5.3.3Dagvaarding I feit 1, sub B tot en met M
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of [verdachte] bij de hier onder sub B tot en met M genoemde geldbedragen of voorwerpen enige (directe) betrokkenheid heeft gehad.
SUB B Lening [getuige 2] € 100.000,-
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat getuige [getuige 2] wisselend heeft verklaard met betrekking tot de locatie waar hij het geld in ontvangst zou hebben genomen, alsook over de coupures waarin hij het geld heeft gekregen. [verdachte] betwist uitdrukkelijk het geldbedrag aan hem geleend te hebben. Daarnaast is hij de enige die heeft verklaard dat hij een geldbedrag van [verdachte] heeft ontvangen. Nu [getuige 2] niet als getuige kon worden gehoord, omdat hij onvindbaar is, dient deze verklaring niet voor het bewijs te worden gebruikt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij eind 2011 € 100.000,- contant heeft geleend van [verdachte]. Hij is met [verdachte] in contact gekomen via [getuige 3]. In een laptop die bij [verdachte] in de woning in beslag is genomen zijn drie e-mails van [getuige 2] aangetroffen waarvan een met als onderwerp ‘betaling’. Op 18 april 2012 heeft een ontploffing plaatsgevonden in het grand café van [getuige 2] te Beuningen. Uit onderzoek van voormelde laptop is gebleken dat op 19 april 2012 de internetpagina ‘www.gelderland.nl/voorpagina/wijchenbeuningen/explosie-in-beuningen-was-aanslag-op-gebouw.ece’ is bezocht en dat op 21 april 2012 is gezocht op de woorden ‘nieuws in beuningen’. Omdat een aannemelijk verklaring van [verdachte] voor de gegevens op die computer uitblijft, is de officier van justitie van mening dat het witwassen bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige 2] omtrent het daadwerkelijk ontvangen van een geldbedrag van € 100.000,- contant ter zake een lening onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op grond van de door de officier van justitie aangevoerde bevindingen zou weliswaar kunnen worden geconcludeerd dat [verdachte] contact heeft gehad met [getuige 2], maar dat is onvoldoende om de verklaring van [getuige 2] ter zake het daadwerkelijk verstrekken van een geldlening ten bedrage van € 100.000,- te onderbouwen. Dit acht de rechtbank wel noodzakelijk nu dit onderdeel de kern van het verwijt is. De omstandigheid dat [verdachte] geen verklaring heeft willen geven over de internetpagina’s en de e-mails doet hieraan niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat [verdachte] van dit onderdeel vrijgesproken dient te worden.
SUB C Huur [adres 2] te Rotterdam
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat [verdachte] een bedrag van ongeveer € 11.000,- contant aan mevrouw [betrokkene 12] heeft verstrekt. Dit geld was echter niet van enig misdrijf afkomstig nu [verdachte] dit had verdiend met de fruithandel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat [verdachte] een bedrag van € 20.400,- aan huur heeft betaald aan de eigenaar, de heer [getuige 4]. Van dit bedrag zou een maand huur, ter waarde van € 3.400,-, voor de makelaar zijn en een bedrag van € 5.750,- voor de kosten voor het verhuur klaar maken. Het overige bedrag van € 11.150,- is via de bankrekening van [bedrijf 39] overgemaakt naar [getuige 4].
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [naam 7] het pand aan de [adres 2] te Rotterdam huurde vanaf 23 november 2011 voor € 3.400,- per maand. Op 23 november 2011 werd ten laste van bankrekening nummer [bankrekeningnummer 16] van [bedrijf 39] gevestigd aan de [adres 12] Rotterdam een bedrag van
€ 11.150,- overgemaakt naar de bankrekening van [getuige 4].
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geldbedrag van € 11.150,- contant aan [betrokkene 12] heeft gegeven ten behoeve van de huurbetaling aan [getuige 4] voornoemd en dat zij dit bedrag via [bedrijf 39] zou overmaken. Dit bedrag had [verdachte] verdiend met de fruithandel. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [verdachte] een aandeel gehad in de criminele organisatie die meerdere bedrijven in de fruithandel gebruikte om verdovende middelen Nederland binnen te smokkelen. De opbrengsten hieruit zijn daarmee van misdrijf afkomstig. Zo ook het geldbedrag van €11.500,- dat [verdachte] voorhanden heeft gehad. Bovendien heeft hij verhullingshandelingen verricht door dit geld te gebruiken voor de huurverplichting. Met deze handeling heeft [verdachte] naast het voorhanden hebben van dat bedrag ook dat bedrag omgezet naar een huurrecht. Hoewel er aanwijzingen in het dossier zitten dat [verdachte] een bedrag van € 20.400,- ter zake de huur zou hebben betaald, zijn die aanwijzingen echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dat bedrag te komen. [verdachte] zal dan ook voor het meerdere worden vrijgesproken.
SUB D Sieraden en horloges
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] de waardevolle horloges Ulysse Nardin en Audemars Piquet heeft gekregen van respectievelijk zijn zwager [betrokkene 25] en schoonvader [getuige 5]. De schakelcollier heeft hij al jaren in zijn bezit, reeds in de strafzaak in 1999 had hij deze collier al. [verdachte] heeft de collier toen tegen vervangende zekerheid teruggekregen. Deze verklaring van [verdachte] is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vraagt vrijspraak voor de sieraden (ring, gezaagde kop en de bicolor horloges) tot een bedrag van € 370,-. De overige twee horloges en de schakelcollier zijn gelet op het legale inkomen van [verdachte] niet te verklaren. De verklaring die [verdachte] heeft gegeven wordt niet onderbouwd en is wat betreft het cadeau van zijn schoonvader hoogst onaannemelijk. Ten tijde van zijn aanhouding hadden [verdachte] en [medeverdachte 6] immers slechts enkele maanden een relatie. [medeverdachte 6] spreekt zelfs van een soort van halve relatie met hem. De verklaring over de schakelcollier komt [verdachte] pas mee op zitting en onderbouwt dat verder niet. Op grond hiervan stelt de officier van justitie dan ook dat deze twee horloges en de schakelcollier (middellijk) afkomstig zijn uit misdrijf.
Beoordeling rechtbank
Tijdens de doorzoeking op de [adres 2] te Rotterdam werden er een viertal horloges en enkele sieraden aangetroffen en in beslag genomen. De sieraden en horloges werden getaxeerd door Ouëndag&Silberman. De veilingwaarde hiervan is als volgt getaxeerd:
- een gouden polshorloge Ulysse Nardin veilingwaarde € 8.000,-
- een stalen polshorloge Audemars Piquet veilingwaarde € 6.500,-
- twee bicolor polshorloges van Rolex (imitatie) en Michael Kors veilingwaarde € 100,-
- een gouden cachetring veilingwaarde € 135,-
- een wit gouden gezaagde kop met diamant veilingwaarde € 135,-
- een gouden schakelcollier veilingwaarde € 1.650,-
komende op een totaalbedrag van € 16.520,-.
De rechtbank is, gelijk de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de twee bicolor horloges, de gouden ring en de wit gouden gezaagde kop met diamant onvoldoende feiten en omstandigheden opleveren die van dien aard zijn dat reeds op grond daarvan al een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. [verdachte] zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
Audemars Piquet horloge
[verdachte] heeft verklaard dat hij het Audemars Piquet horloge heeft ontvangen van [getuige 5], zijn schoonvader. Hoewel dit dure geschenk, gelet op de zeer recente relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 6], veel vraagtekens oproept bij de rechtbank heeft [getuige 5] deze verklaring wel bevestigd bij de rechter-commissaris. Het is dan vervolgens aan de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar deze verklaring van de verdachte. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden, zodat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het horloge, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare herkomst kan gelden. In het dossier zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dit leidt ertoe dat [verdachte] hiervan partieel zal worden vrijgesproken.
Ulysse Nardin horloge
[verdachte] heeft verklaard dit horloge van zijn zwager [betrokkene 25] te hebben gekregen. [betrokkene 25] is opgeroepen om als getuige te worden gehoord bij de rechter-commissaris, maar hij heeft daaraan geen gehoor willen geven en zich op beroepen op zijn diplomatieke onschendbaarheid als Consul-Generaal verbonden aan het Consulaat-Generaal van de Republiek Suriname in Amsterdam. Daarmee is de verklaring van [verdachte] niet verifieerbaar gebleken. Daarnaast is het in het licht van de veilingwaarde van het horloge, te weten € 8.000,-, niet aannemelijk dat iemand zomaar, nu een nadere concretisering daarvan ontbreekt, een dergelijk horloge cadeau zou doen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] dit horloge zelf heeft aangeschaft. Gelet op het gebrek aan legale inkomsten ten tijde van diens aanhouding is de rechtbank van oordeel dat het horloge moet zijn betaald met van misdrijf afkomstig geld, zodat hier sprake is van witwassen door het voorhanden hebben van dat horloge.
Gouden schakelcollier
De schakelcollier is volgens de verklaring van [verdachte] al lange tijd in zijn bezit. Pas ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij deze ketting al ten tijde van de strafzaak in 1999 in zijn bezit had. [verdachte] heeft de collier toen tegen vervangende zekerheid teruggekregen. De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende concreet en hoogst onwaarschijnlijk. Dit klemt temeer nu [verdachte] pas op de inhoudelijke terechtzitting met deze verklaring is gekomen waardoor een en ander niet meer te verifiëren is. Indien zijn verklaring juist zou zijn, vermag de rechtbank niet in te zien waarom hij niet eerder met die verklaring is gekomen, zodat de officier van justitie nader onderzoek daarnaar had kunnen verrichten. Ook hier geldt dat [verdachte] deze gouden schakelcollier voorhanden heeft gehad en dat deze betaald moet zijn met van misdrijf afkomstig geld, zodat hier sprake is van witwassen.
SUB E Money transfer [betrokkene 21]
Standpunt verdediging
De verdediging vraagt vrijspraak van dit onderdeel, omdat niet gebleken is dat het geld een criminele herkomst heeft. Daarnaast gaat het om € 3.000,- en dat is ook geen enorm bedrag dat vraagtekens oproept. Bovendien blijkt uit het dossier dat [verdachte] ook wel eens geld won in het casino, zodat het mogelijk is dat hij over een dergelijk bedrag kon beschikken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. [verdachte] had slechts een inkomen van € 871,52 per maand, hetgeen een dergelijke money transfer niet kan verklaren. Bovendien lijkt het verband te houden met de import van cocaïne vanuit Zuid-Amerika.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 14 juli 2011 een contante storting van € 3.000,- heeft plaatsgevonden waarna dit bedrag middels een zogenaamde money transfer is overgemaakt naar [betrokkene 21] in Ecuador.
[verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat hij dit bedrag heeft gestort. Dit zou zien op een reguliere fruitbestelling. De betaling is geschied met de opbrengst van eerdere transacties die het fruitbedrijf heeft verricht.
Zoals hiervoor onder 5.3.1 reeds is overwogen levert elke (contante) betaling van [verdachte] een witwashandeling op nu zijn vermogen door vermenging in ieder geval deels van misdrijf afkomstig is. Daarenboven heeft deze transactie plaatsgevonden in de periode dat hij zich uitsluitend bezighield met de fruithandel waarvan onder feit 1 reeds is geoordeeld dat die handel was opgezet in het kader van de criminele organisatie waaraan hij leiding heeft gegeven. Dit onderdeel is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
SUB F [adres 11] te Capelle aan den IJssel
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de betaling van de keuken, omdat hij in die periode gedetineerd zat en derhalve de keuken niet betaald kan hebben. Wat betreft de kosten voor de verbouwing heeft [verdachte] verklaard dat hij de aannemer € 5.000,- heeft betaald in plaats van € 10.000,-. De meubels van [bedrijf 40] zijn deels betaald tot een bedrag van € 2.500,-. Dit blijkt ook uit de verklaring van de eigenaar, [getuige 6], bij de rechter-commissaris. Ten aanzien van de jacuzzi stelt [verdachte] dat die iets minder dan € 2.000,- heeft gekost. De prijs van € 6.000,- die de officier van justitie noemt is volstrekt niet onderbouwd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] voor een bedrag van € 48.000,- heeft witgewassen. De kosten van de verbouwing en de inrichting voor de [adres 11] te Capelle aan den IJssel zijn contant betaald door [verdachte]. Uit de verklaring van aannemer [getuige 7] en verschillende tapgesprekken blijkt dat [verdachte] € 20.000,- contant aan [getuige 7] heeft betaald ten behoeve van de verbouwing. In ieder geval is er € 10.000,- contant betaald. De keuken ter waarde van € 14.000,- is in vier termijnen contant betaald en de meubels zijn voor een bedrag van € 5.000,- gekocht bij [bedrijf 40] woning inrichting en contant betaald. Getuige [getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat niet alles betaald zou zijn, maar de exacte bedragen weet hij niet meer. Gelet op de in de woning aangetroffen jacuzzi en de gesprekken over de afmetingen en prijzen gaat het over een bad van een paar duizend euro. Het is redelijk om te veronderstellen dat de jacuzzi ongeveer € 6.000,- heeft gekost. Het legale inkomen van [verdachte] en [medeverdachte 6] is onvoldoende om dergelijk hoge contante uitgaven te verklaren.
Beoordeling rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] feitelijk samenwoonde met [medeverdachte 6] op het adres [adres 11] te Capelle aan de IJssel. De twee kinderen van [medeverdachte 6] uit een eerder relatie verbleven daar ook.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 6] medio juli 2012 druk doende zijn met de verbouwing en inrichting van hun woning. [medeverdachte 6] voert met [verdachte], maar ook met diverse leveranciers en een aannemer telefoongesprekken over de inrichting van de woning. Uit de gesprekken is op te maken dat [medeverdachte 6] beslist over de inrichting.
