In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 december 2017 een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke strafdeel afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 30 oktober 2017, naar aanleiding van een vonnis van 10 februari 2017, waarbij aan de veroordeelde een gevangenisstraf van 18 maanden was opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De veroordeelde had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarde om te verblijven in een instelling voor begeleid wonen, wat leidde tot een terugval in het gebruik van harddrugs. De reclassering had aanvankelijk geadviseerd om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten, maar na een positief rapport op 1 december 2017, waarin werd aangegeven dat de veroordeelde zich weer aan de afspraken hield, heeft de reclassering het toezicht willen voortzetten. Tijdens de zitting verklaarde de veroordeelde dat hij de begeleiding door de reclassering wenste voort te zetten en dat hij zich meer bewust was van de gevolgen van zijn gedrag. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de veroordeelde de bijzondere voorwaarde verwijtbaar niet had nageleefd, er voldoende redenen waren om de vordering af te wijzen en de veroordeelde een laatste kans te geven om aan de voorwaarden te voldoen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman.