ECLI:NL:RBROT:2017:10262

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
10/681111-17 / TUL: 10/680054-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Dordrecht

Op 15 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 27 april en 29 juli 2017, waarbij de verdachte zijn ex-partner [naam slachtoffer] bedreigde met de dood en haar tegen haar wil vasthield in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en een 112-gesprek. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de rechtbank heeft meegenomen in de strafmaat. De rechtbank legt een gevangenisstraf van zes maanden op, met een maatregel tot beperking van de vrijheid voor drie jaar, inhoudende een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, terwijl de vordering tot materiële schade is afgewezen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, op basis van het standpunt van de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/681111-17
Parketnummer TUL: 10/680054-16
Datum uitspraak: 15 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
verblijvende te [verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
raadsman mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
  • oplegging van een contactverbod met [naam slachtoffer] , dadelijk uitvoerbaar;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/680056-16.

4.Waardering van het bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, nu er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaringen van de aangeefster.
4.1.2.
Beoordeling feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van aangeefster – inhoudende dat zij op 27 april 2017 door de verdachte is bedreigd, is meegenomen naar zijn woning en daar tegen haar wil in is vastgehouden – voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Haar lezing vindt steun in de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , het WhatsApp-bericht van aangeefster aan [naam getuige 1] dat zij door de verdachte op zijn kamer werd vastgehouden, het uitgewerkte 112-gesprek gevoerd op 27 april 2017 en de wijze waarop zij in de woning van de verdachte door de verbalisanten is aangetroffen, zoals is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] . De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangeefster.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 april 2017 te Dordrecht [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] (meermalen), dreigend de woorden toegevoegd :
- " Zet nu uit anders schiet ik je dood" en
- " Ik ga jullie allemaal dood schieten" en
- " Als je niet binnen 30 seconden thuis bent dan schiet ik je dood. Als ik je niet op de camera's zie dan pak ik je";
2.
hij op 27 april 2017 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door opzettelijk wederrechtelijk
- die [naam slachtoffer] zijn kamer in de woning (aan de [adres delict] ) in te duwen en
- ( vervolgens) de deur van die kamer op slot te doen en
- tegen die [naam slachtoffer] te zeggen: "Als je niet binnen 30 seconden thuis bent dan schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard/ strekking en/of
- ( toen de politie voor voornoemde woning stond) tegen die [naam slachtoffer] te zeggen: "Als de politie weg is dan ben je dood", en (daarbij) zijn, verdachtes, hand tegen haar mond te houden en
- ( aldus) een voor die [naam slachtoffer] bedreigende situatie heeft gecreëerd en in stand gehouden, waardoor zij werd belet en/of belemmerd om die kamer/ woning te verlaten.
3.
hij op 29 juli 2017 te Dordrecht [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik snij je keel open waar je moeder bij staat".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De voorgezette handeling van:
Feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
Feit 2
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
Feit 3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tweemaal schuldig gemaakt aan bedreiging en eenmaal aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner. De verdachte heeft daarmee op buitengewoon nare wijze inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van aangeefster en haar veel angst aangejaagd. Een en ander komt naar voren uit de slachtofferverklaring die namens aangeefster ter zitting is voorgelezen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Tevens neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden in beschouwing bij de bepaling van de straf, alsmede de omtrent de verdachte opgemaakte rapportages.
De reclassering onthoudt zich in het rapport van 5 oktober 2017 primair van een strafadvies, omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent. Subsidiair wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, nu de verdachte niet bereid is mee te werken aan een klinisch traject. Om die reden heeft de reclassering geen contra-indicaties waargenomen voor het opleggen van een ISD-maatregel. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat, omdat er sprake is van een veelvoud van risicofactoren, delictgerelateerde factoren en een gemis aan beschermende factoren. De verdachte neemt daarnaast geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 25 oktober 2016, die in een andere strafzaak is opgemaakt. Gerapporteerd wordt dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogen, in de vorm van een licht verstandelijke beperking, en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is in diagnostische zin sprake van alcoholafhankelijkheid en cannabismisbruik. Ook wordt gezien dat de verdachte impulsief en onverantwoordelijk handelt, waarbij er sprake is van een beperkte gewetensontwikkeling en empathie.
