ECLI:NL:RBROT:2017:10261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
10/742053-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door duwen met een glas in het gezicht

Op 15 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2017 in een uitgaansgelegenheid in Rotterdam, waar de verdachte betrokken raakte bij een conflict met het slachtoffer. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, naast een taakstraf van 200 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een glas in het gezicht heeft geduwd, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar niet het primair ten laste gelegde feit. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis van 60 dagen bij niet-nakoming.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast en dat dergelijk uitgaansgeweld bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn blanco strafblad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/742053-17
Datum uitspraak: 15 november 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar;
  • oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor het primair ten laste gelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat er onenigheid is geweest in de uitgaansgelegenheid Vibes (waar het op dat moment erg druk was) tussen enerzijds de verdachte en zijn vrienden en anderzijds de aangever [naam slachtoffer] en zijn vrienden. Tevens staat vast dat de verdachte op enig moment [naam slachtoffer] met een glas in het gezicht heeft geraakt als gevolg waarvan [naam slachtoffer] verwondingen in het gezicht heeft opgelopen. De verklaringen over dit voorval lopen enigszins uiteen.
De aangever heeft verklaard dat zijn vriendin opzettelijk ellebogen in haar rug kreeg van [naam slachtoffer] , dat hij die [naam slachtoffer] hierop wilde aanspreken en dat de verdachte hem zonder dat die [naam slachtoffer] iets kon zeggen met het bierglas tegen de rechterkant van zijn gezicht sloeg. De verklaring van de aangever dat de verdachte met het glas heeft geslagen wordt ondersteund door de verklaring van de vriendin van aangever.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem een duw in zijn rug gaf, dat hij zich toen heeft omgedraaid en dat hij [naam slachtoffer] met een glas in zijn hand ter hoogte van zijn gezicht heeft weggeduwd. Ook de ter zitting gehoorde getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren dat de verdachte heeft geduwd. Omdat het dossier geen getuigenverklaringen van anderen dan leden van één van beide groepen betrokkenen bevat, kan de rechtbank niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte [naam slachtoffer] heeft geslagen. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte met een glas in zijn hand die [naam slachtoffer] opzettelijk met kracht tegen het gelaat heeft geduwd. Hierdoor heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel in het gelaat zou oplopen. De rechtbank acht daarom voorwaardelijk opzet bewezen.
Anders dan de officier van justitie, en mede gelet op de letselschadebeschrijving d.d. 1 mei 2017, beoordeelt de rechtbank de verwondingen in het gezicht van [naam slachtoffer] niet als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 01 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een glas in het gelaat van die [naam slachtoffer] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit en de verdachte

Standpunt verdediging
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer(exces).
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte werd blootgesteld aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een dreiging hiervan, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De duw door de verdachte in het gezicht van [naam slachtoffer] beschouwt de rechtbank onder de gebleken omstandigheden als niet noodzakelijk en aanvallend van aard.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar en leveren deze op:
subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Omdat de rechtbank geen noodweersituatie aanwezig acht, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk door het slachtoffer met een glas in het gezicht te duwen.
Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte mag van geluk spreken dat de lichamelijke gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. Bovendien voedt dit soort uitgaansgeweld de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit geldt zowel bij het slachtoffer in het bijzonder, als bij omstanders in het algemeen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enige strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de raadsvrouw en de verdachte ter terechtzitting naar voren hebben gebracht omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank acht, alles afwegend, een werkstraf van na te melden duur passend.

7.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 775,56 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gehele vordering toegewezen dient te worden. Voorts verzoekt de officier van justitie het bedrag te verhogen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan de verdachte.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een bedrag van € 800,- aan immateriële schade toegekend kan worden. Ten aanzien van de materiële schade is aangevoerd dat de schadeposten betreffende de abonnementskosten en de bril niet zijn onderbouwd en derhalve afgewezen dienen te worden.
7.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van € 756,15. De kostenpost betreffende het abonnement van
€ 19,41 zal worden afgewezen, nu deze schadepost niet rechtstreeks verband houdt met het in deze zaak bewezen verklaarde feit.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit deel van de vordering zal de aangever bij de civiele rechter kunnen aanbrengen
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2017.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van honderdtwintig (120) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zestig (60) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.756,15 (zegge: duizendzevenhonderdzesenvijftig euro en vijftien cent), bestaande uit € 756,15 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de door de benadeelde partij meer of anders gevorderde materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende immateriële deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting van de verdachte om aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.756,15(hoofdsom,
zegge: duizendzevenhonderdzesenvijftig euro en vijftien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.756,15 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
27 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer blijvend ontsierende littekens in/op het gelaat/hoofd, heeft toegebracht door (met kracht) met een glas in/op/tegen het gelaat/hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan/duwen;
artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een glas in/op/tegen het gelaat/hoofd van die [naam slachtoffer] heeft geslagen/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met een glas in/op/tegen het gelaat/hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan/duwen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer blijvend ontsierende littekens in/op het gelaat/hoofd, ten gevolge heeft gehad.
artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht