ECLI:NL:RBROT:2017:10284
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en vrees voor niet-nakoming verplichtingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker had op 1 mei 2017 een verzoekschrift ingediend, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Er waren verschillende schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan de gemeente Rotterdam van € 22.111,85, die volgens verzoeker betrekking had op alimentatie. Echter, verzoeker kon niet toelichten waarom deze schuld was ontstaan, wat leidde tot twijfels over zijn goede trouw.
Daarnaast had verzoeker ook schulden bij het CJIB en de Belastingdienst, die eveneens niet te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, wat ook een reden was voor de afwijzing van het verzoek. De rechtbank had verzoeker eerder in de gelegenheid gesteld om zich onder beschermingsbewind te laten stellen, maar verzoeker had hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering niet alleen op de genoemde redenen was gebaseerd, maar dat er ook andere feiten en omstandigheden waren die tot deze beslissing hebben geleid.
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, met de mogelijkheid voor verzoeker om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.