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat de verdachte en aangeefster een verleden hebben samen. Daarnaast is gebleken dat aangeefster vanaf 2012 veelvuldig aangiftes heeft gedaan tegen de verdachte. Eerdere strafrechtelijke interventies hebben geen einde gemaakt aan verdachte’s agressiviteit jegens aangeefster. Hij toont zich daarin hardleers.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een ISD-maatregel – hoewel wettelijk gezien mogelijk – thans niet opportuun is. Daarbij wordt met name in aanmerking genomen dat de te verwachten behandeling in het kader van een ISD-traject onvoldoende aansluit bij de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek en de daarmee samenhangende – specifieke – delictsproblematiek voortkomend uit diens ernstig verstoorde relatie met zijn ex-vriendin.
De rechtbank ziet – mede gelet op de eerder aangehaalde rapportages over de persoon van de verdachte – dat de kans op recidive oplegging van een maatregel rechtvaardigt. Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht opleggen. De maatregel behelst een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer] voor de duur van drie jaren. Met dit verbod beoogt de rechtbank dat aangeefster rust in haar leven krijgt en dat de kans op recidive door de verdachte wordt verminderd. Voor iedere keer dat de verdachte het verbod overtreedt, zal een vervangende hechtenis van hierna te bepalen duur worden opgelegd.
Nu er op grond van de rapportage van de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster, beveelt de rechtbank dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
8.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde] , ter zitting bijgestaan door mr. Schouten
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.281,25 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering deels toegewezen dient te worden tot een vergoeding van € 1.281,25 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 1.000,- aan immateriële schade. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts verzoekt de officier van justitie het bedrag te verhogen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering wat betreft de materiële schade afgewezen dient te worden, nu het causaal verband ontbreekt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. In het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal worden afgewezen, nu deze schadepost niet rechtstreeks verband houdt met de in deze zaak bewezen verklaarde feiten.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 april 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 28 januari 2016 parketnummer 10/680054-16 is de verdachte ter zake van vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen, waarvan een gedeelte groot twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 februari 2016.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de afwijzing gevorderd van de tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis van 28 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van het eerder genoemd vonnis afwijzen, gelet op het standpunt van de officier van justitie en op hetgeen door het gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2017 over een vordering ter zake hetzelfde vonnis is beslist.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 56, 57, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden, met aftrek van het voorarrest;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact zal met [naam slachtoffer] , geboren te [geboortedatum slachtoffer] , domicilie kiezend [adres] te Dordrecht, gedurende drie jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 7 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 500-, (zegge: vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de gevorderde immateriële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting van de verdachte om aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 januari 2016 van de politierechter deze rechtbank, parketnummer 10/680054-16, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Dordrecht [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] (meermalen), dreigend de woorden toegevoegd :
- " Zet nu uit anders schiet ik je dood" en/of
- " Ik ga jullie allemaal dood schieten" en/of
- " Als je niet binnen 30 seconden thuis bent dan schiet ik je dood. Als ik je niet op de camera's zie dan pak ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 april 2017 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door opzettelijk wederrechtelijk
- die [naam slachtoffer] een/zijn kamer in de woning (aan de [adres delict] ) in te duwen en/of
- ( vervolgens) de deur van die kamer op slot te doen en/of op slot te houden en/of
- tegen die [naam slachtoffer] te zeggen: "Als je niet binnen 30 seconden thuis bent dan schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard/strekking en/of
- ( toen de politie voor voornoemde woning stond) tegen die [naam slachtoffer] te zeggen: "Als de politie weg is dan ben je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard/strekking en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand op /tegen haar mond te houden en/of
- ( aldus) een voor die [naam slachtoffer] bedreigende situatie heeft gecreëerd en/of in stand gehouden, waardoor zij werd belet en/of belemmerd om die kamer / woning te verlaten, in ieder geval werd belet en/of belemmerd daarheen te gaan waarheen zij wilde;
artikel 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te Dordrecht [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik snij je keel open waar je moeder bij staat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht