ECLI:NL:RBROT:2016:9904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/2642
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op betalingsonmacht en niet-ontvankelijkheid wegens niet betalen griffierecht

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 april 2016, waarbij hij werd gewezen op het verschuldigde griffierecht van € 168,-. Ondanks meerdere aanmaningen en herinneringen heeft eiser het griffierecht niet betaald en een beroep op betalingsonmacht ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht, zoals geformuleerd in eerdere jurisprudentie. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet, maar de inhoudingen op zijn uitkering waren niet van dien aard dat deze hem onder de 90%-norm voor bijstandsverlening brachten. De rechtbank concludeert dat eiser in verzuim is door het niet betalen van het griffierecht, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/2642

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,gemachtigde: mr. J.A. Karreman.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 april 2016.
Bij brief van 21 april 2016 heeft de griffier eiser erop gewezen dat hij een griffierecht van € 168,- verschuldigd is en hem verzocht dit bedrag binnen vier weken te voldoen.
Bij aangetekend verzonden brief van 20 mei 2016 heeft de griffier eiser hieraan herinnerd. Eiser is daarbij aangemaand genoemd bedrag binnen vier weken alsnog te voldoen. Hij is er op gewezen dat hij het risico loopt dat zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als hij het griffierecht niet of niet tijdig betaalt.
Bij brief gedateerd 1 juni 2016, heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen.
Bij brief van 15 juni 2016 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
Eiser is daarna bij aangetekend verzonden brief van 15 juli nogmaals in de gelegenheid het griffierecht alsnog te voldoen.
Op 25 juli 2016 heeft eiser nogmaals verzocht van betaling van griffierecht te worden vrijgesteld. Dat verzoek is door de griffier afgewezen bij brief van 4 augustus 2016. Waarna op 5 augustus 2016 (niet aangetekend) en bij brief van 3 september 2016 (aangetekend) het betalingsverzoek nogmaals is gedaan.
Eiser heeft het griffierecht niet betaald.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016. Eiser is niet op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt door de griffier van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Op grond van het zesde lid van dit artikel is het beroep niet-ontvankelijk als het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ter beoordeling staat of eiser in verzuim is door het niet betalen van het griffierecht.
2.1
In zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat sprake is van betalingsonmacht als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken lager is dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en hij ook niet beschikt over vermogen.
2.2
Volgens de door eiser verstrekte informatie (uitkeringsspecificatie mei 2016) ontvangt hij een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Eiser heeft op een inlichtingenformulier aangegeven dat hij geen vermogen heeft.
Op de uitkering wordt een bedrag van € 48,- per maand ingehouden in verband met een schuldhulpverleningstraject van de gemeente Rotterdam. Van verdere inhouding op de uitkering in verband met schulden is niet gebleken.
Het inkomen van eiser komt daarmee niet onder 90% van de voor een alleenstaande geldende maximale bijstandsnorm.
2.3
Dat betekent dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde voor vrijstelling zoals in de hierboven genoemde uitspraak van 13 februari 2015 geformuleerd. Dat eiser geen bijzondere bijstand ontvangt voor de kosten van het griffierecht maakt dat niet anders. De inhoudingen op de uitkering van (waarschijnlijk) de huur en de betaling aan Eneco maakt dat ook niet anders. Dat zijn geen inhoudingen in verband met afbetaling van schulden maar betalingen van vaste lasten die iedere bijstandsgerechtigde moet doen. Op de uitkeringsspecificatie van juli 2016 staat ook nog vermeld een inhouding van € 18,75 voor: “ENECO-KOPPELIN (regeling) 0371869001”. Of dat een inhouding is in verband met een schuld is niet duidelijk. Eiser had daar ter zitting duidelijkheid over kunnen geven, maar hij is niet naar de zitting gekomen. Maar zelfs als met dat bedrag rekening wordt gehouden, komt eiser niet onder de genoemde 90%-norm.
2.4
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in verzuim is door het griffierecht niet te betalen.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter en mr. B. van Velzen en mr. A.C. Rop, leden, in aanwezigheid van S.A. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.