ECLI:NL:RBROT:2016:9532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
10/960092-12 en 10/750066-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan criminele organisatie voor cocaïne-invoer en witwassen

Op 9 december 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Gedurende meer dan twee jaar heeft de verdachte leiding gegeven aan deze organisatie, waarbij diverse fruitbedrijven werden opgericht of overgenomen om als deklading voor de cocaïne te dienen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij hij in totaal € 992.759,35 aan crimineel verkregen geld had gewitwasd. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift en identiteitsfraude, waarbij hij gebruik maakte van vervalste documenten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk gebruik maken van vervalste reisdocumenten en het witwassen van geld afkomstig uit misdrijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van het witwassen van geld en dat hij de integriteit van de financiële en economische orde had aangetast. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werden diverse in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, waaronder een aanzienlijk geldbedrag en vuurwapens.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 10/960092-12 (dagvaarding I) en 10/750066-12 (dagvaarding II, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 9 december 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Rotterdam heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1] te Utrecht.
De verdachte is hierna alleen met de achternaam aangeduid.

1.De beschuldigingen

1.1
De tenlasteleggingen
Wat de verdachte wordt verweten is omschreven in de (deels gewijzigde) tenlasteleggingen, die als bijlagen A (dagvaarding I) en B (dagvaarding II) onderdeel uitmaken van dit vonnis. De beschuldigingen komen kort gezegd op het volgende neer:
Ten aanzien van dagvaarding I
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven die bestaan uit overtredingen van de Opiumwet, terwijl hij de leider/bestuurder/oprichter was van die organisatie;
(medeplegen van) gewoonte-, althans witwassen;
(medeplegen van) valsheid in geschrifte en/of het gebruik maken van valse of vervalste geschriften;
in het bezit hebben / gebruik maken van een valse of vervalste Bulgaarse identiteitskaart en/of voorhanden hebben / gebruik maken van een vals of vervalst Bulgaars rijbewijs.
Ten aanzien van dagvaarding II
(medeplegen van) witwassen;
voorhanden hebben van een vuurwapen en 45 kogelpatronen.
1.2
Verweer partiële nietigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder sub M bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman wat betreft de zinsnede “althans enige grote geldbedragen” nietigheid van de dagvaarding bepleit, nu naar zijn mening onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld en waartegen verdachte zich moet verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onder 2 ten laste gelegde aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, temeer nu vóór de door de raadsman genoemde zinsnede diverse geldbedragen worden ten laste gelegd, zodat verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen. De zinsnede “althans enige grote geldbedragen” betreft slechts een alternatieve tenlastelegging indien de vóór deze zinsnede genoemde bedragen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

2.1
De behandeling van de zaken
Ten aanzien van dagvaarding I vonden de pro forma-zittingen plaats op 1 oktober 2014,
9 december 2014, 26 februari 2015 en 26 mei 2016. Voorts heeft er een regiezitting plaatsgevonden op 2 september 2016.
Ten aanzien van dagvaarding II vond de pro forma-zitting plaats op 9 augustus 2012.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op
  • 2 en 4 november 2016: behandeling van de ten laste gelegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte;
  • 8 november 2016: het requisitoir van de officier van justitie;
  • 10 november 2016: het pleidooi van de raadsman, repliek, dupliek en het laatste woord van de verdachte;
  • 28 november 2016: sluiting van het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. G. Oosterveld en E.A.F. Roelofs (hierna telkens te noemen: de officier van justitie (in mannelijk enkelvoud)) en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zoals verwoord in zijn schriftelijke requisitoir – zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief, en bij dagvaarding II onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat uit de bewijsmiddelen in het dossier kan worden geconcludeerd dat [verdachte] leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie waarbij hij de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) heeft aangestuurd.
Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 9 oktober 2012 werden aangehouden, werden zij vervangen door de medeverdachten [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) en [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]).
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van dagvaarding I feiten 2 en feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, en dagvaarding II feit 1 zal hieronder bij de beoordeling van de beschuldigingen nader worden geconcretiseerd.
De officier van justitie heeft gevorderd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 november 2016 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede dat hiertoe tegen [verdachte] een strafrechtelijk financieel onderzoek zal worden ingesteld.
2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – de navolgende verweren gevoerd.
Met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft verzocht de verklaring van [medeverdachte 2] van het bewijs uit te sluiten, nu op diverse onderdelen geconcludeerd kan worden dat hij niet naar waarheid heeft verklaard.
Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] slechts betrokkenheid had bij de fruitbedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Hij gebruikte deze bedrijven om – kort samengevat – Zuid-Amerikaanse fruitbedrijven op te lichten door fruit bij deze bedrijven op rekening te bestellen en deze bestellingen niet (volledig) te betalen. [verdachte] was niet op de hoogte van en had geen betrokkenheid bij de invoer van, dan wel de handel in cocaïne in verband met deze fruitbedrijven. Ook is niet gebleken dat deze twee bedrijven daadwerkelijk betrokken waren bij de invoer van cocaïne. De storting van grote contante bedragen op rekeningen van deze bedrijven betreft verdiensten in de fruithandel door [verdachte].
Tevens is niet gebleken dat [verdachte] enige betrokkenheid had bij de bedrijven [BEDRIJF 3], [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 6]. Ook al zou ervan uit worden gegaan dat [verdachte] betrokkenheid had bij deze bedrijven, naar de mening van de raadsman kan niet worden vastgesteld dat deze fruitbedrijven betrokken zijn geweest bij de invoer van cocaïne.
Met betrekking tot het zaaksdossier Camarque heeft de raadsman verzocht de verklaring van [medeverdachte 4] uit te sluiten van het bewijs. Naar zijn mening heeft hij niet naar waarheid verklaard. Voorts kon [medeverdachte 4] niet door de verdediging als getuige worden ondervraagd. Hij heeft immers bij de rechter-commissaris geweigerd antwoord te geven op de vragen van de raadsman.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft in het algemeen gewezen op de aanzienlijke inkomsten die [verdachte] genoten heeft via de bedrijven in de fruithandel vanaf medio 2011, de bemiddeling via [bedrijf 7] vanaf medio augustus 2012, andere bemiddelingsactiviteiten en de incidentele casinobezoeken. Voor zover van belang zal per sub onderdeel van feit 2 het verweer nader worden geconcretiseerd.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde kan naar de mening van de raadsman slechts het ten laste gelegde, voor zover dat ziet op de facturen met betrekking tot de bedrijven [bedrijf 8] en [bedrijf 9] wettig en overtuigend bewezen worden. Hij heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de overige ten laste gelegde facturen.
De raadsman heeft met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat [verdachte] het ten laste gelegde bedrag voorhanden heeft gehad, doch dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu [verdachte] slechts geld afkomstig van een eigen misdrijf voorhanden heeft gehad. Er is geen sprake geweest van een handeling om crimineel vermogen veilig te stellen.
Met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 4 en bij dagvaarding II onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht aan [verdachte] – gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – een lagere straf dan door de officier van justitie geëist op te leggen. Voorts is er in deze zaak sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

3.Start van het onderzoek en wijze van behandelen

Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van het Korps Landelijke Politiediensten is in april en begin mei 2012 via een informant informatie met betrekking tot [verdachte] binnengekomen inzake het mogelijk witwassen van grote geldbedragen en het mogelijk voorhanden hebben van een vuurwapen.
Na onderzoek bleek [verdachte] antecedenten te hebben ter zake het voorhanden hebben van een vuurwapen, aanwezig hebben van harddrugs, deelname aan een criminele organisatie, uitgeven van vals geld, valsheid in geschrift en oplichting. Tevens bleek dat [verdachte] internationaal gesignaleerd stond voor de Braziliaanse en Turkse autoriteiten ter zake de opsporing, aanhouding en uitlevering in verband met de smokkel van verdovende middelen.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie heeft er op 4 mei 2012 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam. Daarbij werden onder andere de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een vuurwapen van het merk Glock met munitie;
  • een geldbedrag van € 883.000,-;
  • 8 mobiele telefoons.
In de woning van [verdachte] was ook aanwezig zijn partner, [medeverdachte 6] genaamd (hierna: [medeverdachte 6], tevens medeverdachte).
Tevens werd in de woning een uitgeprint e-mailbericht aangetroffen. Het e-mailbericht werd op 26 oktober 2011 te 9.34 uur verzonden door een medewerker van [bedrijf 10] aan het e-mailadres [e-mailadres 1]. Het mailbericht is gericht aan “[naam 1]” van [bedrijf 1] aangaande het scannen van een drietal containers.
Voorts werden twee uitdraaien van e-mailberichten in Outlook aangetroffen, te weten een e-mailbericht van 23 februari 2012, betreffende correspondentie tussen de Belgische firma [bedrijf 11] (hierna: [bedrijf 11]) en [BEDRIJF 3] (hierna ook: [BEDRIJF 3]) met als onderwerp "container bananen", en een e-mailbericht van 6 april 2012 van [BEDRIJF 3] aan [bedrijf 11] met als onderwerp "RE: As Andalusia/informatie".
Op basis van het vorenstaande is het onderzoek Murdoch gestart. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een omvangrijk dossier dat is onderverdeeld in meerdere zaaksdossiers.
Uit het onderzoek is gebleken dat in Nederland, dan wel in het buitenland, diverse partijen cocaïne in beslag zijn genomen, die telkens verstopt zaten tussen containers met fruit. Deze containers waren zeer waarschijnlijk bestemd voor verschillende ondernemingen in Nederland, waaronder [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1]) en [BEDRIJF 3]. Kort samengevat betreffen het de navolgende partijen inbeslaggenomen cocaïne.
Datum inbeslagname
Plaats inbeslagname
Hoeveelheid cocaïne inbeslaggenomen
Verstuurd vanuit
Bestemd voor
29-12-2011
Rotterdam
45,75 kilo
Ecuador
[bedrijf 1]
05-02-2012
Antwerpen
35,5 kilo
Ecuador
[BEDRIJF 3]
3-02-2012
Ecuador
1.193,20 kilo
-
[BEDRIJF 3]
25-02-2012
Ecuador
3.668,68 kilo
-
[bedrijf 1]
25-02-2012
Ecuador
29,15 kilo
-
[bedrijf 1]
07-05-2012
Peru
1.686,12 kilo
-
[bedrijf 4]
09-05-2012
Antwerpen
35 kilo
Ecuador
[bedrijf 5]
08-10-2012
Antwerpen
8.032,75 kilo
Ecuador
[bedrijf 6]
28-05-2013
Ecuador
244 kilo
-
[bedrijf 12]
27-08-2013
Colombia
1.021,95 kilo
-
[bedrijf 13]
Totaal
15.854,90 kilo
Er bleken aanwijzingen te zijn dat het bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) te Rotterdam werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) en [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5]). Daardoor ontstond het vermoeden dat [bedrijf 2] indirect betrokken was bij de inbeslagnames van cocaïne die mogelijk bestemd waren voor [bedrijf 4] te Rotterdam en [bedrijf 5] te Rotterdam.
