In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot een dwangakkoord, ingediend door de verzoeker, die in financiële problemen verkeerde. De verzoeker had op 4 oktober 2017 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, waaronder ING, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een schuld heeft van in totaal € 46.638,95, met een aanbod om 41,53% aan de preferente schuldeisers en 20,76% aan de concurrente schuldeisers te betalen. Het aanbod was gebaseerd op een BBZ-krediet van € 18.000,--, maar ING, die een vordering van € 31.756,71 had, stemde niet in met de regeling. De rechtbank heeft de belangen van ING, die 68,11% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, zwaarder laten wegen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat de aangeboden regeling daadwerkelijk zou leiden tot sanering van de schulden. De rechtbank heeft het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen, omdat de verzoeker niet kon aantonen dat zijn onderneming levensvatbaar was en dat hij in staat zou zijn om de BBZ-lening terug te betalen. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen uitgesproken.