Gebleken is dat [bedrijf 41] voor een totaalbedrag van € 20.000,- heeft gefactureerd ter zake werkzaamheden aan de woning [adres 11]. De eigenaar van dit bedrijf, [getuige 7], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er voor ongeveer € 10.000,- aan werkzaamheden zijn verricht. [verdachte] heeft totaal € 5.000,- betaald en later heeft zijn vrouw het restant contant betaald € 5.000,- of € 6.000,-.
Daarnaast is uit de verstrekte gegevens van [bedrijf 42] gebleken dat zij via de aannemer [getuige 7] voor € 14.000,- aan goederen en diensten heeft afgeleverd op het adres [adres 11] te Capelle aan den IJssel. Volgens de verklaring van de directeur is de keuken contant betaald.
Uit de gegevens afkomstig van [bedrijf 40] blijkt dat er diverse meubels zijn gekocht voor een totaalbedrag van € 5.000,-. Dit bedrag zou volgens de aantekening op de factuur contant zijn afgerekend.
Tot slot is in de woning aan de [adres 11] te Capelle aan den IJssel een jacuzzi geplaatst. De waarde daarvan is door de politie geschat op € 6.000,-.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard voor de verbouwing in de woning een bedrag van € 5.000,- te hebben betaald aan [getuige 7]. Daarnaast heeft hij ten behoeve van de keuken nog eens een bedrag van € 6.000,- à € 6.500,- contant aan [getuige 7] betaald, omdat die bestelling via [getuige 7] liep. De meubels heeft hij niet volledig betaald. Hij heeft slechts € 2.500,- voldaan en de jacuzzi heeft hij voor iets minder dan € 2.000,- gekocht.
Op grond van het bovenstaande kan vastgesteld worden dat [verdachte] in ieder geval een bedrag van ongeveer € 16.000,- (€ 5.000,- + € 6.500,- + € 2.500,- + € 2.000,-) contant heeft betaald aan de verbouwing en inrichting van zijn woning. Hiervoor is al overwogen dat (contante) betalingen van [verdachte] als uitgangspunt hebben dat zij (deels) van misdrijf afkomstig zijn. [verdachte] heeft geen andere rechtstreeks legale inkomsten aan deze betalingen ten grondslag gelegd. Sterker nog, hij heeft verklaard dat hij dit heeft betaald uit de opbrengst van de fruithandel waarvan reeds eerder is overwogen dat die inkomsten van misdrijf afkomstig zijn, zodat thans sprake is van witwassen in de zin van het voorhanden hebben en omzetten van die gelden.
Wat betreft het meerdere dat [verdachte] betaald zou hebben en ten laste is gelegd zijn er onvoldoende bewijsmiddelen om die verdenking te kunnen staven. Zo is de aanname van de politie dat de jacuzzi € 6.000,- zou hebben gekost niet onderbouwd met objectieve bescheiden. Er is slechts een gemiddelde genomen van over de telefoongesprekken genoemde bedragen hoeveel de jacuzzi eventueel zou mogen kosten. Ook met betrekking tot de aangetroffen facturen die zien op de verbouwing bestaat gerede twijfel of die volledig zijn voldaan. Dit leidt er dan ook toe dat [verdachte] van dat meerdere zal worden vrijgesproken.
Verder is er bij [bedrijf 41] een factuur aangetroffen gericht aan [bedrijf 7] voor werkzaamheden aan de werkkamer. Voor deze werkzaamheden zou een bedrag van € 3.000,- exclusief omzetbelasting in rekening zijn gebracht. Ten aanzien van dit bedrag heeft [verdachte] verklaard dat hij dat niet heeft betaald. Nu er verder geen aanwijzingen zijn dat die factuur wel is voldaan, zal [verdachte] hiervan worden vrijgesproken.
SUB G Uitgaven [medeverdachte 7], [bedrijf 43]
Standpunt verdediging
De verdediging betwist dat [verdachte] ‘[bedrijf 43]’ heeft overgenomen. Hij heeft namens
[betrokkene 26] bemiddeld bij de overname. [betrokkene 26] is de eigenaar van het pand en de sauna. Dit bevestigt ook [verdachte]s dochter [medeverdachte 7] die de sauna van [betrokkene 26] huurt. Het aankoopbedrag van € 35.000,- heeft [verdachte] weliswaar contant aan de vorige eigenaresse, [getuige 8], betaald, maar dat geld heeft hij van [betrokkene 26] ontvangen.
Met de verbouwing van de sauna heeft [verdachte] ook niets te maken. Niet gesteld kan worden dat [verdachte] kosten voor de verbouwing van de sauna heeft betaald.
Het verantwoordelijk houden van [verdachte] voor contante stortingen die door [medeverdachte 7] op haar privé- en zakelijke rekeningen zijn verricht is slechts gebaseerd op een aanname dat [verdachte] dit geld wel zal hebben gegeven. Elk bewijs daarvoor ontbreekt. [verdachte] dient dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat uit de financiële gegevens van het bedrijf [bedrijf 43] en [medeverdachte 7] tezamen met de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [medeverdachte 7] over onvoldoende legale financiële middelen beschikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien dan wel de verplichtingen met betrekking tot dit bedrijf te kunnen voldoen. Ze heeft dus financiële hulp nodig. Uit verschillende verklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat haar vader, [verdachte], die financiële hulp biedt. Zo heeft hij de € 35.000,- aan de vorige onderneemster van [bedrijf 43], [getuige 8], betaald. [getuige 8] heeft ook verklaard dat de man die het kocht [naam 3] heette. De verklaring van [verdachte] dat hij slechts bemiddeld heeft is onaannemelijk. Daarnaast heeft [verdachte] een bedrag van totaal € 14.800,- ten behoeve van de verbouwing contant betaald. Voorts kunnen de legale inkomsten van [medeverdachte 7] de contante stortingen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 3 oktober 2014 ter waarde van € 62.460,- niet verklaren. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 april 2012 heeft zij voor een bedrag van € 32.660,- aan contante stortingen in het vermogen van [bedrijf 43] verricht. Deze uitgaven moeten dan ook door [verdachte] zijn gedaan.
Beoordeling rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 7] een eenmanszaak heeft genaamd "[bedrijf 43]". [bedrijf 43] houdt zich bezig met de exploitatie van een sauna en zonnebanken en is gevestigd aan de [adres 13] te Rotterdam. Dit pand is eigendom van [bedrijf 44] waarvan [betrokkene 26] bestuurder is. Op het adres [adres 13] te Rotterdam was eerst een andere zonnestudio gevestigd, genaamd [bedrijf 45]. Deze onderneming was van [getuige 8] uit Rotterdam.
Contante stortingen
Uit onderzoek naar de inkomensgegevens van [medeverdachte 7] blijkt dat zij de volgende inkomsten heeft gehad:
- 2011: € 8.635,- (loon € 3.189,-; studiefinanciering € 4.610; zorgtoeslag
€ 836);
- 2012: - € 21.949,- (omzet € 46.865,-);
- 2013: onbekend (omzet € 76.607,-);
- 2014: onbekend (omzet 1e helft van het jaar € 41.120,-).
Voorts is gebleken dat er op de privé bankrekening van [medeverdachte 7] in de periode van 1 januari 2011 tot en met oktober 2014 voor een bedrag van € 62.460,- aan contante stortingen is gedaan. Op de rekening van [bedrijf 43] is in 2012 een totaalbedrag van
€ 32.660,- contant gestort. Per saldo heeft [medeverdachte 7] in voornoemde periode voor € 95.120,- aan contante stortingen ontvangen.
Verder is er in de administratie van [bedrijf 43] een Rente kredietovereenkomst aangetroffen. Hieruit blijkt dat [betrokkene 26] een krediet heeft verleend aan [medeverdachte 7] van € 20.000,-. De overeenkomst is gedagtekend op 1 december 2011. Door [betrokkene 26] is deze € 20.000,- contant overhandigd aan [medeverdachte 7].
In de periode mei 2012 tot en met juni 2014 voert [verdachte] regelmatig telefoongesprekken met [medeverdachte 7] waaruit naar voren komt dat [verdachte] regelmatig betalingen voor [medeverdachte 7] verricht en dat [medeverdachte 7] om geld vraagt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande gegevens weliswaar een vermoeden bestaat dat [verdachte] betrokken is bij de contante stortingen, maar dat die vermoedens onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat [verdachte] ook daadwerkelijk verantwoordelijk is voor de contante stortingen op de privérekening en zakelijke rekening van [medeverdachte 7]. [verdachte] zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Overname [bedrijf 43]
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat zij met haar zonnestudio annex sauna ergens in november 2011 was gestopt. Zij heeft de onderneming inclusief inventaris verkocht aan een Turkse man. Zij kende deze alleen maar met de naam [naam 3]. Op een gegeven moment was de eigenaar van MKB machinefabriek, genaamd [naam 11], bij haar in de zaak gekomen. Later kwam [naam 11] samen met [naam 3] om de zaak te bezichtigen. Zij maakten toen plannen voor de verbouwing. Bij de verdere onderhandelingen had [naam 11] zich toen teruggetrokken. De onderneming inclusief inventaris had zij verkocht voor € 35.000,- aan de dochter van [naam 3]. Voorts heeft zij verklaard dat de koopprijs contant aan haar is betaald.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de koopsom namens [betrokkene 26] contant heeft betaald aan [getuige 8]. Hij heeft slechts bemiddeld bij de overname. [betrokkene 26] heeft bij de politie verklaard dat hij het pand aan de [adres 13] te Rotterdam heeft gekocht van de vorige eigenaar voor ongeveer € 160.000,-. De inventaris van de onderneming die er in gevestigd was heeft hij apart overgenomen van de vorige huurder. Vervolgens is hij een huurovereenkomst met [medeverdachte 7] aangegaan, omdat zij interesse had om in die business te gaan beginnen.
Hoewel vastgesteld kan worden dat [verdachte] een aanzienlijk contant bedrag aan [getuige 8] heeft betaald, heeft hier te gelden dat voldoende aannemelijk is geworden dat dit bedrag niet uit het vermogen van [verdachte] komt, maar afkomstig is van [betrokkene 26]. Het pand staat immers ook op naam van een bedrijf van [betrokkene 26] en [medeverdachte 7] huurt van hem de ruimte. Daarnaast verklaart [betrokkene 26] ook eigenaar te zijn van het pand en de inventaris te hebben overgenomen van [getuige 8]. Voor zover de officier van justitie [verdachte] als feitelijk eigenaar beschouwt van de onderneming ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Dit leidt ertoe dat [verdachte] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Verbouwing [bedrijf 43]
Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat [bedrijf 43] na de overname verbouwd was. [betrokkene 26] heeft bij de politie verklaard dat hij die werkzaamheden heeft betaald.
Uit de overgelegde gegevens van [bedrijf 46] blijkt dat de sauna van [bedrijf 43] verbouwd is voor een totaalbedrag van € 10.000,-. Dit bedrag is in twee termijnen per kas betaald, waarvan de tweede termijn ten bedrage van € 6.000,- waarschijnlijk door de vader van [medeverdachte 7] zou zijn betaald, aldus [getuige 9] van [bedrijf 46]. De vader was bekend onder de bijnaam [naam 3].
Door [bedrijf 47] werd een zogenaamde "Spa" geleverd aan [bedrijf 43]. De aankoop en de levering van deze Spa kostte volgens de factuur totaal € 8.800,-. Deze aankoopsom was volgens [getuige 10] door [naam 7] in twee termijnen contant voldaan.
[verdachte] heeft ter terechtzitting ontkend enige betaling ter zake de verbouwing aan [bedrijf 43] te hebben gedaan. [medeverdachte 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat zij de sauna ging huren [naam 11] er een jacuzzi in heeft gemaakt en nog wat heeft geverfd en de vloer heeft gedaan. Er zijn later ook kleine verbouwingen gedaan door haarzelf. Dat heeft zij ook zelf betaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar vermoedens bestaan dat [verdachte] contante betalingen heeft verricht ten behoeve van de verbouwing van de sauna, maar dat hieruit niet het wettig en overtuigend bewijs kan worden gehaald dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Zo stelt [getuige 9] immers slechts dat ‘waarschijnlijk’ de vader van [medeverdachte 7] een bedrag van € 6.000,- heeft voldaan. Met betrekking tot de spa wordt de verklaring van [getuige 10] weersproken door de verklaringen van [betrokkene 26] bij de politie en [medeverdachte 7] bij de rechter-commissaris. De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak voor dit onderdeel.
SUB H Pand [bedrijf 48] te Rotterdam
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat [verdachte] uitsluitend heeft bemiddeld met een incassobureau voor zijn nichtje. Er kan niet geconcludeerd worden dat [verdachte] het bedrag van ruim € 9.000,- ter zake de huur voor de kapsalon heeft betaald.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat op 16 mei 2013 een bedrag van € 9.610,30 in vijf delen van viermaal € 1.999,99 en eenmaal € 1.611,- via een belhuis contant is gestort. Namens de debiteur wordt door een man middels telefoonnummer [telefoonnummer 16] gebeld op 17 mei 2013 om mee te delen dat hij de betaling heeft verricht en om te verifiëren of de betaling is ontvangen. Dit telefoonnummer is van [verdachte]. Alles wijst erop dat [verdachte] niet enkel voor iemand heeft gebeld, maar dat het geld ook van hem afkomstig is. Hij heeft wetenschap van de criminele herkomst van deze gelden en heeft deze gelden voorhanden gehad, dan wel overgedragen en omgezet.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat op 17 mei 2013 in totaal 4 keer een bedrag van € 1.999,99 en één keer een bedrag van € 1.611,- is overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 49] ter zake de betaling van een huurachterstand. Op diezelfde dag wordt de verhuurder, [bedrijf 50], gebeld door een persoon die meedeelt dat er vijf deelbetalingen zou zijn verricht en betaalbewijzen per fax zijn verstuurd. [bedrijf 49] heeft echter niets ontvangen. De persoon belde met [telefoonnummer 16], welk nummer in gebruik is bij [verdachte].
Uit de bescheiden van [bedrijf 49] blijkt dat de betaling afkomstig was van 'Contante rekening betaalservice [bedrijf 51]", en dat de betalingen hebben plaatsgevonden bij [bedrijf 52], een agent van [bedrijf 51]. In totaal is er op 17 mei 2013 € 9.610,96 betaald en is dit bedrag (vermoedelijk) contant gestort op de bankrekening van [bedrijf 51].
[verdachte] heeft verklaard dat hij namens zijn nichtje heeft gebeld om te bemiddelen tussen haar en het incassobureau.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat [verdachte] de persoon is geweest die bij [bedrijf 52] de contante stortingen heeft gedaan, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
SUB I Contante aankoop vliegtickets bij [bedrijf 53]
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] weliswaar de vliegtickets die vermeld zijn in de tenlastelegging heeft betaald, maar dat hij voor zover het de tickets van familieleden en vrienden betreft het geld daarvoor van hen heeft ontvangen. Dit wordt door meerdere personen bij de rechter-commissaris bevestigd. Dit dient dan ook tot vrijspraak te leiden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een bedrag van € 20.714,89 heeft witgewassen door voor dat bedrag meerdere vliegtickets te kopen. Dit bedrag is contant aan [bedrijf 53] voldaan. De verklaringen van enkele getuigen die hebben verklaard het geld voor die reizen aan [verdachte] te hebben verstrekt zijn reeds meegenomen in het totaalbedrag in die zin dat die bedragen in minder zijn gebracht. Ook hier geldt dat het legale inkomen van [verdachte] ontoereikend is om dergelijke uitgaven te kunnen doen.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat [verdachte] bij [bedrijf 53] meermalen vliegtickets heeft besteld en heeft betaald. [getuige 11], de eigenaar van [bedrijf 53] heeft dit verklaard en het volgt ook uit zijn administratie.
[medeverdachte 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat haar vader voor haar en haar man tickets heeft gekocht omdat hij altijd korting krijgt bij [getuige 11]. Het geld voor die tickets kreeg [verdachte] dan van de man van [medeverdachte 7], [getuige 12]. [getuige 12] heeft bij de rechter-commissaris het verhaal van [medeverdachte 7] bevestigd. [medeverdachte 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] korting kreeg bij [bedrijf 53] en daarom tickets heeft besteld voor familieleden, zoals haar (stief)moeder, (stief)vader en tante. Zij betaalden zelf de tickets.
Aan de hand van de verklaring van [getuige 11] en de in beslag genomen bescheiden is een overzicht gemaakt van de vliegtickets die contant betaald zijn door [verdachte]. Voor de bewezenverklaring zal de rechtbank uitgaan van de vliegtickets die [verdachte] voor zichzelf en voor [medeverdachte 6] heeft besteld en betaald. Dat komt in de periode van februari 2013 tot en met april 2014 op een totaalbedrag van € 19.241,35 (€ 14.016,82 voor zichzelf en € 5.224,53 voor [medeverdachte 6]).
Nu [verdachte] heeft bekend contante betalingen aan [getuige 11] te hebben gedaan is daarmee het voorhanden hebben, overdragen en omzetten van die gelden wettig en overtuigend bewezen gelet op de eerdere vaststelling dat elke (contante) betaling van [verdachte] (deels) van misdrijf afkomstig is.
SUB J Money Transfer inzake afkoop militaire dienst
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] het bedrag van € 10.000,- heeft geleend van zijn zakenrelatie de heer [getuige 1] en contant heeft ontvangen. Ter onderbouwing heeft [verdachte] [getuige 1] willen doen horen, maar dat verzoek is uiteindelijk afgewezen om de zaak door te kunnen laten gaan. Het wel of niet zaken doen per bank dan wel in contanten verschilt per cultuur en per persoon. Dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er sprake is van witwassen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] geld heeft witgewassen. Het vervoeren van een groot contant geldbedrag is een van de typologieën die gebruikt wordt bij witwaszaken. Daarmee is het vermoeden van witwassen al gegeven. [verdachte] dient gezien dat vermoeden met een concrete, aannemelijke en verifieerbare verklaring te komen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De verklaring dat hij het geld van [getuige 1] heeft geleend is volstrekt onaannemelijk. Bovendien bestond het bedrag uit 20 coupures van 500 euro. Deze biljetten komen eigenlijk alleen voor in het criminele circuit.
Beoordeling rechtbank
[verdachte] heeft op 24 september 2012 een bedrag van € 10.000,- contant gestort bij de [bedrijf 54]. Naar aanleiding hiervan heeft de Financial Intelligence Unit (FIU) melding gedaan van een verdachte transactie. Het betrof een money transfer vanuit Nederland en het land van bestemming was Turkije. De begunstigde was “[naam begunstigde]”. Een dergelijk contante storting levert een vermoeden van witwassen op.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld van [getuige 1] had geleend en contant had ontvangen. Direct na ontvangst heeft hij het geld gestort ter afkoping van de militaire dienst.
Uit de op de terechtzitting overgelegde bescheiden blijkt genoegzaam dat [verdachte] een zakelijke relatie had met [getuige 1], waardoor niet op voorhand valt uit te sluiten dat [verdachte] dat geld inderdaad van [getuige 1] heeft ontvangen en direct heeft gebruikt om de militaire dienst af te kopen. Dit geld is dan niet in het vermogen van [verdachte] terechtgekomen, althans was nog voldoende individualiseerbaar, waardoor het niet door vermenging deel is gaan uitmaken van het deels van misdrijf afkomstige vermogen van [verdachte]. Dat het geld van [getuige 1] van enig misdrijf afkomstig is, is onvoldoende gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat [verdachte] voor dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
SUB K Aankoop twee personenauto's
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat het hier niet om extreem hoge bedragen gaat en [verdachte] vaker auto’s kocht en verkocht. Bovendien is van criminele herkomst van het geld niet gebleken, zodat vrijspraak dient te volgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] voor een bedrag van €13.000,- twee auto’s heeft aangekocht. Dit geld is afkomstig van misdrijf.
Beoordeling rechtbank
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat [verdachte] via [getuige 12] in 2014 twee personenauto's heeft gekocht. Het betrof een Peugeot 208 met het kenteken [kenteken 2] en een Suzuki Splash met het kenteken [kenteken 3]. In totaal heeft [verdachte] voor deze twee auto's € 13.000,- (€ 8.200,- en € 4.800,-) betaald. [verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat hij deze twee auto’s heeft aangeschaft en de koopprijs deels contant heeft voldaan. Door deze handeling heeft [verdachte] het geld, dat komt uit het deels van misdrijf afkomstige vermogen van [verdachte], voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat [verdachte] slechts bemiddeld heeft tussen [getuige 1] en een juwelier genaamd [betrokkende 27]. Dit vindt ook steun in het afgeluisterde telefoongesprek waarin [verdachte] tegen [getuige 1] zegt: ”
dan gaan we daarheen bellen de vriend hij zal jou helpen. Hij zou het sowieso uit de dinges hebben gehaald, het zou daar liggen.”
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] de beschikking heeft over negen kilo goud ter waarde van € 291.500,-. Dit blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte] en [getuige 1] waarbij [verdachte] aan [getuige 1] een lening lijkt te verstrekken. De legale inkomsten van [verdachte] zijn onvoldoende om een dergelijk bezit te verklaren.
Beoordeling rechtbank
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte] gesprekken voert met [getuige 1] die gaan over de kiloprijs van goud. De prijs is € 32.400,- voor 1 kilo en dat maal negen en dat is volgens [getuige 1] € 291.500,-.
[verdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij heeft bemiddeld tussen [getuige 1] enerzijds en een juwelier [betrokkene 27] anderzijds, waarbij [getuige 1] geld wilde lenen van [betrokkene 27]. In de ter zitting overgelegde e-mail van [getuige 1] bevestigt hij dat [verdachte] slechts heeft bemiddeld tussen hem en een juwelier. Bij gebrek aan verdere bewijsmiddelen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat [verdachte] negen kilo goud voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] legale inkomsten heeft ontvangen voor werkzaamheden die hij heeft verricht voor [bedrijf 7].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat is gebleken dat in ieder geval een deel van de facturen van [bedrijf 7] vals zijn. De daarop vermelde werkzaamheden zijn niet verricht. De boekhouder ontving het bedrag van die factuur contant en overhandigde dat bedrag aan de gefactureerde persoon. De gefactureerde boekte het bedrag per bank over naar [bedrijf 7]. Op deze manier werd zwart/contant geld witgewassen. Over de jaren 2012 tot en met 2014 is een bedrag van € 139.400,67 gefactureerd. Van een deel is vast komen te staan dat deze vals zijn. De overige facturen zijn vermoedelijk ook vals. Er is immers niet gebleken van zakelijke telefoongesprekken of zakelijk besprekingen met betrekking tot bemiddelingswerkzaamheden.
Beoordeling rechtbank
Uit de administratie van [bedrijf 7] blijkt dat in de periode van augustus 2012 tot en met oktober 2014 in totaal voor een bedrag van € 139.400,67 is gefactureerd aan derden. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:
- Omzet 2012: € 26.537,20
- Omzet 2013: € 90.380,46
- Omzet 2014: € 22.483,01
Er is vervolgens een nader onderzoek ingesteld naar een dertiental verkoopfacturen van [bedrijf 7] met een totaal factuurbedrag van € 58.591,70.
[bedrijf 55]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- factuur met nummer 1713004 gedateerd 19 maart 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv schoonmaakopdrachten kinderopvang [naam kinderopvang];
- factuur met nummer 1713016 gedateerd 6 september 2013 ten bedrage van € 6.050,- (€ 5.000,- netto) ovv diverse schoonmaakopdrachten;
- factuur met nummer 1713019 gedateerd 20 december 2013 ten bedrage van
€ 1.621,40 (€ 1.340,- netto) ovv Huur bedrijfspand [adres 13];
- factuur met nummer 1714004 gedateerd 3 maart 2014 ten bedrage van € 3.581,60
(€ 2.960,- netto) ovv Advies, begeleiding en acquisitie bij het oprichten van [bedrijf 56];
- factuur met nummer 1714005 gedateerd 12 maart 2014 ten bedrage van € 2.141,70 (€ 1.770,- netto) ovv Advies, begeleiding en acquisitie bij het oprichten van [bedrijf 56].
Op de bankrekening van [bedrijf 7] werden zes betalingen aan [bedrijf 7] aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 55].
Op 2 mei 2009 is de vennootschap onder firma "[bedrijf 55] V.O.F. opgericht en met ingang van 01 maart 2013 werd de vennootschap onder firma uitgeschreven en werd de onderneming voortgezet door de besloten vennootschap (in oprichting) [bedrijf 55] i.o. bestuurders zijn [getuige 13], [betrokkene 28] en [betrokkene 29].
[getuige 13] heeft verklaard dat [medeverdachte 8] hem aan klanten kon helpen, maar dat het wel geld zou kosten. [getuige 13] heeft daar gebruik van gemaakt en het kostte ongeveer € 2.000,- à € 3.000,- per opdracht. [bedrijf 7] had voor hem mooie klanten gevonden. Het betroffen kinderdagverblijven bij verschillende bedrijven, maar die vielen allemaal onder dezelfde stichting [naam stichting]. Door de crisis in de kinderopvang was hij uiteindelijk weer veel werk kwijtgeraakt.
De directie van [naam kinderopvang] heeft verklaard dat er in principe binnen de [naam kinderopvang] werd gewerkt met een vast schoonmaakbedrijf te weten [bedrijf 57]. De locatiemanagers waren echter vrij om zelfstandig afspraken te maken met andere schoonmakers. Uit een uitdraai van de crediteurenadministratie kon worden opgemaakt dat er gedurende 2013 daadwerkelijk facturen van [bedrijf 55] ontvangen en betaald waren. De wijze waarop het contact tussen de [naam kinderopvang] en [bedrijf 55] tot stand was gekomen wisten de directeuren niet. De kinderdagverblijven van de [naam kinderopvang] waren echter in de tussentijd failliet gegaan en de administratie inclusief de facturen van [bedrijf 55] lag nu bij de curator.
[bedrijf 58]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713020 gedateerd 25 december 2013 ten bedrage van € 2.480,50 (€ 2.050,- netto) ovv “Oprichting eenmanszaak, Schoonmaakopdracht bij [bedrijf 55].”
Op 27 december 2013 werd er op de bankrekening van [bedrijf 7] € 2.480,50 ontvangen afkomstig van [BEDRIJF 58] te Vlaardingen.
[bedrijf 58] betreft een eenmanszaak van [getuige 14]. [getuige 14] heeft verklaard dat hij via een man in contact gekomen was met het bedrijf [bedrijf 59], dat drie vestigingen had in Schiedam, Vlaardingen en de Spaanse Polder. Hij kon echter niets vertellen over [bedrijf 7]. Hij had telefonisch contact gehad maar hij wist niet meer met wie. Hij vertrouwde het omdat hij via [medeverdachte 8], zijn boekhouder, bij [bedrijf 7] was gekomen. Hij werd door die persoon van [bedrijf 7] gebeld en diegene vertelde hem dat hij reclame kon maken en werk voor hem wist. Dat hij eerder heeft betaald dan dat het geld had opgeleverd kwam omdat hij zijn boekhouder vertrouwde. [verdachte] kende hij niet.
[bedrijf 60]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713008 gedateerd 2 mei 2013 ten bedrage van € 3.448,50 (€ 2.850,- netto) ovv “Marketing werkzaamheden, Werving van Klanten voor auto elektronica, Promoten van uw bedrijf op internet.”
Op 10 mei 2013 werd er op de bankrekening van [bedrijf 7] € 3.448,50 ontvangen afkomstig van [BEDRIJF 60] te Rotterdam.
[BEDRIJF 60] betreft een eenmanszaak van [getuige 15]. [getuige 15] heeft verklaard dat hij een paar jaar geleden was benaderd door een bedrijf dat acquisitiewerkzaamheden voor hem wilde doen. Dat was [bedrijf 7]. Zij zouden voor hem een website ontwikkelen. Hij was door [bedrijf 7] benaderd via de telefoon. Die gozer kende hij via zijn boekhouder [medeverdachte 8]. Er was niet veel uitgekomen en is er daarom niet mee verder gegaan. Hij had de factuur van [bedrijf 7] betaald, omdat hij zijn boekhouder vertrouwde. De marketing werkzaamheden die op de factuur stonden, hielden in, promoten en marketing.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat bij de facturen van [BEDRIJF 55], [BEDRIJF 58] en [BEDRIJF 60] weliswaar vraagtekens gezet kunnen worden bij de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden door [verdachte] of [bedrijf 7] ter zake de ingediende en betaalde facturen, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het hier om valselijk opgemaakte facturen gaat. Zo verklaart [getuige 13] van [BEDRIJF 55] immers dat hij via [verdachte] de kinderdagverblijven als klant heeft gekregen en uit de administratie van de overkoepelende stichting blijkt ook dat er facturen van [BEDRIJF 55] zijn ontvangen en betaald door de desbetreffende kinderdagverblijven. Dat de kosten niet in verhouding staan tot de ontvangen bedragen is te verklaren door de faillissementen van de kinderdagverblijven. [getuige 14] van [BEDRIJF 58] stelt via [verdachte] aan de klant [bedrijf 59] te zijn gekomen en daar inkomsten van te hebben ontvangen. Dat hier de kosten voor de nog onzekere baten zijn uitgegaan kan weliswaar een aanwijzing zijn voor een valselijk opgemaakte factuur, maar ook niet meer dan dat. Ook [getuige 15] heeft verklaard een opdracht aan [bedrijf 7] te hebben gegeven voor acquisitiewerkzaamheden, marketing en het bouwen van een website. De kosten daarvoor heeft hij voldaan ondanks dat de resultaten tegenvielen. Naar aanleiding van deze verklaringen heeft de officier van justitie niet nader onderzoek laten verrichten bij de desbetreffende klanten teneinde het vermoeden van valselijk opgemaakte facturen verder te kunnen staven. Dit leidt daarom tot de conclusie dat [verdachte] ten aanzien van deze facturen zal worden vrijgesproken van het witwassen.
[bedrijf 8] en [bedrijf 9]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- aan [bedrijf 8] een factuur met nummer 1713012 gedateerd 4 juni 2013 ten bedrage van € 5.808,- (€ 4.800,- netto), waarbij als omschrijving staat vermeld: "Aannemen van project bij [bedrijf 61] / Amsterdam";
- aan [bedrijf 9] een factuur met nummer 1713010 gedateerd 31 mei 2013 ten bedrage van € 7.260,- (€ 6.000,- netto), waarbij als omschrijving staat vermeld: 'Project [bedrijf 62] / Eindhoven'.
[bedrijf 8] betreft een eenmanszaak van [getuige 16]. [getuige 16] heeft verklaard dat de factuur vals is en dat [bedrijf 7] geen werkzaamheden of diensten voor hem heeft verleend. De factuur van [bedrijf 7] heeft hij betaald omdat hij behoefte had aan zwart geld. Hij heeft de factuur gekregen, betaald en later heeft hij het nettobedrag minus 10% contant teruggekregen.
Directeur enig aandeelhouder van [bedrijf 9] is de besloten vennootschap [bedrijf 63]. Eigenaar van deze B.V. is [getuige 17]. Hij verklaart dat hij via ene [naam 12] aan zwart geld kon komen. Hij had [naam 12] verteld dat hij een factuur kon sturen van 10% van het werk in Best, te weten € 6.000,-. Het nettobedrag minus 10% had hij op een parkeerplaats in de [adres 14] in Rotterdam contant teruggekregen van [naam 12]. [naam 12] heeft hij herkend als [medeverdachte 8].
[verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat deze twee facturen met een totale waarde van € 13.068,- niet echt zijn, omdat de werkzaamheden die daarop vermeld staan niet zijn verricht.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat deze twee facturen valselijk zijn opgemaakt en dat [verdachte] door aldus te handelen deze twee geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
[bedrijf 64]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- factuur met nummer 1713006 gedateerd 27 maart 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv beveiligingsopdrachten [BEDRIJF 65] en [BEDRIJF 66];
- factuur met nummer 1713017 gedateerd 25 oktober 2013 ten bedrage van € 6.050,- (€ 5.000,- netto) ovv beveiligingsopdrachten, marketing en reclame.
Vennoten van [bedrijf 64] zijn [betrokkene 30] en [getuige 19]. [getuige 19] heeft verklaard dat hij via de boekhouder in contact is gekomen met een bemiddelingsbedrijf dat nieuwe klanten binnenhaalde, genaamd [bedrijf 7]. Hij wist niet wie de eigenaar van [bedrijf 7] was
.Over het bedrijf kon hij niet veel vertellen, omdat hij het bedrijf niet kende. Een persoon van [bedrijf 7] heeft hem telefoonnummers gegeven van bedrijven en zo zijn zij met [bedrijf 66] en [BEDRIJF 65] in contact gekomen.
Getuige [getuige 20], vennoot van [BEDRIJF 65], is gehoord en heeft verklaard dat zij in het verleden contact hebben gekregen met [bedrijf 64], maar dat zij meestal door hen ingehuurd werden in plaats van andersom. In 2012 hadden zij al samengewerkt en de eerste factuur van [BEDRIJF 65] was in juli 2012 naar [bedrijf 64] gestuurd. In september 2013 had [BEDRIJF 65] de eerste factuur van [bedrijf 64] ontvangen. [getuige 20] verklaart voorts dat niemand heeft bemiddeld tussen [BEDRIJF 65] en [bedrijf 64]. Het bedrijf [bedrijf 7] of een persoon [verdachte] kent hij niet.
Medewerkers van [bedrijf 66] hebben verklaard dat [bedrijf 64] met name mensen levert voor één klus, namelijk [bedrijf 67] op de Maasvlakte. [getuige 21], medewerker van [bedrijf 66], verklaarde dat [bedrijf 67] eerst [bedrijf 68] als vaste leverancier had en daarnaast [bedrijf 64] inhuurde. Toen [bedrijf 66] met [bedrijf 67] een contract sloot voor de terminal op de Maasvlakte werd hen verzocht om ook [bedrijf 64] in te huren. [bedrijf 64] leverde beveiligingsmensen. Het bedrijf [bedrijf 7] kenden zij niet en een persoon met de naam [verdachte] kenden zij ook niet.
Op 26 maart 2013 voeren [verdachte] (hierna aangeduid als [naam 7]) en [naam 13] [medeverdachte 8] het volgende telefoongesprek:
[naam 7]: Eén: wanneer ga je de dinges doen, dat van per kwartaal omzetbelastingaanvraag en twee: wanneer gaat hij het geld storten?
[naam 13]: Tja het geld.. de man is gisteren gekomen.. hij zou komen... Hij zei dat hij het volgende week zou gaan storten waarop ik het geld niet heb gegeven..
[naam 7]: Ja..
[naam 13]: Ehhh.
[naam 7]: Tja als het niet lukt, laat dan maar zitten.