Gedurende het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] – al dan niet in een crimineel georganiseerd verband – betrokkenheid hadden bij (één van de, dan wel meerdere) voornoemde bedrijven en/of inbeslaggenomen cocaïnetransporten.
De rechtbank zal in het kader van de bewijsvraag achtereenvolgens de volgende onderwerpen behandelen.
Allereerst zal zij responderen op namens de verdachte aangevoerde verweren. Vervolgens zal de rechtbank meerdere algemene overwegingen formuleren.
De rechtbank zal – gelet op de samenhang tussen bepaalde zaakdossiers – beginnen met de behandeling van de ten laste gelegde criminele organisatie (dagvaarding I feit 1). Hierbij zullen diverse zaaksdossiers, waarbij één of meerdere bedrijven betrokken zijn, worden besproken. Daarbij komt aan de orde of er sprake is geweest van een criminele organisatie en wat de rol van de verschillende deelnemers binnen deze organisatie is geweest.
Daarna zal de rechtbank de overige ten laste gelegde feiten behandelen, te weten dagvaarding I feit 2 en dagvaarding II feit 1 (betreffende (gewoonte)witwassen) en, gelet op de onderlinge samenhang, dagvaarding 1 feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief (betreffende valsheid in geschrift en het gebruik maken van valse geschriften). Aansluitend zal de rechtbank de dagvaarding I feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief (gebruik maken vervalste Bulgaarse identiteitskaart en een vervalst Bulgaars rijbewijs) en dagvaarding II feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief (betreffende het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie) behandelen.
De rechtbank zal bij deze onderdelen steeds de vraag beantwoorden of hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd bewezen kan worden verklaard.

4.Verweren van de verdediging

Ter terechtzitting zijn door de raadsman de navolgende verweren gevoerd.
4.1
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 2]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu op diverse onderdelen geconcludeerd kan worden dat hij niet naar waarheid heeft verklaard.
De rechtbank volgt dit verweer niet. [medeverdachte 2] heeft meerdere zeer uitgebreide en gedetailleerde verklaringen afgelegd. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 2] inderdaad niet op alle punten volledig juist heeft verklaard en dat hij er als verdachte zelf belang bij had zijn eigen rol als beperkt te schetsen. De door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen zijn echter in hoofdlijnen en op essentiële punten consistent, worden – zoals hieronder bij de bespreking van de beschuldigingen zal blijken – op onderdelen bevestigd door de verklaringen van andere verdachten of getuigen en vinden op punten steun in overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank oordeelt dat de door de raadsman aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van [medeverdachte 2] van onvoldoende gewicht zijn om zijn verklaring op voorhand uit te sluiten van het bewijs. Het verweer wordt derhalve verworpen. Wel zal de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 2] kritisch beoordelen en per onderdeel bezien of de verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2 (
On)mogelijkheid tot het horen van [medeverdachte 4]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, aangezien het ondervragingsrecht door de verdediging niet in voldoende mate kon worden uitgeoefend. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat [medeverdachte 4] ten tijde van zijn verhoor bij de rechter-commissaris geen antwoorden heeft willen gegeven op de vragen van de verdediging.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank verwijst daarbij naar het door het EHRM gewezen Vidgen-arrest. Volgens dit arrest dient de in het opsporingsonderzoek afgelegde (belastende) (getuigen)verklaring, indien de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, van het bewijs te worden uitgesloten, als een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate ('solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige. Zo’n situatie is in het onderhavige geding niet aan de orde. De verklaringen van [medeverdachte 4] vormen namelijk niet het enige en beslissende bewijs, zoals blijkt uit de overige voor het zaaksdossier Camarque redengevende bewijsmiddelen welke nader aan de orde zullen komen.
Daarnaast is [medeverdachte 4] door de rechter-commissaris, de officier van justitie, de raadslieden van medeverdachten, alsmede de raadsman ondervraagd. Van schending van de in het Vidgen-arrest omschreven norm is, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook geen sprake.
4.3
Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 4]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 4] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu op diverse onderdelen geconcludeerd kan worden dat hij niet naar waarheid heeft verklaard.
De rechtbank volgt dit verweer niet. [medeverdachte 4] heeft meerdere zeer uitgebreide, gedetailleerde en – niet in de laatste plaats – voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd. De door [medeverdachte 4] afgelegde verklaringen zijn in hoofdlijnen en op essentiële punten consistent, worden – zoals hieronder bij de bespreking van de beschuldigingen zal blijken –op onderdelen bevestigd door de verklaringen van andere verdachten of getuigen en vinden op punten steun in overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank oordeelt dat de door de raadsman aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van [medeverdachte 4] van onvoldoende gewicht zijn om zijn verklaring op voorhand uit te sluiten van het bewijs. Het verweer wordt derhalve verworpen. Wel zal de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 4] kritisch beoordelen en per onderdeel bezien of de verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier.

5.Beoordeling van de beschuldigingen

5.1
Inleiding
De rechtbank zal alvorens zij op de verschillende zaakdossiers zal ingaan enkele meer omvattende onderwerpen bespreken.
5.1.1
Algemene overweging met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk artikel 11a van de Opiumwet, zoals dat artikel ten tijde van het ten laste gelegde feit luidde, worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een
zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken. Het is voorts evenmin vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan. Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Er moet aldus ook worden bewezen dat de organisatie als oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een gepleegd misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
De rechtbank zal bij haar beoordeling derhalve bezien of zij tot de conclusie komt dat er, zij het in soms wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, dat de onderhavige organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en dat de verdachte wetenschap en betrokkenheid had bij de criminele organisatie.
5.1.2
Algemene overweging met betrekking tot medeplegen
De rechtbank overweegt dat voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet hierbij van voldoende gewicht zijn.
Bij de vorming van haar oordeel kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten, het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip en de onderlinge verdeling van de opbrengst. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Bij de bespreking van de afzonderlijke feiten zal – waar nodig – specifiek worden ingegaan op deze vereisten.
5.2
Dagvaarding I, feit 1: deelname aan criminele organisatie
5.2.1
Duurzaam samenwerkingsverband
Over de verschillende bedrijven, merkt de rechtbank het volgende op.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1])
Op 30 december 2011 werd te Rotterdam, in een container met nummer MSCU 745756-7 45,75 kg (bruto) met vermoedelijk cocaïne aangetroffen. De container was bestemd voor [bedrijf 1].
Op 25 februari 2012 werden in de haven van Guayaquil te Ecuador twee partijen cocaïne aangetroffen van respectievelijk 3.668,68 kg en 29,15 kg. De partijen zaten in zeecontainers met fruit die bestemd waren voor [bedrijf 1] en afkomstig waren van [bedrijf 14].
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [bedrijf 1] een besloten vennootschap, opgericht in augustus 2008. De handelsnamen zijn [bedrijf 1] en [bedrijf 1]. Van 21 juli 2011 tot 27 september 2011 was de enig aandeelhouder: [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Tevens was zij directeur vanaf 27 september 2011 tot 3 april 2012. Medebestuurder was tot 3 april 2012 [medeverdachte 2]. Na 3 april 2012 was [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) bestuurder en enig aandeelhouder.
Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst blijkt dat in het jaar 2010 alleen in het vierde kwartaal aangifte is gedaan voor de omzetbelasting. Over het vierde kwartaal 2010 én over het jaar 2010 is een naheffingsaanslag opgelegd. Met betrekking tot het jaar 2011 zijn er voor [bedrijf 1] in het eerste en tweede kwartaal geen aangiften omzetbelasting gedaan. [bedrijf 1] heeft in het derde en vierde kwartaal van 2011 wel aangifte gedaan voor de omzetbelasting. De opgegeven omzet voor 2011 bedroeg, volgens die opgaven, in totaal € 121.684,-. Door de Belastingdienst zijn voor het jaar 2012 naheffingsaanslagen Loonbelasting opgelegd vanwege het niet doen van aangifte loonbelasting. Door [bedrijf 1] is voor de jaren 2011 en 2012 geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan.
Uit de door de ABN Amrobank verstrekte gegevens werd opgemaakt dat er aan [bedrijf 1] een tweetal bankrekeningen waren gekoppeld, te weten [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2].
Uit analyse van de verstrekte rekeningafschriften van ABN Amro bleek dat de onderneming [bedrijf 1], tevens een bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer 3] hield bij de Rabobank. Uit de opgevraagde historische bankgegevens aangaande deze rekeningnummers bleek dat er op bankrekening [bankrekeningnummer 2] geen mutaties hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot bankrekeningnummers [bankrekeningnummer 1] (ABN Amro) en [bankrekeningnummer 3] (Rabobank) bleek dat in de periode 1 september 2011 tot en met 17 februari 2012 € 184.059,70 ($ 242.000,-) aan het bedrijf [bedrijf 14] (hierna: [bedrijf 14]) (Ecuador) werd overgemaakt. Tevens werd in de periode 31 januari 2012 tot en met
26 maart 2012 € 46.721,04 ($ 60.500,) aan het bedrijf [bedrijf 15] (Peru) overgemaakt.
Voorafgaand aan twee overboekingen naar [bedrijf 14] te Ecuador (van € 20.000,- en
€ 19.734,99) werd de rekening van [bedrijf 1] gevoed door (onder meer) twee bijschrijvingen door [bedrijf 16], zijnde een bedrag van € 18.470,- en een bedrag van € 19.239,-.
Uit de analyse van de door de Rabobank verstrekte gegevens is gebleken dat de betalingen van [bedrijf 17] / [bedrijf 1] via internet (overboekingen van de RABO bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3) onder meer zijn verricht via IP adressen die zijn uitgegeven aan [bedrijf 1] en aan [bedrijf 5].
