4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
- Container [containernummer] is op 27 maart 2015 vol aangeleverd bij de containerterminal in Manilla op de Filipijnen en opgeladen op een zeeschip. Op 7 april 2015 is de container gelost in de haven van Yantian in China en op 9 april 2015 geladen op het zeeschip [naam zeeschip] vanaf waar de container op 5 mei 2015 werd gelost in de haven van Rotterdam.
- De invoer aangifte stond op naam van [naam bedrijf 1] , [adres bedrijf] te ’s-Gravenzande.
- De aangifte was verzorgd door het bedrijf [naam bedrijf 2] . Bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] is de heer [naam verdachte] , geboren [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] .
- De verdachte heeft voor zijn bedrijf [naam bedrijf 1] bloempotten besteld in de Filipijnen.
- Op 6 mei 2015 zijn in container [containernummer] op zes pallets dozen met bloempotten aangetroffen met daarachter en onder 2594 pakken vermoedelijk marihuana. In totaal ging het om 2805,05 kilogram. De monsters zijn getest en hieruit bleek dat het materiaal bestaat uit hennep, als vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.
- Op 9 mei 2015 is de container [containernummer] door chauffeur [naam chauffeur] afgeleverd op het bedrijf van verdachte. [naam chauffeur] heeft de verdachte geholpen bij het uitladen van de container.
De verdachte ontkent wetenschap van de hennep in zijn bestelling en suggereert dat iemand anders iets in zijn container heeft gestopt. De verdachte heeft daartoe gewezen op een email die hij op 24 april 2015 te 13.33 uur heeft ontvangen van [naam 1] waarin – kort gezegd – wordt geschreven dat hij zoals afgesproken ‘some materials’ in de container van [naam verdachte] die rond 5 mei zou arriveren, heeft gedaan. Deze goederen moesten worden afgeleverd op een adres in Bleiswijk.
De politie heeft geprobeerd deze [naam 1] te vinden teneinde hem te kunnen ondervragen. De verdachte heeft geen nadere gegevens van deze [naam 1] . Het was volgens de verdachte een contact van [naam 2] , degene bij wie de verdachte de partij potten had besteld.
Hij heeft [naam 1] een keer in de Filipijnen en een keer in Nederland op de bloemenveiling ontmoet. Het openbaar ministerie heeft een uitgebreide zoekslag naar deze persoon gedaan, hetgeen niets heeft opgeleverd. Een persoon met deze naam is noch in Nederland, noch in Duitsland gevonden. Ook het in de email opgegeven adres in Bleiswijk heeft niets opgeleverd. Dit blijkt een pand te zijn dat zeker al een jaar leeg staat.
Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting verklaard dat via [naam 2] wel vaker spullen in zijn container werden meegezonden. Hij krijgt hierover dan tevoren altijd een email.
Deze keer heeft hij daarover van [naam 2] niets gehoord.
Ook heeft hij verklaard geen idee te hebben wanneer en hoe de goederen voor deze [naam 1] bij hem zouden moeten worden afgeleverd. Hierover bestonden geen afspraken en [naam 1] heeft zich dienaangaande ook niet bij hem gemeld. Een telefoonnummer van hem heeft hij niet.
De politie heeft ook het email-account waar vandaan de email is verzonden onderzocht. Gebleken is dat het is aangemaakt een paar minuten voordat de email is verzonden en dat het is geregistreerd met een Nederlands telefoonnummer waarvan de opwaardeerkaarten zijn aangeschaft in [geboorteplaats verdachte] en dat de taalinstellingen van het account op ‘Nederlands’ staan. Na het versturen van deze email is het account niet meer gebruikt.
Dit wijst erop dat het emailadres uitsluitend en alleen voor het versturen van deze ene email is aangemaakt door iemand die toevalligerwijs ook in de buurt van de woonplaats van de verdachte de bij het geregistreerde telefoonnummer behorende opwaardeerkaarten heeft gekocht.
Het voorgaande doet al ernstige twijfels rijzen over de aannemelijkheid van het bestaan van de door de verdachte genoemde [naam 1] . Daar komt nog bij dat volgens het door de verdachte geschetste scenario deze [naam 1] , iemand die de verdachte dus nauwelijks kent, zonder contactgegevens te hebben uitgewisseld met de verdachte en ook zonder enige afspraak of contact over de aflevering, een grote hoeveelheid verdovende middelen met een aanzienlijke marktwaarde in de container zou hebben bijplaatst, zonder te weten hoe hij daar na aflevering van de container de beschikking over zou kunnen krijgen. Dit scenario is buitengewoon onaannemelijk.
Voorts blijkt uit het dossier dat het emailadres enkele dagen na de aanhouding van een inmiddels door deze rechtbank voor corruptie veroordeelde douanier is aangemaakt en dat bij de betreffende douanier in huis een briefje is aangetroffen met het nummer van de container, waarin de hennep is aangetroffen. Vast staat dat de verdachte, die een huis naast dat van de douanier bewoont, een bekende is van de douanier. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij op de hoogte van diens aanhouding.
Ook verdachtes gedrag ten tijde van het lossen van de container wijst in een andere richting. Volgens de chauffeur, [naam chauffeur] , vroeg de verdachte voor het lossen van de container aan hem naar de zegel op de container, waarop [naam chauffeur] tegen de verdachte zei dat dit een douanezegel was en dat hij dacht dat de container open was geweest voor de scan. Op dat moment veranderde volgens [naam chauffeur] meteen het gezicht van de verdachte.
Verder heeft [naam chauffeur] verklaard dat de verdachte tijdens het lossen van de container tegen hem zei “die potten moeten er uit, er moeten zes extra dingen in zitten”, dat de verdachte hem vroeg of hij die zes extra dingen zag staan en gezegd heeft dat hij nu een probleem had met zijn buurman, waarbij hij het had over een buurman die net was “opgeladen”.
[naam chauffeur] heeft vervolgens geholpen met uitladen van de container, de CMR afgetekend en is weggegaan.
De rechtbank constateert dat de verdachte zegt dat hij er zes mist, terwijl de dozen met daarin de hennep op zes pallets stonden omwikkeld met plastic. Tevens heeft de verdachte op het origineel van de CMR niet laten aantekenen dat hij spullen miste, hetgeen nodig is voor een eventuele claim bij de verzekering.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat ook anderen, zoals voornoemde [naam chauffeur] en [naam 3] , een bekende van de verdachte en [naam chauffeur] , opvallend gedrag vertoonden nadat [naam chauffeur] de container bij de terminal op de Maasvlakte had opgehaald. De rechtbank merkt hieromtrent op dat het gedrag van anderen rondom de binnenkomst van de bewuste container mogelijk ook vragen oproept, maar dat dat hetgeen hiervoor over de verdachte is overwogen niet anders maakt.
Gezien het voorgaande, kan het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdovende middelen in container [containernummer] voor de verdachte bestemd waren en dat hij deze opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Niet bewezen kan worden dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.1.3.Voorwaardelijk getuigenverzoek [naam 2]
De verdachte heeft verklaard dat hij de inhoud van de container, de bloempotten heeft besteld bij de heer [naam 2] in de Filippijnen. Om de verklaring van de verdachte te kunnen verifiëren en te vragen of [naam 2] weet of er spullen zijn bijgepakt in de container heeft de raadsman op de zitting van 14 november 2016 verzocht [naam 2] als getuige te horen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“Bij het Openbaar Ministerie is bekend dat deze getuige in de Filipijnen sinds 7 maart 2016
vermist wordt. Tot heden ontbreekt nadere informatie over hem en het is niet bekend of de
getuige nog in leven is.
De rechtbank wijst af het verzoek tot oproeping van deze getuige, aangezien onaannemelijk
is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging hetgeen de officier van justitie heeft
medegedeeld over de mogelijke consequenties voor de veiligheid en de gezondheid van de
getuige bij het doen van een rechtshulpverzoek aan de Filipijnen, onder het huidige politieke regiem”.
De verdediging persisteert bij dit verzoek indien de rechtbank niet uitgaat van de juistheid van de verklaring van de verdachte. Dat [naam 2] kennelijk onvindbaar is of dat rechtshulpverzoeken naar de Filipijnen worden afgeraden doet aan het verdedigingsbelang om deze getuige te horen niet af, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat de gronden waarop het verzoek eerder niet is toegewezen niet zijn gewijzigd. Het voorwaardelijk verzoek wordt derhalve afgewezen.