[naam 13]: Ja.. ik heb het dus niet gegeven, ik heb het bij mij..
[naam 7]: In dat geval..
[naam 13]: Dus als je zegt dat volgende week goed is, dan wordt het volgende week.. en anders moeten we het laten zitten.
[naam 7]: Nee doe dan maar volgende week, joh
[naam 13]: Ja ok is goed.. Maar ik heb het dus bij mij.. als je zegt 'laat maar zitten' dan kom ik het brengen.
[naam 7]: nee doe het dan maar volgende week maar als het maar wel gebeurt dus. Want ik ga ehh.. op 3 april ga ik weg, dus als het voor drie april is..
Op 28 maart 2013 hebben zij het volgende gesprek:
[naam 13] vraagt verder ''Heb je op je rekening gekeken? Is het binnengekomen?".
[naam 7] zegt "Ja ja.. ok, is goed".
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 19] over de verrichte bemiddelingswerkzaamheden wordt weerlegd door de verklaringen van [getuige 20] en de medewerkers van [bedrijf 66], met name door [getuige 21]. Deze laatste verklaringen vinden bovendien steun in de door deze bedrijven overgelegde facturen en/of een uitdraai van het plansysteem waaruit blijkt dat [bedrijf 64] reeds ruim voor de vermeende bemiddeling in 2013 zakelijke contacten onderhield met deze bedrijven. Zo heeft [bedrijf 64] reeds in november 2011 werkzaamheden voor [bedrijf 66] verricht en in juli 2012 ook al voor [BEDRIJF 65]. Op vragen van de rechtbank aan [verdachte] waarin de bemiddeling dan concreet zou hebben bestaan heeft hij geen antwoord kunnen of willen geven. Hij heeft zich slechts in algemene termen uitgelaten in wat voor soort zaken hij kan bemiddelen. Ook opvallend is te noemen dat [getuige 19] zich op zijn zwijgrecht beroept, nadat hij wordt geconfronteerd met de verklaringen van [getuige 20] en [getuige 21]. Het is hierom dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt geworden dat [verdachte] medio 2013 tussen deze bedrijven heeft moeten bemiddelen in het kader van acquisitiewerkzaamheden.
Gelet op het hiervoor weergegeven telefoongesprek tussen [medeverdachte 8] en [verdachte] trekt de rechtbank de conclusie dat [medeverdachte 8] in opdracht van [verdachte] geld heeft overhandigd aan de gefactureerde opdat die het geld giraal overmaakt naar de bankrekening van [bedrijf 7]. Deze handelwijze is immers ook terug te vinden bij de facturen van [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. Op deze wijze wordt het geld van [verdachte] omgezet van chartaal naar giraal geld en lijkt het een legitieme bron van inkomsten te zijn voor [verdachte].
De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat hier sprake is van valselijk opgemaakte facturen ten bedrage van € 12.100,-, nu de daarop vermelde werkzaamheden niet door [verdachte] of [bedrijf 7] zijn verricht. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] dit geld voor handen heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
[bedrijf 69]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713011 gedateerd 3 juni 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv ‘Aannemen van opdrachten bij grond- en kabelwerk’.
Vervolgens worden er op de factuur een aantal projectnummers vermeld met de prijs per project. Deze projectnummers komen overeen met meerdere verkoopfacturen van [BEDRIJF 69] die gericht waren aan [bedrijf 70] te Dordrecht. Deze facturen hadden betrekking op de eerste vier maanden van 2013.
[BEDRIJF 69] betreft een eenmanszaak van [getuige 22]. [getuige 22] heeft verklaard dat de boekhouding werd gedaan door [bedrijf 71]. Omdat hij in 2013 geen werk had heeft hij [medeverdachte 8] gevraagd of hij aan werk kon komen voor hem. [medeverdachte 8] kon hem helpen maar dat kostte wel geld. Hij heeft de eigenaar van [bedrijf 7] één keer gezien, daar had hij mee gesproken en die vroeg geld voor de bemiddeling. De eigenaar had toen iemand voor hem gebeld voor goede projecten voor hem. Het contact verliep via [medeverdachte 8]. De werkzaamheden die [bedrijf 7] voor hem verricht had, waren tien projecten. [verdachte] had een aannemer
[bedrijf 70]gebeld en daar heeft hij tien of vijftien projecten voor gedaan. De opdracht had hij in 2013 aan [bedrijf 7] gegeven, dat was in de periode dat hij geen werk had omdat het toen erg vroor.
De directeur van [bedrijf 70], [getuige 23], is gehoord. Hij heeft verklaard dat hij zelf heeft geregeld dat [BEDRIJF 69] als onderaannemer werkzaamheden voor hem ging doen, omdat hij het erg druk had. [getuige 22] was 2 à 3 jaar geleden bij hem in loondienst geweest. De eerste contacten met [BEDRIJF 69] dateren van 2011. Ter onderbouwing heeft [getuige 23] een inkooporder met betrekking tot [BEDRIJF 69] overhandigd van 18 oktober 2011. Niemand heeft hierbij bemiddeld en hij kent het bedrijf [bedrijf 7] of [verdachte] ook niet.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 22] omtrent de werkzaamheden die verricht zouden zijn door [bedrijf 7] niet strookt met de verklaring van [getuige 23]. Daarenboven ontgaat het de rechtbank waarom [verdachte] [getuige 22] in contact moet brengen met zijn voormalig werkgever voor wie hij nota bene reeds in oktober 2011 als onderaannemer werkzaamheden heeft verricht. Op vragen van de rechtbank aan [verdachte] waarin de bemiddeling dan concreet zou hebben bestaan heeft hij geen antwoord kunnen of willen geven. Hij heeft zich slechts in algemene termen uitgelaten in wat voor soort zaken hij kan bemiddelen. Het is hierom dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt geworden dat [verdachte] medio 2013 tussen deze bedrijven heeft moeten bemiddelen in het kader van acquisitiewerkzaamheden.
De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat hier sprake is van een valselijk opgemaakte factuur ten bedrage van € 6.050,-, nu de daarop vermelde werkzaamheden niet door [verdachte] of [bedrijf 7] zijn verricht. Mede gelet op de vaste werkwijze dat chartaal geld giraal wordt gemaakt is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] dit geld voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
Conclusie
De hierboven vermelde bewezen verklaarde facturen leveren een totaalbedrag op van € 31.218,- (€ 13.068,- + € 12.100,- + € 6.050,-) dat [verdachte] in het jaar 2013 voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet. Gelet op de data van de facturen heeft hij dit gedaan in de periode van 27 maart 2013 tot en met 29 oktober 2013. Voor de overige facturen zal [verdachte] worden vrijgesproken.
Eindconclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een (deels) bewezenverklaring voor de onderdelen C, D, E, F, I, K en M. Gelet op de periode van 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2014, de frequentie waarmee van misdrijf afkomstig geld werd gebruikt, alsmede de omvang van het totaalbedrag van € 109.759,35 (€ 11.150,- + € 16.150,- + € 3.000,- + € 16.000,- + € 19.241,35 + € 13.000,- + € 31.218,-) dat is witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.