Uit de ontvangen informatie van inklaringsbedrijf [bedrijf 11] blijkt dat in de periode november 2011 tot en met maart 2012, 39 containers zijn besteld en verscheept, gericht aan [bedrijf 1]. Van deze 39 containers is de inhoud van 4 containers vernietigd en niet in ontvangst genomen door [bedrijf 1]. Van 1 van de 39 containers is 10% van de inhoud vernietigd omdat deze niet aan de kwaliteitsnormen voldeed. De facturen die [bedrijf 1], volgens de administratie van [bedrijf 11], moet betalen zijn:
aan [bedrijf 14]: $116.750,00 aan [bedrijf 11]: €53.855,64
aan [bedrijf 18]: $262.685,00
aan [bedrijf 19]: $76.500,00
aan [bedrijf 15]: $94.137,12
[betrokkene 1] verklaarde dat zij door een man genaamd [naam 2] werd gevraagd om directeur te worden. Zij hoefde niet steeds naar het bedrijf te komen. Soms kwam zij ook twee weken niet. Zij zou € 2.000.- per maand krijgen. [naam 2] vertelde haar dat ene [naam 3] investeerder was in het bedrijf. [naam 3] gaf haar, [naam 4] en [naam 2] werkopdrachten en betalingsopdrachten. [naam 3] was de baas, aldus [betrokkene 1]. Zij verklaarde verder dat zij de eerste drie maanden niets te doen heeft gehad, en [naam 4] om werk vroeg. Die zei steeds dat zij maar moest blijven zitten. Na ongeveer drie maanden kreeg zij van [naam 4] wat te doen. [naam 4] heeft haar dat werk uitgelegd. Het wachtwoord van de computer was aanvankelijk alleen bekend bij [naam 4]. [betrokkene 1] verklaarde dat zij niet wist wat een aandeelhouder is. Zij heeft nooit aandelen gezien. Over haar rol bij [bedrijf 1] verklaarde zij verder dat zij er alleen zat voor de administratie. Ze wist wel dat zij de directeur was, maar had niet het gevoel dat zij directeur was. Zij verklaarde dat zij geen verstand had van de handel in groenten en fruit. [naam 3] was de baas. Hij gaf instructies. Hij had geld, aldus [betrokkene 1]. Zij verklaarde verder dat zij de bankpassen die zij bij de bank had gekregen (ABN Amro en Rabobank) moest afgeven. Zij kreeg later de codes voor het internetbankieren van [naam 4]. Zij deed geen betalingen aan het buitenland, dat deed [naam 4]. Zij heeft nooit op eigen initiatief geld overgemaakt van [bedrijf 1]. Pas na een maand of drie zag zij dat er boven geld geteld werd door [naam 2]. Dat geld was van [naam 3]. [naam 3] gaf de prioriteit van de betalingen aan. Hij zei dat [bedrijf 11] de belangrijkste was, aldus [betrokkene 1].
[betrokkene 1] verklaarde verder dat zij, bij [bedrijf 1] in de computer boven een ingescand visitekaartje had gezien met de naam [bedrijf 4]. Zij verklaarde verder dat zij de laptop van [naam 5] (die volgens haar regelmatig bij [bedrijf 1] kwam) boven op het kantoor heeft zien staan. [naam 4] zat er toen aan te werken. Er stonden e-mails op van [bedrijf 11] gericht aan [BEDRIJF 3]. [naam 3] vroeg haar nog wat er in de e-mail stond. Het ging over mensen uit Ecuador die een bezoek aan [bedrijf 1] wilden brengen. Volgens haar ging het ook over [bedrijf 14] en containers.
[betrokkene 1] werd een politiefoto van [verdachte] getoond. Zij herkende deze als de [naam 3] over wie zij verklaard heeft. Tevens werd haar een politiefoto van [medeverdachte 2] getoond. Zij verklaarde dat dit de persoon genaamd [naam 4] is over wie ze verklaard heeft. [betrokkene 1] herkende op de foto [betrokkene 3] (geboren [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]) als de [naam 5] over wie zij sprak.
[betrokkene 2] verklaarde dat het hem niets zegt dat hij bestuurder / enig aandeelhouder van [bedrijf 1] was vanaf 3 april 2012. Hij verklaarde dat [medeverdachte 2] tegen hem zei dat een bedrijf voor hem zou worden opgezet. Aan [betrokkene 2] zou iedere maand 2.000 euro worden betaald. [medeverdachte 2] zei dat hij alles voor [betrokkene 2] zou betalen, en [betrokkene 2] zou dan voor [medeverdachte 2] werken. [betrokkene 2] is met [medeverdachte 2] en een blond meisje, van wie [betrokkene 2] denkt dat ze Pools of Hongaars was, in december 2012 naar een notaris gegaan om te tekenen. Het meisje tekende en [betrokkene 2] ook. [medeverdachte 2] swas daarbij. Er werd daarna gezegd dat [betrokkene 2] nu hun werknemer was. [betrokkene 2] wist niet wat hij tekende. Een blauw mapje, dat hij van de notaris meekreeg, werd door [medeverdachte 2] van hem in de auto afgepakt.
[BEDRIJF 3] (hierna: [BEDRIJF 3])
Op 5 februari 2012 werd een partij van 35,5 kg cocaïne in de haven van Antwerpen (België) in beslag genomen. Deze partij cocaïne zat in een container met bananen en was afkomstig van het motorschip CSAV Lingue. De verzender was [bedrijf 20] te Ecuador en als ontvanger stond [BEDRIJF 3], gevestigd aan de [adres 3] te Rotterdam, vermeld.
Op 12 februari 2012 werd in de haven van Guayaquil te Ecuador in een zeecontainer voorzien van het nummer MSCU7387304 en geladen met bananen ongeveer 1.056 kg cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen. De zeecontainer zou kort daarna in de haven van Guayaquil, Ecuador worden geladen aan boord van het CSAV schip, MIS Llanquihue voor transport naar de haven van Antwerpen, België, in opdracht van de Ecuadoraanse onderneming [bedrijf 20]. De container was bestemd voor de geadresseerde (consignee) [BEDRIJF 3], [adres 3] Rotterdam.
De Commanditaire vennootschap [bedrijf 16] is opgericht op 1 januari 2007 en ontbonden op 19 juli 2010. Handelsnaam van deze CV is [handelsnaam 1]. De gevolmachtigd directeur is [betrokkene 3], geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats].
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat door [bedrijf 16] in 2009 alleen in het eerste kwartaal aangifte omzetbelasting is gedaan. Daarna werd in 2009 geen aangifte meer gedaan. In 2010 werd alleen in de maand januari aangifte gedaan.
Blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel is [BEDRIJF 3] een Groothandel in Groenten en Fruit in oprichting. Het betreft een besloten Vennootschap (rechtspersoon in oprichting) met als startdatum 19 augustus 2010. De bevoegd functionaris sedert 20 april 2012 is [bedrijf 21]. Blijkens gegevens uit het Handelsregister was de bevoegd functionaris van [bedrijf 21] [betrokkene 3], geboren [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats].
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [BEDRIJF 3] alleen in het vierde kwartaal van 2010 aangifte heeft gedaan voor de Omzetbelasting. In 2011 werd er door [BEDRIJF 3] alleen in de eerste drie kwartalen aangifte gedaan voor de Omzetbelasting. In 2012 werd er door [BEDRIJF 3] geen aangifte gedaan voor de Omzetbelasting. Voorts blijkt dat [betrokkene 3] in de jaren 2011 en 2012, blijkens de loonopgave van [BEDRIJF 3], géén inkomen heeft genoten.
Gelet op de informatie die is verkregen van het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] te Antwerpen, heeft [BEDRIJF 3] in de periode 25 november 2011 tot en met 15 maart 2012 via [bedrijf 11] zeven containers (met cassaves en bananen) ingevoerd. De naam [bedrijf 19] te Ecuador stond vermeld op één van de documenten. 1n totaal werd een bedrag van € 92.362,22 betaald aan bedrijven in Zuid Amerika, waaronder [bedrijf 20].
Uit de administratie van [bedrijf 11] bleek verder dat één container niet werd gescand, terwijl deze daar wel voor was geselecteerd. Dit impliceerde een boete voor [BEDRIJF 3] van € 1.250,-. Verder was bij één container herlabeling noodzakelijk in verband met het ontbreken daarvan. Dit betekende extra kosten van € 5.984,20.
[BEDRIJF 3] heeft in de periode van november 2011 tot en met maart 2012 gebruik gemaakt van andere telefoonnummers dan de telefoonnummers die voorheen van het bedrijf bekend waren.
De houder van de zakelijke rekening [bankrekeningnummer 4] t.n.v. [bedrijf 16] wordt op 27 april 2012 gewijzigd in [BEDRIJF 3]. De rekeninghouder (algeheel bevoegd) bleef [betrokkene 3]. Uit analyse van de ABNAMRO rekening [bankrekeningnummer 4] blijkt dat in de periode van 14 januari 2011 tot en met 2 oktober 2012 een totaal bedrag van € 743.768,- is bijgeschreven op deze rekening. Hiervan is in totaal € 625.420,- contant gestort op deze rekening. Bij al deze stortingen werd gebruik gemaakt van de aan deze bankrekening verstrekte bankpas. Er werden onder meer betalingen gedaan aan [bedrijf 20]. De overmaking van bedragen aan Zuid-Amerikaanse leveranciers en aan de inklaarder [bedrijf 11], werd telkens voorafgegaan door contante stortingen op de rekening, daags ervoor of dezelfde dag, waarbij de bedragen nagenoeg overeenkwamen. Daarnaast is er geld overgemaakt naar [bedrijf 1] (€ 44.864,-).
De kosten voor de registratie van de domeinnaam [domeinnaam 1] ad € 2,37 werden door middel van iDeal op 14 september 2011 betaald aan [bedrijf 22]. Uit de verstrekte rekeningafschriften van [medeverdachte 2] bleek dat op 14 september 2011 door middel van iDeal een bedrag van € 2,37 werd overgemaakt naar [bedrijf 22] met als omschrijving: webhost bestelling 843155.
