ECLI:NL:RBROT:2017:10087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
10/710523-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 18 jaar voor medeplegen van dubbele doodslag en vrijspraak van moord

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van een dubbele doodslag op tweede kerstdag 2016 in Hellevoetsluis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De zaak betreft een schietincident waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren. Tijdens het schietincident zijn twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], dodelijk verwond door meerdere kogels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en in vereniging met een ander heeft geschoten, maar heeft vrijgesproken van moord omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het schietincident zijn meegenomen. De verdachte heeft tijdens de achtervolging van de slachtoffers ook op hen geschoten, wat leidde tot bedreigingen met de dood. De rechtbank heeft de impact van de schietpartij op de nabestaanden benadrukt en de emotionele gevolgen voor de betrokkenen in de samenleving. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/710523-16
Datum uitspraak: 21 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[De verdachte],

geboren te [geboorteplaats] in 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI],
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 en 30 november en 21 december 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaar met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

In deze bewijswaardering zullen vaststellingen worden gedaan en conclusies worden getrokken. Deze vinden hun grondslag in de feiten en omstandigheden zoals die volgen uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Inleiding
Op 26 december 2016 zijn de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] rond 17:00 uur in de buurt van de woning aan de [adres] (de woning). Op de stoep voor de woning vindt een ontmoeting plaats tussen de twee verdachten en een aantal leden van de [familie slachtoffers].
Tussen 17:00 en 18:00 uur komen de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte 2] en nog een persoon samen bij de supermarkt Aldi. De Aldi is gelegen vlak bij de woning.
Rond 18:00 uur die dag vindt in de directe omgeving van de woning een schietpartij plaats. De verdachte is bij deze schietpartij als schutter betrokken en hij hanteert hierbij een 9 mm vuurwapen. Bij de schietpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door meerdere kogels in het lichaam getroffen en bij beide slachtoffers ontstaan diverse schotletsels. Een aantal van die schotletsels is zo ernstig dat de slachtoffers aan - de verwikkelingen en/of de weefselschade van - die schotletsels overlijden.
Na het schietincident vlucht de verdachte weg waarop een vijftal leden van de [familie slachtoffers] hem achtervolgt. Tijdens de achtervolging schiet de verdachte (nog) een aantal keer. De verdachte stapt uiteindelijk in de auto van [naam medeverdachte 2] en schiet nog een keer uit het raam van de auto.
Standpunt officier van justitie
De verdachte en [medeverdachte 1] zijn beiden als medepleger betrokken bij de bedreigingen van leden van de [familie slachtoffers] op de stoep van de woning rond 17:00 uur. Zij hebben met die bedreigingen de leden van de [familie slachtoffers] gewaarschuwd dat zij
‘terug zouden komen en dat zij eraan zouden gaan’. Nadat zij gedurende enige tijd over dat plan hadden nagedacht hebben zij de daad bij het woord gevoegd en hebben zij de beide slachtoffers vermoord. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben daarmee ook twee vuurwapens in vereniging voorhanden gehad. De verdachte heeft op zijn vlucht vervolgens geschoten op en/of in de richting van een vijftal leden van de [familie slachtoffers]. Dit handelen kan worden bewezenverklaard als een poging doodslag op [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en de bedreiging met de dood van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5].
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, feit 2 (poging doodslag) en feit 4 en dat feit 2 (bedreiging) en feit 3 bewezen kan worden verklaard. Teruggebracht naar de kern is ter onderbouwing van dat standpunt door de verdediging het volgende aangevoerd:
  • De verdachte is niet de (mede)pleger van de bedreiging die rond 17:00 uur bij de woning heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft de bedreigingen niet geuit en van een nauwe en bewuste samenwerking is bij het uiten van de woorden door [medeverdachte 1] niet gebleken.
  • Niet kan worden vastgesteld dat de door de verdachte afgevuurde kogels de dodelijke verwondingen bij de slachtoffers hebben veroorzaakt.
  • De verklaringen van [getuige 1] zijn onbetrouwbaar en moeten worden uitgesloten van het bewijs.
  • Van nauwe en bewuste samenwerking met een andere schutter is geen sprake geweest zodat bij het dodelijke schietincident het medeplegen niet kan worden vastgesteld.
  • Van voorbedachte raad is bij het schietincident geen sprake geweest.
  • Uit het dossier kan niet blijken waar de achtervolgende personen hebben gestaan op het moment dat de verdachte heeft geschoten, zodat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet op de dood van de achtervolgende personen heeft gehad.
Te beantwoorden vragen
De vragen die tijdens het onderzoek op de zitting centraal hebben gestaan en die - mede naar aanleiding van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging - bij deze bewijswaardering moeten worden beantwoord zijn:
Is de verdachte (mede)pleger van de bedreigingen die rond 17:00 uur voor de deur van de woning zouden zijn geuit in de richting van leden van de [familie slachtoffers]?
Zijn er twee wapens gebruikt op de plaats delict?
Is er een tweede schutter?
Zo ja, is er sprake van medeplegen van het schietincident met deze schutter?
Is bij het schietincident sprake van voorbedachte raad?
Is door de verdachte op of in de richting van de achtervolgers geschoten?
a.
(Mede)plegen bedreigingen
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat rond 17:00 uur [medeverdachte 1] op de stoep bij de woning een woordenwisseling krijgt met de in de tenlastelegging onder feit 4 genoemde leden van de [familie slachtoffers]. Bij de woordenwisseling ontstaat ook een schermutseling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1]. Op het moment dat de verdachte en [medeverdachte 1] bij de woning weglopen zegt [medeverdachte 1]
: ‘Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien’, ‘Ik kom terug voor jullie’ en ‘...we komen terug, je bent de lul....’in de richting van de daar aanwezige leden van de [familie slachtoffers].
De verdachte kan niet als pleger van de bedreigingen worden gezien. Verdachte heeft immers zelf geen bedreigingen geuit.
De vraag die vervolgens rijst is of verdachte als medepleger van de door [medeverdachte 1] geuite bedreigingen kan worden gezien. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord.
De verdachte heeft in de eerste plaats geen opzet op de bedreigingen gehad. Daarbij is van belang dat de bedreigingen door [medeverdachte 1] nogal plotseling worden geuit. Pas bij het gehaaste vertrek van beide verdachten doet [medeverdachte 1] zijn uitlatingen. Dat verdachte er in aanmerkelijke zin rekening mee moest houden dat [medeverdachte 1] onder de gegeven omstandigheden bedreigingen zou doen aan het adres van de leden van de [familie slachtoffers] volgt niet uit het dossier. Op de tweede plaats springt ook de nauwe en bewuste samenwerking niet in het oog. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] aanwezig bij de woning, maar die aanwezigheid op zichzelf is voor vaststelling van de samenwerking onvoldoende. Van andere omstandigheden voorafgaand, tijdens of na de bedreigingen die een - significant - aandeel van de verdachte in de context van de bedreigingen zouden kunnen onderbouwen is niet gebleken. Ook daaruit kan de nauwe en bewuste samenwerking dus niet volgen.
Tussenconclusie
De verdachte is geen (mede)pleger van de bedreigingen die rond 17:00 uur voor de deur van de woning zijn geuit in de richting van leden van de [familie slachtoffers]. De verdachte zal worden vrijgesproken het onder feit 4 tenlastegelegde.
Zijn er twee wapens gebruikt op de plaats delict?
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid:
  • Op de plaats delict zijn in de directe omgeving van één van de slachtoffers bij elkaar gegroepeerd vier hulzen van het kaliber 9 mm en twee hulzen van het kaliber 7.65 mm gevonden. De vier 9 mm hulzen zijn verschoten met één vuurwapen met een kaliber van 9 mm en de twee 7.65 mm hulzen zijn verschoten met één vuurwapen van het kaliber 7.65 mm.
  • De kogels en/of kogeldelen die zijn aangetroffen in de arm van [slachtoffer 1] en in de kleding van de beide slachtoffers zijn verschoten met hetzelfde wapen met een 9 mm kaliber.
  • Op de handenschoenen en de mouwen van de jas van [slachtoffer 2] en op de handen en de mouwen van het colbert van [slachtoffer 1] zijn schotresten aangetroffen. Deze schotresten hebben eenzelfde elementsamenstelling als één van de twee 7.65 mm hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen.
Tussenconclusie
Wanneer deze feiten en omstandigheden worden geplaatst tegen de achtergrond van de in de inleiding genoemde feiten en omstandigheden komt vast te staan dat de verdachte als schutter betrokken is geweest bij het schietincident en dat hij daarbij beide slachtoffers met zijn wapen met een kaliber van 9 mm heeft getroffen. Daarnaast is zeer aannemelijk dat tijdens het schietincident zich nog een schietproces heeft voltrokken met een wapen met een kaliber van 7.65 mm.
Is er een tweede schutter?
In het dossier is een aantal verklaringen voorhanden die een tweede schutter op de plaats delict brengt. Kort gezegd zijn dat - met name - de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]. [Getuige 2] was samen met [naam medeverdachte 2] voorafgaand aan de schietpartij aanwezig bij de ontmoeting bij de Aldi. [Getuige 1] was als gast aanwezig in de woning.
[Getuige 2] zegt in zijn verklaringen van 10 en van 26 januari 2017 dat de verdachte, [naam medeverdachte 2] en een andere jongen zeer kort voor het schietincident op enkele tientallen meters van de plaats delict zijn, zij vervolgens in de richting van de plaats delict lopen, hij de beide verdachten uit het oog verliest en hij vrijwel direct daarna
‘tak, tak, tak’hoort.
[Getuige 1] verklaart op 29 december 2016:
‘Ik hoorde klappen en ik zag twee jongens rennen. Ik zag dat de schutter vanuit de richting van de Aldi kwam. Ik zag twee jongens rennen vanaf de Aldi, daarna hoorde ik knallen.’
[Getuige 1] verklaart op 29 maart 2017:
‘Ik hoorde klappen, ik keek uit het raam van de keuken. Ik zag twee mannen. Ik zag twee mannen met gestrekte hand een schietende beweging maken. Ik hoorde schoten op dat moment. De mannen stonden dicht bij elkaar in de buurt. Ik kan niet precies vertellen hoe ver de mannen van elkaar vandaan stonden. De mannen richtten in de richting Ebstroom. (…) Ik zag die jongens allebei met gestrekte armen richten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], en ik hoorde schoten.’
Als deze verklaringen in samenhang worden beschouwd biedt dat een stevig fundament voor de vaststelling van de betrokkenheid van een tweede schutter bij het schietincident. De verklaring van [getuige 1] wordt op het punt van de aanwezigheid van een tweede schutter ondersteund door de verklaring van [getuige 2]. [Getuige 2] ziet namelijk drie mannen, die bij de Aldi langdurig met elkaar hebben gesproken, gezamenlijk in de richting van de woning lopen luttele seconden voordat hij bij de woning schoten waarneemt. De verklaringen staan bovendien niet op zichzelf maar worden versterkt door de onder b) genoemde tussenconclusies: de vaststelling van een schietproces waarbij de verdachte is betrokken en de grote aannemelijkheid van een tweede schietproces op de plaats delict.
Gelet op de onderlinge versterking en samenhang tussen deze bewijsmiddelen zijn de verklaringen van [getuige 1] op het punt van de aanwezigheid van een tweede schutter betrouwbaar. Het tegen deze verklaringen gerichte bewijsuitsluitingsverweer wordt verworpen.
Tussenconclusie
Op de plaats delict is naast de verdachte nog een schutter aanwezig geweest.
Is sprake van medeplegen bij het schietincident?
Hiervoor is vastgesteld dat twee schutters betrokken zijn geweest bij het schietincident waarbij de twee slachtoffers zijn gedood. Beide schutters leveren hiermee een wezenlijke bijdrage aan het feit dat zij in gezamenlijkheid plegen. Op grond hiervan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het feit.
Met deze vaststelling behoeft het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de door de verdachte afgevuurde kogels de
dodelijkeverwondingen bij de slachtoffers hebben veroorzaakt geen bespreking meer.
Tussenconclusie
Er is sprake van medeplegen van het dodelijke schietincident.
Is sprake van voorbedachte raad?
Vooropgesteld wordt dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat moord kan worden bewezenverklaard. Opmerkelijk daarbij is wel dat in het bijna 40 pagina’s tellende requisitoir de woorden ‘voorbedachte raad’, ‘kalm beraad’ en/of ‘rustig overleg’ niet voorkomen. Dit leidt niet tot ontslag van de verplichting om een oordeel te geven over de voorbedachte raad omdat dit is tenlastegelegd. Het nodigt bij vrijspraak van dit bestanddeel echter niet uit tot uitvoerige motivering.
Op grond van het dossier en de voorgaande vaststellingen en conclusies kan van het volgende worden uitgegaan:
  • De verdachte is niet de medepleger van de bedreigingen van enkele leden van de [familie slachtoffers] bij de woning rond 17:00 uur.
  • De verdachte is niet direct betrokken bij de schermutseling tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] bij de woning rond 17:00 uur.
  • [Slachtoffer 2] is rond 17:00 uur niet bij de woning aanwezig.
  • Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] de tweede schutter van het schietincident is geweest (zie ook nader: het op 21 december 2017 uitgesproken vonnis in de zaak tegen [medeverdachte 1], 10/710524-16).
Op grond van deze vaststellingen en conclusies wordt de koppeling tussen de beide incidenten dun. Voor zover de voorbedachte raad in die koppeling een basis zou hebben, wordt deze daarmee uiterst smal. De voorbedachte raad verliest door het wegvallen van die koppeling bovendien ook een zekere gerichtheid. Hierdoor wordt een eventuele voorbedachte raad meer algemeen gericht op willekeurige leden van de [familie slachtoffers]. Zo een algemene voorbedachte raad vereist ook een andere specifieke bewijsconstructie.
Los van die opmerkingen biedt het dossier nauwelijks informatie over de gang van zaken voorafgaand aan het schietincident. Meer in het bijzonder blijft het onduidelijk of de verdachte en/of zijn mededader zich op enig moment hebben voorgenomen om [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of een of meer leden van de [familie slachtoffers] te doden. Het enkele gegeven dat de verdachte en zijn mededader een lange tijd met elkaar samen bij de Aldi hebben gestaan is onvoldoende om een dergelijk voornemen uit af te leiden, nu niet is komen vast te staan wat er toen is besproken. Over het schieten zelf komt niet meer vast te staan dan dat dat feitelijk heeft plaatsgehad. Over de omstandigheden waaronder het schieten heeft plaatsgevonden is nauwelijks informatie voorhanden.
Tussenconclusie
De voorbedachte raad bij de dodelijke schietpartij kan niet worden bewezenverklaard.
Is door de verdachte gericht geschoten in de richting van zijn achtervolgers?
Op grond van de bewijsmiddelen en de voorgaande vaststellingen en conclusies kan van het volgende worden uitgegaan:
  • Na te hebben geschoten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de verdachte weggerend in de richting van de Aldi.
  • De verdachte is achtervolgd door een groep van vijf familieleden van de slachtoffers.
  • Verdachte heeft op zijn vluchtweg geschoten om de achtervolgers op afstand te houden.
  • Op zijn vluchtweg worden drie hulzen van het kaliber 9 mm aangetroffen die afkomstig zijn uit hetzelfde wapen dat is gebruikt bij het dodelijke schietincident.
Deze vaststellingen op zichzelf beschouwt zouden al de conclusie kunnen dragen dat de vijf familieleden door het schieten van de verdachte zijn bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Zeker wanneer daarbij de context wordt betrokken dat luttele seconden eerder twee andere leden van de [familie slachtoffers] waren beschoten. Wanneer de vijf verklaringen van de familieleden daarbij worden betrokken staat die bedreiging helemaal onmiskenbaar vast. Alle vijf verklaren immers dat door de verdachte minst genomen in hun richting is geschoten.
De verklaringen bieden verder de basis voor een bewezenverklaring van het gericht schieten op [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]. Die basis vindt zijn bevestiging in het gegeven dat de jas die een van de achtervolgers tijdens de achtervolging heeft gedragen betrokken is geweest bij een schietproces. In die jas zijn bovendien gaten aangetroffen die zijn veroorzaakt door een afgevuurde kogel. Dat de jas zoals door de verdediging is gesteld bij een ander schietincident betrokken is geweest, is door haar niet of nauwelijks onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden.
Eindconclusie/bewezenverklaring
Zoals hiervoor is vermeld heeft de rechtbank in bijlage II de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
op 26 december 2016 te Hellevoetsluis
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers /hebben verdachte en zijn mededader met vuurwapens
kogels afgevuurd op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2],
daarmee treffend en verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en die [slachtoffer 2] in het bekken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden;
2.
hij,
op 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op
en/ofin de richting
van, die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij,
op 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
[benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen kogels afgevuurd op
en/ofin de richting van, die [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5]
3.
hij op 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in
vereniging met een ander wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3
van die wet, met daarbij voor die vuurwapens geschikte munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. (primair) medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd;

2. eendaadse samenloop van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte voor de feiten 1 en 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Toen de verdachte naar huis liep is hij verrast door de twee slachtoffers waarvan er één een stok in zijn handen had en die met snelheid op hem afkwamen. De verdachte heeft zich met het schieten op de twee slachtoffers verweerd tegen (de onmiddellijke dreiging van) die ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen. Het schieten op de vijf achtervolgende leden van de [familie slachtoffers] dat daarop volgde is een onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de (eerdere) aanranding.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de in de bewijsmotivering vastgestelde gang van zaken een andere is dan die de verdachte aan zijn verweer ten grondslag legt. Voor de lezing van de verdachte biedt het onderzoek op de zitting naast de eigen verklaring van de verdachte bovendien ook geen aanknopingspunten. De aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn daarom niet aannemelijk geworden.
Conclusie
De verweren worden verworpen. Omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit is de verdachte strafbaar.

Motivering straf

De verdachte heeft samen met een ander op tweede kerstdag 2016 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op straat neergeschoten. Het schieten vond plaats midden in een woonwijk, terwijl er veel familieleden, volwassenen en kinderen, bij elkaar waren om Kerstmis te vieren. [Slachtoffer 1] is korte tijd na het schietincident in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Ook [slachtoffer 2] is diezelfde nacht nog ook aan de gevolgen van het schietincident bezweken.
De verdachte en zijn mededader hebben twee jonge mannen doodgeschoten. Twee mannen, midden in het leven, vol toekomstplannen, die deel uitmaakten van een hechte familie. In enkele seconden verloren zij een partner, een zoon, een vader, een kleinzoon, een broer, een oom, een neef en/of een vriend. De verslagenheid bij de nabestaanden is onvoorstelbaar groot. Verschillende familieleden hebben hun geliefden ernstig gewond op straat zien liggen, vechtend voor hun leven.
Vijf familieleden gebruikten ten overstaan van een overvolle zittingszaal hun spreekrecht, sommigen van hen spraken tevens namens andere familieleden. De emoties en het immense verdriet, die sinds het schieten hun leven bepalen, waren daarbij niet alleen zichtbaar maar ook invoelbaar. De nabestaanden benadrukten dat hun leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Het inmiddels 4 jaar oude dochtertje van [slachtoffer 2] zal moeten opgroeien zonder haar vader. Ooit zal iemand haar moeten vertellen waarom haar vader er niet meer is.
De verdachte heeft, ondanks de bezielende betogen van de nabestaanden, geen openheid van zaken gegeven over de toedracht van het schietincident.
De verdachte is na het schietincident weggerend. Vijf familieleden van de slachtoffers zijn na het horen van de schoten naar buiten gerend en hebben de achtervolging van de verdachte ingezet. Zij zijn daarbij eveneens beschoten door de verdachte. Een van de familieleden heeft even later twee kogelgaten in zijn jas ontdekt. Dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen is daarom alleen maar toeval.
Bij de nabestaanden is de schok van de gebeurtenissen natuurlijk het grootst, maar de impact van deze dodelijke schietpartij is veel breder. In Hellevoetsluis, Rotterdam maar ook ver daarbuiten schokt het velen en leidt het tot gevoelens van angst dat ‘zoiets zomaar kan gebeuren’.
Twee dodelijke slachtoffers, drie slachtoffers bijna geraakt, vijf bedreigingen en twee vuurwapens. Daarbij past eigenlijk alleen de maximaal mogelijke straf. Omdat van moord zal worden vrijgesproken is die maximale straf 20 jaar. De officier van justitie zag bij haar eis ruimte om de jonge leeftijd van de verdachte in enigszins strafverminderende zin mee te wegen. Dat standpunt wordt gevolgd.
Alles afwegend vindt de rechtbank dat een gevangenisstraf van 18 jaar als passende straf moet worden opgelegd.

Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 2] (bijgestaan door mr. J.H. van der Wouden), [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] (bijgestaan door mr. P.J. Thie) en [benadeelde partij 1] (bijgestaan door mr. N. Stolk) ter zake van de onder 1 en/of 2 ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partijen vorderen het volgende:
[benadeelde partij 6] vordert een vergoeding van € 13.737,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 7] vordert een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 2] vordert een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 8] vordert een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 9] vordert een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 10] vordert een vergoeding van € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 11] vordert een vergoeding van € 33.568,15 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade (shockschade).
[benadeelde partij 3] vordert een vergoeding van € 32.000,00 aan immateriële schade (shockschade en smartengeld).
[benadeelde partij 4] vordert een vergoeding van € 32.000,00 aan immateriële schade (shockschade en smartengeld).
[benadeelde partij 1] vordert een vergoeding van € 149,95 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade (smartengeld).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
  • toewijzing van de vorderingen van [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 1];
  • niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9];
  • gedeeltelijke toewijzing en gedeeltelijke niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4].
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
Beoordeling

Immateriële schade in de vorm van shockschade (vorderingen a t/m i)

Gelet op HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 (Taxibus-arrest) kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
- [
[benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 10]
Voor al deze benadeelde partijen, familieleden van de twee dodelijke slachtoffers, geldt dat zij direct na de schietpartij op de Branding geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen daarvan. Deze benadeelde partijen hebben gesteld dat zij door de emotionele schok die die confrontatie heeft teweeg gebracht geestelijk letsel hebben opgelopen. Ter onderbouwing daarvan heeft elk van deze benadeelde partijen een schrijven van een psycholoog in het geding gebracht waarin de diagnose posttraumatisch stressstoornis (PTSS) is gesteld. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de klachten die de benadeelde partijen ondervinden het gevolg zijn van de schok wegens de confrontatie met de gruwelijke feiten en gevolgen van de doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat die klachten duiden op een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze vier benadeelde partijen shockschade hebben geleden waarvoor vergoeding op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) mogelijk is. Bij deze vaststelling betrekt de rechtbank mede dat van de zijde van de verdediging op zichzelf niet is betwist dat deze benadeelde partijen shockschade hebben opgelopen.
De schade per benadeelde partij zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op ten minste
€ 5.000,00. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de verdere omvang van de shockschade zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [
[benadeelde partij 11], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 9]
Deze benadeelde partijen, ook allen familieleden van de twee dodelijke slachtoffers, waren eveneens aanwezig op de plaats delict vlak na de schietpartij en zijn daardoor ook geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. In zoverre is het zeker mogelijk dat ook door hen geestelijk letsel is opgelopen. De door deze benadeelde partijen ingebrachte stukken leveren echter onvoldoende onderbouwing op voor het aannemen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de schietpartij. In zoverre zijn de vorderingen onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Deze benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en er zal worden bepaald dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Overige immateriële schade (vorderingen h, i en j)
[benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 1] vorderen respectievelijk € 2.000,00 ([benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]) en € 4.000,00 ([benadeelde partij 1]) smartengeld, omdat er op hen geschoten is door de verdachte. Dat dit grote impact heeft gehad op de benadeelden partijen, zoals gesteld en op zichzelf niet betwist, is zeer aannemelijk. De rechtbank zal smartengeld toewijzen en dit naar maatstaven van billijkheid begroten op € 1.000,00 voor [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en op € 2.000,00 voor [benadeelde partij 1]. Voor het overige deel van hun vorderingen worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
Materiële schade (vorderingen a, g en j)
- [
[benadeelde partij 6]
kosten lijkbezorging
De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Volgens artikel 6:108, tweede lid, van het BW kan zij aanspraak maken op de kosten die zij in verband met de lijkbezorging van haar zoon heeft betaald, voor zover die kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Gelet op dit artikel komen de gevorderde begrafeniskosten ad € 3.110,00 voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten voor plaatsrecht en het schoonhouden van de gedenksteen, totaal ad € 1.792,00, hangen zo zeer samen met de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het BW, dat deze eveneens voor vergoeding in aanmerking komen.
reis- en verhuiskosten
[benadeelde partij 6] vordert reiskosten ad € 534,08 en verhuiskosten ad € 7.843,03. Nabestaanden hebben geen aanspraak op vergoeding van schade, behalve als het gaat om schade neergelegd in het hierboven genoemde artikel 6:108 BW. Kort gezegd gaat het hier om kosten voor levensonderhoud en kosten van lijkbezorging. De gevorderde kosten vallen niet onder dit artikel en komen dus in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Voor zover (een gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij is gebaseerd op de stelling dat deze kosten moeten worden beschouwd als voort komend uit het door [benadeelde partij 6] opgelopen geestelijk letsel, is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
kosten inlichtingen behandelaars
Tot slot vordert [benadeelde partij 6] kosten gemaakt voor het verkrijgen van inlichtingen van behandelaars ad € 458,50. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit kosten ter vaststelling van schade en/of aansprakelijkheid, zoals bedoeld in art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder b van het BW. Deze kosten zijn goed onderbouwd, in redelijkheid gemaakt en redelijk van hoogte. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
- [
[benadeelde partij 11]
kosten lijkbezorging
[benadeelde partij 11] is de echtgenote van [slachtoffer 1]. Ook zij kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, van het BW aanspraak maken op de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de lijkbezorging van haar partner. De gevorderde kosten voor een grafsteen, de onderhoudskosten daarvan en de vergunning voor het graf, totaal ad
€ 2.830,15, hangen zo zeer samen met de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het BW, dat deze voor vergoeding in aanmerking komen.
gederfd levensonderhoud
[benadeelde partij 11] vordert een bedrag ter hoogte van € 30.738,00 wegens gederfd levensonderhoud, nu door het overlijden van [slachtoffer 1] zijn inkomen is weggevallen en het gezinsinkomen is gedaald. Bij de berekening van de hoogte van de vordering is uitgegaan van een looptijd van 10 jaar. De rechtbank is van oordeel dat de begroting van toekomstige schade ingewikkeld is en dat de behandeling daarvan te belastend is voor het strafproces. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- [
[benadeelde partij 1]
[benadeelde partij 1] vordert vergoeding van € 149,95 in verband met schade aan zijn jas veroorzaakt door een door de verdachte afgeschoten kogel. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
Conclusie
De verdachte moet de navolgende benadeelde partijen een schadevergoeding betalen:
  • [benadeelde partij 6]: € 5.360,50 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 7]: € 5.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 2]: € 5.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 10]: € 5.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 11]: € 2.830,15 aan materiële schade;
  • [benadeelde partij 3]: € 1.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 4]: € 1.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 1]: € 149,95 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Ook zal worden toegewezen wettelijke rente, voor zover gevorderd.
Tevens is telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden
Het resterende deel van bovenvermelde vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard, evenals de vorderingen van [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9].
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 1] gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9] worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, welke kosten eveneens worden begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
a.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 6], te betalen een bedrag van
€ 10.360,50 (zegge: tienduizenddriehonderdzestig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 5.360,50 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 10.360,50(hoofdsom,
zegge: tienduizenddriehonderdzestig euro en vijftig eurocent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 10.360,50 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
86 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
b.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 7], te betalen een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,00(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
c.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], te betalen een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,00(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
d en e.
verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9]niet-ontvankelijk in de vorderingen; bepaalt dat deze vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 9] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil;
f.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 10], te betalen een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 10] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.000,00(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 5.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
g.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 11], te betalen een bedrag aan materiële schade van
€ 2.830,15 (zegge: tweeduizendachthonderddertig euro en vijftien eurocent);
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 11] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.830,15(hoofdsom,
zegge: tweeduizendachthonderddertig euro en vijftien eurocent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.830,15 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
38 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
h.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 3], te betalen een bedrag aan immateriële schade van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro);
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
i.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 4], te betalen een bedrag aan immateriële schade van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro);
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
j.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 2.149,95 (zegge: tweeduizendhonderdnegenenveertig euro en vijfennegentig eurocent ), bestaande uit
€ 149,95 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.149,95(hoofdsom,
zegge: tweeduizendhonderdnegenenveertig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.149,95 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
31 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2017.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer perso(o)n(en) genaamd
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s)
één of meer kogel(s) afgevuurd op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij /
daarmee treffend en/of verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die [slachtoffer 2] in het bekken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
is / zijn overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij,
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis, op of aan de openbare weg,
de Branding en/of de Kastanjelaan, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2],
welk geweld bestond uit het met een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s)
afvuren op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij / daarmee treffend en/of
verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die [slachtoffer 2] in het bekken,
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld de dood voor die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een of meer perso(o)n(en) (onder wie onder andere) (genaamd)
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 5] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting
van, die [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 5] en/of die andere perso(o)n(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij,
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer pers(o)n(en) (onder wie onder andere) (genaamd)
[benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met
een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de
richting van, die [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 5] en/of die andere perso(o)n(en);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als
bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens
en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3
van die wet, al dan niet geschikt om automatisch te vuren, met daarbij voor
dat / die vuurwapen(s) geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij,
op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend (in de Papiamentse taal) aan die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of
[benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 4] de woorden toegevoegd "Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien" en/of "Ik kom terug voor jullie" en/of "...we
komen terug, je bent de lul...", althans woorden van soortgelijke dreigende
aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht