5.2.Beoordeling
De verdachte wordt -kort gezegd- verweten dat hij het geldbedrag van € 200.000,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Juridisch kader
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het bij de verdachte aangetroffen geld en een bepaald misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat het geldbedrag "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien deze omstandigheid zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting kunnen de volgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Op 9 oktober 2013 omstreeks 02.30 uur heeft de politie op de autosnelweg A27 de bestuurder van een Peugeot 205 met Franse kentekenplaten staande gehouden. De bestuurder van deze auto was de verdachte. Achter de bijrijdersstoel van de auto is op de grond een tas aangetroffen met daarin diverse, met elastiek samengebundelde stapels Euro bankbiljetten, variërend in waarde van € 5,- tot € 500,-. Het totale bedrag was € 200.000,-.
Gelet op deze feiten, in onderling verband bezien, is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd. Van de verdachte mocht dus worden verlangd dat hij een verklaring zou geven voor de herkomst van het geld.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft toen hij werd staande gehouden door de politie direct een verklaring gegeven voor de herkomst en de bestemming van het aangetroffen geld en in latere verhoren heeft hij zijn verklaring geconcretiseerd. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld voor zijn werkgever, het [naam bedrijf] in Marokko, had opgehaald bij een klant, een bedrijf in Nederland, en dat hij vanuit Frankrijk met het vliegtuig naar Marokko zou gaan om het geld bij [naam bedrijf] af te geven.
De klant van [naam bedrijf] betrof [klant]. [getuige], werknemer van [klant], heeft de verklaring van de verdachte bevestigd, in die zin dat hij heeft verklaard dat [klant] meerdere keren mobiele telefoontoestellen van [naam bedrijf] heeft geïmporteerd, dat [klant] veel klanten uit Afrikaanse landen en het Midden-Oosten had die contant betaalden en dat zij vanaf 6 september 2013 geen grote contante stortingen meer mocht verrichten van de [bank], waardoor zij genoodzaakt was om haar crediteuren, onder wie [naam bedrijf], contant te betalen.
De verdediging heeft al op 23 oktober 2013 meerdere stukken overgelegd ter staving van de verklaring van de verdachte, zoals grootboekkaarten van [klant] waaruit blijkt dat zij meerdere keren contant heeft betaald aan [naam bedrijf] en de factuur (FA1301530) inzake de bestelling van mobiele telefoons d.d. 30 september 2013 van [naam bedrijf] aan [klant], die aan de betaling van het aangetroffen geldbedrag ten grondslag zou liggen. Ook heeft zij overgelegd de vrachtbrief van [naam bedrijf] d.d. 1 oktober 2013 inzake de aanbieding van de telefoons door [naam bedrijf] op het vliegveld van Casablanca, de ontvangstverklaring betreffende de telefoons van [bedrijf] te Schiphol, vertegenwoordiger van [klant], en een verklaring van [klant] dat op 8 oktober 2013 ter zake van factuur FA1301530 een bedrag van € 200.000,- contant aan een medewerker van [naam bedrijf] is voldaan. Verder heeft de verdediging de vertaling overgelegd van een e-mail bericht d.d. 19 oktober 2013 van de directeur van [naam bedrijf], [directeur], aan [klant] (het oorspronkelijke e-mailbericht in de Franse taal is op blz. 103 van het politie proces-verbaal opgenomen), waarin [directeur] aangeeft dat hij tot zijn verrassing heeft vernomen dat [de verdachte] is gearresteerd vanwege het aantreffen van het bedrag van € 200.000,-, welk bedrag was bedoeld als betaling van de factuur met nummer FA1301530.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Dat de verdachte op enkele punten wisselend heeft verklaard en kennelijk bij zijn staandehouding een factuur die op een eerder transactie zag aan de verbalisanten heeft gegeven, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Het heeft op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar deze, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld.
Uit door de raadsman verder overgelegde stukken is gebleken dat de FIOD-ECD een onderzoek heeft gedaan naar [klant]. In dat kader is een rechtshulpverzoek gericht tot justitiële autoriteiten in Marokko en is [directeur] voornoemd gehoord. In dit onderzoek heeft een opsporingsambtenaar in een proces-verbaal de conclusie getrokken dat “de transacties tussen [naam bedrijf] en [klant] legale transacties (lijken) te zijn. Daarmee is niet gezegd dat het in het internationale handelsverkeer gebruikelijk is dat er € 1.322.975,96 in contanten van Nederland naar Marokko wordt gebracht in een situatie waar het volstrekt normaal is gebruik te maken van banken”. Wat van dit laatste onderdeel van de conclusie ook zij, duidelijk is dat het bedrag, waarvan de officier van justitie de verdachte thans verwijt dat hij dit heeft witgewassen, op grond van door de FIOD-ECD in een ander onderzoek verkregen bevindingen waarschijnlijk deel heeft uitgemaakt van legale transacties. De officier van justitie was kennelijk van dit onderzoek niet op de hoogte; zij heeft althans ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging het litigieuze proces-verbaal met bijlagen niet aan de rechtbank verstrekt. Alleen al om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie onvoldoende heeft getracht te onderzoeken in hoeverre in dit geval sprake kan zijn van een legale transactie. Niet kan worden bewezen dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een illegale herkomst heeft.
Conclusie
Het tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.