ECLI:NL:RBROT:2017:10226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
10/996548-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met Bitcoins en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in het kader van een strafzaak tegen de verdachte, die was veroordeeld voor gewoontewitwassen met Bitcoins. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', had samen met een mededader een aanzienlijk bedrag aan Bitcoins omgezet naar bankrekeningen. De officier van justitie vorderde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 142.013,58, aan de Staat zou worden betaald. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die in het vonnis zijn vervat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten minste € 142.013,58 aan Bitcoingelden ten eigen bate had aangewend, ondanks het verweer van de raadsman dat de fee die de verdachte had ontvangen veel lager zou zijn. De rechtbank verwierp dit verweer en stelde vast dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor het te ontnemen bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank legde de verplichting tot betaling van het bedrag op aan de verdachte, met de bepaling dat hij in zoverre van deze betalingsverplichting zal worden bevrijd indien zijn mededader betaalt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 10/996548-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 december 2017
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische strafkamer, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 10/996548-17, tegen:
[naam veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting ‘Haaglanden’ te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2017.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 10 november 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 142.013,58.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017 veroordeeld ter zake gewoontewitwassen. Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het witwassen waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak van het volgende uit. In totaal is er voor een bedrag van € 447.882,65 aan Bitcoins omgezet naar de bankrekeningen van – onder meer – veroordeelde en [naam mededader] . Van dat bedrag is in totaal € 305.869,07 contant opgenomen en € 142.013,58 op deze rekeningen blijven staan dan wel gebruikt ten bate van veroordeelde. [1]
De raadsman heeft het volgende verweer gevoerd. Als het bedrag dat is achtergebleven op de bankrekeningen van veroordeelde en [naam mededader] de fee is die veroordeelde heeft ontvangen, zoals de officier van justitie stelt, dan is dat een fee van 31,7%. Het is zeer onaannemelijk dat veroordeelde een dergelijk hoge fee voor zijn diensten ontving, aldus de raadsman. Volgens jurisprudentie is een fee van 5% tot 7% gangbaar en veroordeelde heeft ook verklaard dat hij € 10,00 plus 5% ontving als fee. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank het totaalbedrag van € 447.882,65 aanneemt als ontvangen Bitcoingelden, daar een bedrag van maximaal 10% van aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Verdachte heeft weliswaar gesteld dat hij het verschil tussen de totaal ontvangen Bitcoingelden en de gelden die op zijn en [naam mededader] ’ bankrekeningen zijn blijven staan heeft afgegeven aan de Bitcoineigenaren, maar verdachte heeft deze stelling niet onderbouwd. Het is dan ook goed mogelijk dat verdachte het verschil, ruim drie ton, niet of niet geheel heeft afgegeven. Wat de rechtbank wel vast kan stellen is dat verdachte ten minste € 142.013,58 aan Bitcoingelden ten eigen bate heeft aangewend.
Aldus stelt de rechtbank vast dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten dat de rechtbank schat op € 142.013,58.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergeven in het vonnis in de strafzaak.

5.De verplichting tot betaling

De raadsman heeft gesteld dat, indien enig bedrag aan wederrechtelijk voordeel wordt aangenomen, de terugbetaling daarvan hoofdelijk moet worden bepaald.
De rechtbank overweegt dat, nu betrokkene samen met anderen dit voordeel heeft genoten, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting van dit bedrag.
De rechtbank bepaalt het – hoofdelijk – te ontnemen bedrag aldus op € 142.013,58.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 142.013,58.
Legt op aan [naam veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 142.013,58 (honderdtweeënveertigduizenddertien euro en achtenvijftig cent) aan de Staat.
Bepaalt dat betrokkene voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, hij in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2017.

Voetnoten

1.[proces-verbaalnummer 1] (p.2-4), [proces-verbaalnummer 2] (p.1), [proces-verbaalnummer 3] (p.1-2), [proces-verbaalnummer 4] (p.1), [proces-verbaalnummer 5] (p.1), [proces-verbaalnummer 6] (p.1) en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting van 5 december 2017 en neergelegd in dat proces-verbaal.