ECLI:NL:RBROT:2016:9795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
C/10/504537 / HA ZA 16-625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen in internationaal bevoegdheidsincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als '[eiseres]', om tussentijds hoger beroep open te stellen van een tussenvonnis in een internationaal bevoegdheidsincident. Het tussenvonnis, dat op 23 november 2016 is gewezen, hield in dat de behandeling van de zaak was aangehouden totdat er onherroepelijk was beslist over de bevoegdheid van het Landgericht Bremen in Duitsland. De eiseres betoogde dat het tussenvonnis meebracht dat beide gerechten op elkaar zouden wachten, en dat het openstellen van tussentijds hoger beroep noodzakelijk was om de procedure niet onnodig te vertragen.

De gedaagde, Soli-Trans Speditions GmbH, gevestigd in Bremen, Duitsland, maakte bezwaar tegen het verzoek van de eiseres. De rechtbank overwoog dat het verzoek om tussentijds hoger beroep in beginsel niet kan worden ingewilligd, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de litispendentie, de situatie waarin twee rechtszaken over hetzelfde onderwerp aanhangig zijn, niet voldoende was om het verzoek te honoreren. De rechtbank benadrukte dat het tussenvonnis een beslissing was die in beginsel niet vatbaar was voor hoger beroep, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de eiseres om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.P. Sprenger en is openbaar gemaakt op 14 december 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/504537 / HA ZA 16-625
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
4. de vennootschap naar het recht van het land en de plaats van haar vestiging
SOLI-TRANS SPEDITIONS GMBH,
gevestigd te Bremen, Duitsland,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “Soli-Trans” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het vonnis van 23 november 2016 (hierna: het tussenvonnis).
1.2.
Vervolgens heeft [eiseres] bij brief van haar advocaat mr. H.T. Flameling van 7 december 2016 verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis.
1.3.
Soli-Trans heeft bij brief van haar advocaat mr. V. van der Kuil van 9 december 2016 medegedeeld dat zij tegen inwilliging van het verzoek van [eiseres] bezwaar maakt.

2.De overwegingen

2.1.
Het verzoek en het betoog van [eiseres] komt op het volgende neer.
[eiseres] is het niet eens met beslissing in het tussenvonnis dat partijen de rechtbank Rotterdam niet hebben aangewezen als exclusief bevoegde rechter als bedoeld in artikel 31 lid 2 Brussel Ibis-Vo.
Indien bij tussentijds hoger beroep alsnog wordt beslist dat partijen exclusief hebben gekozen voor de rechtbank Rotterdam, dan behoeft de zaak tussen partijen voor het Landgericht Bremen niet te worden doorgezet.
Aan het Landgericht in Bremen is verzocht om de zaak aan te houden totdat over de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam zal zijn beslist. Derhalve brengt het tussenvonnis mee dat de beide gerechten op elkaar zullen wachten.
Indien geen tussentijds hoger beroep wordt opengesteld, zal het nog geruime tijd duren voordat definitief over de bevoegdheid van het Landgericht Bremen zal zijn beslist.
2.2.
Soli-Trans maakt bezwaar en wijst op onder meer het volgende.
In punt 46 van haar conclusie van antwoord in het incident heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen het openstellen van tussentijds appel, omdat dat de procesgang onnodig zou vertragen, maar nu vraagt zijzelf om tussentijds appel open te stellen.
Indien in het tussenvonnis zou zijn beslist dat partijen wel exclusief voor de rechtbank Rotterdam hebben gekozen, zou dat een tussenvonnis opleveren waarvan het wel aangewezen was om tussentijds appel open te stellen, omdat zodanige beslissing weerslag zou hebben op de procedure tussen partijen voor het Landgericht Bremen. Nu die beslissing niet is gegeven, speelt die problematiek niet.
2.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.
Het vonnis van 23 november 2016 vormt een tussenvonnis in de zin van artikel 337 lid 2 Rv. Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv kan in beginsel geen hoger beroep worden ingesteld van een tussenvonnis als het onderhavige, tenzij de rechter in het tussenvonnis of nadien anders heeft bepaald. Gelet op die regeling dient de rechter terughoudendheid te betrachten ten aanzien van een verzoek om toestemming tot tussentijds hoger beroep open te stellen.
2.5.
Bijzondere omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen om tussentijds appel open te stellen zijn in dit geval gelegen in de litispendentie.
2.5.1.
Indien geen tussentijds appel wordt opengesteld, zal de onderhavige zaak blijven rusten totdat definitief zal zijn beslist over de bevoegdheid van het Landgericht Bremen. Vervolgens zal, naar gelang van de beslissing over de bevoegdheid van het Landgericht Bremen, deze rechtbank een beslissing nemen over het al dan niet voortzetten van de onderhavige zaak. Indien die beslissing zal hebben uit te gaan van bevoegdheid van het Landgericht Bremen, dan zal dat een eindvonnis opleveren, indien die beslissing zal hebben uit te gaan van onbevoegdheid van dat Landgericht, zal dat een tussenvonnis opleveren. In het eerstbedoelde geval bestaat de mogelijkheid dat vervolgens in hoger beroep of cassatie wordt geoordeeld dat de stelling van [eiseres] dat partijen hebben gekozen voor de exclusieve bevoegdheid van deze rechtbank juist is, zodat de zaak voor deze rechtbank dient te worden voortgezet. In het laatstbedoelde geval zal de onderhavige zaak in ieder geval bij deze rechtbank worden voortgezet.
2.5.2.
Indien wel tussentijds appel wordt opengesteld, zal de vraag naar bevoegdheid van het Landgericht Bremen stellig blijven rusten totdat definitief zal zijn beslist over de stelling van [eiseres] dat partijen hebben gekozen voor de exclusieve bevoegdheid van deze rechtbank. Wanneer over die stelling definitief zal zijn beslist, zal de zaak tussen partijen naar gelang die beslissing hetzij voor deze rechtbank, hetzij voor het Landgericht Bremen worden voortgezet mits in Duitsland beslist wordt dat het Landgericht Bremen bevoegd.
2.5.3.
Het processuele voordeel of nadeel van het openstellen van tussentijds appel lijkt daarom betrekkelijk gering.
2.5.4.
Hetgeen partijen aanvoeren over bezwaren voor de procedure in Duitsland voortvloeiend uit hetzij het openstellen van tussentijds appel, hetzij dat niet te doen, levert geen ander gezichtspunt. Partijen hebben zich niet eenstemmig uitgelaten over de door ieder van hen voor het Landgericht Bremen ingenomen standpunten, evenmin over de vraag of en op welke termijn een beslissing van dat gerecht kan worden verwacht. Desbetreffende beslissingen of anderszins stukken van het Landgericht Bremen zijn niet in deze procedure overgelegd. De rechtbank kan daarmee dan ook geen rekening houden.
In ieder geval heeft geen van partijen gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat het Landgericht Bremen bij de beoordeling van zijn bevoegdheid wacht op een definitief oordeel van de rechter in Nederland over de stelling van [eiseres] dat partijen deze rechtbank als exclusief bevoegde rechter hebben aangewezen. Een dergelijk standpunt, immers, zou kunnen meebrengen dat wel eerst een definitief oordeel over die stelling van de Nederlandse rechter dient te worden ingewonnen.
2.6.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat tegen een tussenvonnis in beginsel geen hoger beroep kan worden ingesteld. Daarom zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst af het verzoek van [eiseres] om tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 23 november 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 december 2016.
1928/901