaatst. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk de hennep had ingevoerd, gezien de omstandigheden en het bewijs dat tegen hem was verzameld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 24 maanden. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een hennepfeit en de rechtbank concludeerde dat de invoer van de hennep een bedreiging voor de volksgezondheid vormde. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een gevangenisstraf opgelegd, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/750102-15
Datum uitspraak: 21 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Solingen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De container waarin de hennep is aangetroffen was wel geadresseerd aan de verdachte, maar hij ontkent elke betrokkenheid daarbij en uit de bewijsmiddelen kan ook niet volgen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
  • Container [containernummer] is op 27 maart 2015 vol aangeleverd bij de containerterminal in Manilla op de Filipijnen en opgeladen op een zeeschip. Op 7 april 2015 is de container gelost in de haven van Yantian in China en op 9 april 2015 geladen op het zeeschip [naam zeeschip] vanaf waar de container op 5 mei 2015 werd gelost in de haven van Rotterdam.
  • De invoer aangifte stond op naam van [naam bedrijf 1] , [adres bedrijf] te ’s-Gravenzande.
  • De aangifte was verzorgd door het bedrijf [naam bedrijf 2] . Bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] is de heer [naam verdachte] , geboren [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] .
  • De verdachte heeft voor zijn bedrijf [naam bedrijf 1] bloempotten besteld in de Filipijnen.
  • Op 6 mei 2015 zijn in container [containernummer] op zes pallets dozen met bloempotten aangetroffen met daarachter en onder 2594 pakken vermoedelijk marihuana. In totaal ging het om 2805,05 kilogram. De monsters zijn getest en hieruit bleek dat het materiaal bestaat uit hennep, als vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.
  • Op 9 mei 2015 is de container [containernummer] door chauffeur [naam chauffeur] afgeleverd op het bedrijf van verdachte. [naam chauffeur] heeft de verdachte geholpen bij het uitladen van de container.
De verdachte ontkent wetenschap van de hennep in zijn bestelling en suggereert dat iemand anders iets in zijn container heeft gestopt. De verdachte heeft daartoe gewezen op een email die hij op 24 april 2015 te 13.33 uur heeft ontvangen van [naam 1] waarin – kort gezegd – wordt geschreven dat hij zoals afgesproken ‘some materials’ in de container van [naam verdachte] die rond 5 mei zou arriveren, heeft gedaan. Deze goederen moesten worden afgeleverd op een adres in Bleiswijk.
De politie heeft geprobeerd deze [naam 1] te vinden teneinde hem te kunnen ondervragen. De verdachte heeft geen nadere gegevens van deze [naam 1] . Het was volgens de verdachte een contact van [naam 2] , degene bij wie de verdachte de partij potten had besteld.
Hij heeft [naam 1] een keer in de Filipijnen en een keer in Nederland op de bloemenveiling ontmoet. Het openbaar ministerie heeft een uitgebreide zoekslag naar deze persoon gedaan, hetgeen niets heeft opgeleverd. Een persoon met deze naam is noch in Nederland, noch in Duitsland gevonden. Ook het in de email opgegeven adres in Bleiswijk heeft niets opgeleverd. Dit blijkt een pand te zijn dat zeker al een jaar leeg staat.
Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting verklaard dat via [naam 2] wel vaker spullen in zijn container werden meegezonden. Hij krijgt hierover dan tevoren altijd een email.
Deze keer heeft hij daarover van [naam 2] niets gehoord.
Ook heeft hij verklaard geen idee te hebben wanneer en hoe de goederen voor deze [naam 1] bij hem zouden moeten worden afgeleverd. Hierover bestonden geen afspraken en [naam 1] heeft zich dienaangaande ook niet bij hem gemeld. Een telefoonnummer van hem heeft hij niet.
De politie heeft ook het email-account waar vandaan de email is verzonden onderzocht. Gebleken is dat het is aangemaakt een paar minuten voordat de email is verzonden en dat het is geregistreerd met een Nederlands telefoonnummer waarvan de opwaardeerkaarten zijn aangeschaft in [geboorteplaats verdachte] en dat de taalinstellingen van het account op ‘Nederlands’ staan. Na het versturen van deze email is het account niet meer gebruikt.
Dit wijst erop dat het emailadres uitsluitend en alleen voor het versturen van deze ene email is aangemaakt door iemand die toevalligerwijs ook in de buurt van de woonplaats van de verdachte de bij het geregistreerde telefoonnummer behorende opwaardeerkaarten heeft gekocht.
Het voorgaande doet al ernstige twijfels rijzen over de aannemelijkheid van het bestaan van de door de verdachte genoemde [naam 1] . Daar komt nog bij dat volgens het door de verdachte geschetste scenario deze [naam 1] , iemand die de verdachte dus nauwelijks kent, zonder contactgegevens te hebben uitgewisseld met de verdachte en ook zonder enige afspraak of contact over de aflevering, een grote hoeveelheid verdovende middelen met een aanzienlijke marktwaarde in de container zou hebben bijplaatst, zonder te weten hoe hij daar na aflevering van de container de beschikking over zou kunnen krijgen. Dit scenario is buitengewoon onaannemelijk.
Voorts blijkt uit het dossier dat het emailadres enkele dagen na de aanhouding van een inmiddels door deze rechtbank voor corruptie veroordeelde douanier is aangemaakt en dat bij de betreffende douanier in huis een briefje is aangetroffen met het nummer van de container, waarin de hennep is aangetroffen. Vast staat dat de verdachte, die een huis naast dat van de douanier bewoont, een bekende is van de douanier. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij op de hoogte van diens aanhouding.
Ook verdachtes gedrag ten tijde van het lossen van de container wijst in een andere richting. Volgens de chauffeur, [naam chauffeur] , vroeg de verdachte voor het lossen van de container aan hem naar de zegel op de container, waarop [naam chauffeur] tegen de verdachte zei dat dit een douanezegel was en dat hij dacht dat de container open was geweest voor de scan. Op dat moment veranderde volgens [naam chauffeur] meteen het gezicht van de verdachte.
Verder heeft [naam chauffeur] verklaard dat de verdachte tijdens het lossen van de container tegen hem zei “die potten moeten er uit, er moeten zes extra dingen in zitten”, dat de verdachte hem vroeg of hij die zes extra dingen zag staan en gezegd heeft dat hij nu een probleem had met zijn buurman, waarbij hij het had over een buurman die net was “opgeladen”.
[naam chauffeur] heeft vervolgens geholpen met uitladen van de container, de CMR afgetekend en is weggegaan.
De rechtbank constateert dat de verdachte zegt dat hij er zes mist, terwijl de dozen met daarin de hennep op zes pallets stonden omwikkeld met plastic. Tevens heeft de verdachte op het origineel van de CMR niet laten aantekenen dat hij spullen miste, hetgeen nodig is voor een eventuele claim bij de verzekering.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat ook anderen, zoals voornoemde [naam chauffeur] en [naam 3] , een bekende van de verdachte en [naam chauffeur] , opvallend gedrag vertoonden nadat [naam chauffeur] de container bij de terminal op de Maasvlakte had opgehaald. De rechtbank merkt hieromtrent op dat het gedrag van anderen rondom de binnenkomst van de bewuste container mogelijk ook vragen oproept, maar dat dat hetgeen hiervoor over de verdachte is overwogen niet anders maakt.
Gezien het voorgaande, kan het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdovende middelen in container [containernummer] voor de verdachte bestemd waren en dat hij deze opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Niet bewezen kan worden dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.1.3.
Voorwaardelijk getuigenverzoek [naam 2]
De verdachte heeft verklaard dat hij de inhoud van de container, de bloempotten heeft besteld bij de heer [naam 2] in de Filippijnen. Om de verklaring van de verdachte te kunnen verifiëren en te vragen of [naam 2] weet of er spullen zijn bijgepakt in de container heeft de raadsman op de zitting van 14 november 2016 verzocht [naam 2] als getuige te horen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Bij het Openbaar Ministerie is bekend dat deze getuige in de Filipijnen sinds 7 maart 2016
vermist wordt. Tot heden ontbreekt nadere informatie over hem en het is niet bekend of de
getuige nog in leven is.
De rechtbank wijst af het verzoek tot oproeping van deze getuige, aangezien onaannemelijk
is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging hetgeen de officier van justitie heeft
medegedeeld over de mogelijke consequenties voor de veiligheid en de gezondheid van de
getuige bij het doen van een rechtshulpverzoek aan de Filipijnen, onder het huidige politieke regiem”.
De verdediging persisteert bij dit verzoek indien de rechtbank niet uitgaat van de juistheid van de verklaring van de verdachte. Dat [naam 2] kennelijk onvindbaar is of dat rechtshulpverzoeken naar de Filipijnen worden afgeraden doet aan het verdedigingsbelang om deze getuige te horen niet af, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat de gronden waarop het verzoek eerder niet is toegewezen niet zijn gewijzigd. Het voorwaardelijk verzoek wordt derhalve afgewezen.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is het ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 16 februari 2015 tot en met 6 mei 2015, in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) (ongeveer) 2805,05 kilogram hennep
zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van 2800 kilo hennep.
De hennep was verstopt in een container uit de Filipijnen achter en onder een hoeveelheid bloempotten, die bestemd zouden zijn voor verdachtes bloemenzaken in het Westland.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich bezig gehouden met de (internationale) handel in verdovende middelen. Verdovende middelen en de handel hierin vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en de met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit bevorderen. Kennelijk heeft de verdachte puur uit winstbejag gehandeld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, in 1998, is veroordeeld voor een hennepfeit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
25 februari 2016. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte ontkent en daarom is het niet mogelijk om uitspraken te doen omtrent het zelfinzicht of de mogelijke motieven hiertoe. Ook de inschatting van het recidiverisico wordt hierdoor bemoeilijkt.
Het huidige toezicht in het kader van de schorsing uit de voorlopige hechtenis verloopt zonder problemen. De verdachte is op 31 augustus 2015 gestart met een schorsingstoezicht met een enkelband en hij houdt zich aan de gestelde voorwaarden.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen.
Er is geen contra-indicatie voor het opleggen van een werkstraf.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 1 december 2017 blijkt dat op
2 september 2016 het locatieverbod is opgeheven en de enkelband is losgekoppeld
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat de verdachte in het bedrijf niet gemist kan worden. Gezien de ernst van het feit kan echter niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, reden waarom de op te leggen straf lager uitvalt dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak.
De verdediging heeft bepleit, mocht de verdachte worden veroordeeld tot een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, om de voorlopige hechtenis op te heffen wegens gebrek aan gronden of de schorsing van de voorlopige hechtenis na de uitspraak te laten voortduren vanwege de inkoopwerkzaamheden van de verdachte in het bedrijf. Deze werkzaamheden kunnen slecht door anderen worden overgenomen.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd zijn nog aanwezig, de onderhavige veroordeling is op zichzelf genomen voldoende om de recidivegrond aan te nemen.
Het verzoek tot voortzetting van de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens afgewezen. Nu de rechtbank haar oordeel heeft gegeven over de aan de verdachte verweten strafbare gedragingen en aan hem ook een forse gevangenisstraf zal opleggen, is er geen reden meer om het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder te laten wegen dan het belang van strafvordering. De verdachte heeft bovendien gedurende zijn schorsing voldoende tijd gehad om te anticiperen op de ontstane situatie.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 4.115,-, € 368,85 en € 162,55 verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de bij de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 4.115,-,
€ 368,85 en € 162,55 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu niet aannemelijk is dat dit geld gerelateerd kan worden aan het bewezenverklaarde feit op één van de wijzen als bedoeld in artikel 33a Sr.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 11 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: € 4.115,-, € 368,85 en € 162,55.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.L. van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 16 februari 2015 tot en met 6 mei 2015, in elk
geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet
als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) (ongeveer) 2805,05 kilogram hennep,
althans een (grote) hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de
Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
art 3 ahf/ond A Opiumwet
art 11 lid 4 Opiumwet