ECLI:NL:RBROT:2017:10270
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling na verweer van de grootste schuldeiser
In deze zaak heeft verzoeker op 29 mei 2017 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De coöperatieve Rabobank U.A. heeft op dezelfde datum een bezwaarschrift ingediend. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P. van Tuijl, is gehoord op de zitting van 30 oktober 2017. De rechtbank heeft op 13 november 2017 uitspraak gedaan.
Verzoeker heeft samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma gedreven en heeft in 2007 een stalen motorvrachtschip gekocht met financiering van de Rabobank. Door de economische crisis kon verzoeker niet aan zijn verplichtingen voldoen, wat leidde tot de opeisbaarheid van de vordering van de Rabobank op 8 februari 2013. De Rabobank heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden, maar verzoeker heeft dit betwist en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is en dat de Rabobank haar standpunten onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de wet geen ruimte biedt voor het horen van schuldeisers in deze procedure, en dat Rabobank had moeten zorgen voor een gedegen onderbouwing van haar verweer. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor afwijzing van het verzoek en dat verzoeker in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
De rechtbank spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en benoemt mr. W.J. Geurts-de Veld tot rechter-commissaris. Tevens wordt er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 november 2017.