[betrokkene 3] verklaarde dat in 2011 zijn dochter ernstig ziek was, waardoor hij nauwelijks nog werkzaam was in zijn bedrijf. Eind 2011 of begin 2012 sprak hij [medeverdachte 2]. Deze vertelde hem dat hij moest gaan stoppen met [bedrijf 1], en vroeg hem of hij zijn lopende zaken af kon handelen via [BEDRIJF 3]. [medeverdachte 2] heeft hem een vergoeding betaald van € 10.000 contant voor het gebruik van kantoorruimte op de Groothandelsmarkt. [betrokkene 3] heeft [medeverdachte 2] de ABNAMRO bankpas van de zakelijke rekening van [BEDRIJF 3] gegeven. [betrokkene 3] weet niet exact wat hij met die bankrekening heeft gedaan, maar weet wel dat de contante stortingen die zijn gedaan waarmee betalingen zijn gedaan aan Zuid-Amerikaanse bedrijven, gedaan moeten zijn door [medeverdachte 2], want hij had de bankpas. Ook alle betalingen aan het Belgische bedrijf [bedrijf 11] moeten volgens [betrokkene 3] door [medeverdachte 2] zijn gedaan. [betrokkene 3] verklaarde verder dat hij niet weet wat een internet domeinnaam is, en dat hij niet weet wie de domeinnaam [domeinnaam 1] heeft geregistreerd.
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4])
Op 7 mei 2012 werd in een pakhuis van de havenstad Paita, Peru in een container een partij cocaïne aangetroffen van in totaal 1.686,123 kilogram. De uiteindelijke bestemming van de container was [bedrijf 4] te Rotterdam.
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [bedrijf 4] een groothandel in groente en fruit. De datum van vestiging / oprichting is 31 december 1969. In de periode van 01 januari 2011 tot de datum van het faillissement van [bedrijf 4] op 3 september 2013 heeft de onderneming verschillende bestuurders / aandeelhouders gekend. Het betreft [betrokkene 4], tot 28 maart 2011, [betrokkene 5] van 28 maart 2011 tot 15 oktober 2012, en [betrokkene 6], vanaf 15 oktober 2012. Het emailadres betreft [e-mailadres 2].
Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 4] in het jaar 2007 een omzet heeft aangegeven van € 656.754,- maar over de navolgende jaren géén omzet heeft ingediend. In januari 2011 is een negatieve aangifte omzetbelasting gedaan van € 159,00. Het betrof een terugvordering van de voorbelasting.
Uit verstrekte informatie aangaande de bankrekening [bankrekeningnummer 5] (ABN Amro bank) van [bedrijf 4] blijkt dat de rekening is afgegeven op naam van [bedrijf 4], t.a.v. dhr. [betrokkene 4]. Er is geen kredietdossier van de klant opgesteld. Middels internetbankieren hebben in de periode 27 maart 2012 tot en met 22 mei 2012 overboekingen naar het buitenland ten laste van de betaalrekening [bankrekeningnummer 5] plaatsgevonden. Hierbij werden bedragen van € 18.000,-; € 39.000,- ; € 39.000,- en € 43.000,- overgemaakt. Tevens is gebleken dat hierbij gebruik werd gemaakt dat verschillende IP-adressen. Eén van de gehanteerde IP-adressen blijkt te zijn uitgegeven aan [bedrijf 5], [adres 4] te Rotterdam.
Rabobank rekeningnummer [bankrekeningnummer 6]betreft een Rekening courant rekening, zonder krediet. Deze is in september 2009 geopend (door [betrokkene 4],). Na 27 mei 2011 wordt door afschrijvingen het saldo op de rekening negatief. De rekening wordt na deze datum niet meer gevoed met bijschrijvingen.
Op 2 maart 2012 zijn de domeinnamen [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3] aangemaakt. [betrokkene 7] is de houder van deze domeinnamen. Als contactgegeven voor [domeinnaam 2] werd [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] opgegeven.
Uit een op 11 september 2012 ontvangen rechtshulpverzoek van Peru blijkt dat het bedrijf [bedrijf 15] in totaal 11 containers had besteld voor het vervoeren van bananen. Vervolgens werden 8 van deze containers geladen met als bestemming de haven van Antwerpen. In één van deze 8 containers is op 7 mei 2012 een partij cocaïne van 1.686,123 kilogram aangetroffen. Deze container, met nummer MEDU 904888 -3 was bestemd voor [bedrijf 4] te Rotterdam. Van het HARC-team Rotterdam, een onderdeel van de politie Rotterdam-Rijnmond, is de informatie ontvangen dat slechts drie van de elf containers vanuit Peru waren verscheept naar de haven van Antwerpen. Dit betreffen de containers met de nummers MEDU 9031812, TRIU 8173453 en de TRIU 8863720 en waren volgens de manifestgegevens afkomstig van de onderneming [bedrijf 15] te Peru en bestemd voor de Nederlandse onderneming [bedrijf 4] te Rotterdam. De inhoud van de drie containers bestond uit bananen. De containers zijn vanuit Paita (Peru) verscheept met MV Frisia Loga en in mei 2012 gelost in Antwerpen. Uit informatie afkomstig van Mediterranean Shipping Company (MSC) blijkt echter dat de inhoud van bovengenoemde drie containers is vernietigd. [bedrijf 4] wilde de containers niet accepteren dan wel afhalen en geeft opdracht tot vernietiging van de inhoud ervan.
Van het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] zijn gegevens verkregen inzake de inklaringen van containers voor [bedrijf 4]. Daaruit blijkt dat slechts één container is ingeklaard. Het betreft een lading van 5.544 dozen met verse mango's met verwachte aankomst in de haven van Antwerpen op 4 juni 2012. De container met fruit is afkomstig vanuit Paita, Peru, en wordt vervoerd met het schip CSAV Lianquihue. Het fruit is afkomstig van [bedrijf 15] uit Peru. Het Bill of lading nummer betreft M8CUP0944354 en het containernummer betreft CXRU10235718. In het dossier van [bedrijf 11] zitten afdrukken van e-mailverkeer tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 11]. De e-mails afkomstig van [bedrijf 4] met e-mailadres [e-mailadres 5] worden digitaal ondertekend met "(Manager) [betrokkene 5]". Op 18 april 2012 mailt [bedrijf 11] aan [bedrijf 4] dat de container met mango's is afgekeurd in verband met boomgaardschimmel en dat de partij vernietigd zal moeten worden. De kosten zullen worden verhaald op [bedrijf 4]. [bedrijf 4] is akkoord gegaan met de vernietiging van de mango’s en het dragen van de kosten. De factuur d.d. 6 maart 2012 van [bedrijf 15] aan [bedrijf 4] ten aanzien van de 5.544 dozen mango’s bedraagt $ 24.005,52.
[betrokkene 5] verklaarde dat hij een onderneming in groente en fruit, genaamd [bedrijf 23] leidt. In maart 2011 heeft hij [bedrijf 4] gekocht. De reden was dat hij zich met zijn bedrijf op de Groothandelsmarkt in Rotterdam wilde vestigen. Hij had het bedrijf gekocht van [betrokkene 4], die hij kende van het bedrijf [bedrijf 5]. Tegenover [bedrijf 5] lag het bedrijfspand van [bedrijf 4]. [bedrijf 5] gebruikte dat pand als opslagruimte, aldus [betrokkene 5]. Op het adres van [bedrijf 4] is hij vervolgens met [bedrijf 23] zaken gaan doen. Met [bedrijf 4] heeft hij verder niets gedaan. Er waren geen activiteiten binnen dat bedrijf, aldus [betrokkene 5]. Hij had alleen het adres nodig. Hij weet niets van domeinnamen en het e-mailadres van [bedrijf 4]. Hij weet niet wie [e-mailadres 2] aangemaakt heeft en kan zich dat e-mailadres ook niet herinneren. Ook de domeinnaam [domeinnaam 2] kent hij niet. Hij weet ook niet wie die domeinnaam geregistreerd heeft. Hij weet verder niets van klanten, omzet, bankrekeningen of contante stortingen. Ook ontkent [betrokkene 5] een overeenkomst te hebben gesloten met [bedrijf 11]. Hij wijst erop dat zijn voornaam onjuist is weergegeven op die overeenkomst. Datzelfde geldt voor de e‑mailberichten die in zijn naam zijn verzonden. Hij geeft aan geen mango’s of bananen bij [bedrijf 15] besteld te hebben. In april 2012 heeft hij [bedrijf 4] weer verkocht. De uiteindelijke overdracht is in oktober 2012 geweest.
[bedrijf 5] BV (hierna: [bedrijf 5])
Op 9 mei 2012 werd in de haven van Antwerpen door de Belgische Douane in een zeecontainer met fruit 35 kilogram cocaïne aangetroffen. De cocaïne zat in een zwarte sporttas die boven op de lading stond. De betreffende container maakte deel uit van een zending van vijf zeecontainers afkomstig van de Ecuadoraanse onderneming [bedrijf 24] en was volgens de Bill of Lading bestemd voor de Nederlandse onderneming: [bedrijf 5], [adres 4] Rotterdam. Telefoon: [telefoonnummer 1]
Uit de gegevens van de kamer van koophandel blijkt dat [bedrijf 5] een besloten vennootschap is, opgericht op 21 juni 2007. Het bezoekadres is de [adres 4] te Rotterdam. Het internet adres en de e-mail adressen zijn: [domeinnaam 4]; [e-mailadres 6]; en [e-mailadres 7].
Vanaf 21 juni 2007 tot 22 mei 2012 is de enig aandeelhouder en directrice: [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6])
Vanaf 22 mei 2012 tot 23 mei 2012 was de aandeelhouder: [betrokkene 8] (vanaf 1 maart 2012 tot 28 september 2012 was hij ook bestuurder)
Vanaf 23 mei 2012 is aandeelhouder: [betrokkene 9] (vanaf 28 september 2012 was hij ook bestuurder).
Met ingang van 17 juni 2014 is de rechtspersoon in staat van faillissement verklaard.
[bedrijf 5] is vlak voor het faillissement overgedragen van [betrokkene 9] aan [betrokkene 10]. De curator is buiten een aantal jaarrapporten van [bedrijf 5] niet in het bezit gekomen van de boekhouding van het bedrijf ondanks diverse pogingen daartoe.
De rechtspersoon [bedrijf 6] is een besloten vennootschap, opgericht op 21 juni 2006. Het bezoekadres is [adres 5] te Zoetermeer. De oude statutaire naam van dit bedrijf is [bedrijf 25]. Deze naam werd gevoerd tot 12 juni 2012. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 25] was [betrokkene 4]. Hij trad uit functie op 12 juni 2007.
Vanaf 23 mei 2012 is de enig aandeelhouder van [bedrijf 6]: [betrokkene 11]. Vanaf 28 september 2012 is hij ook bestuurder.
Bestuurder / enig aandeelhouder vanaf 4 maart 2014 is [betrokkene 10].
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 5] vanaf het vierde kwartaal 2007 tot en met het jaar 2012 aangifte heeft gedaan voor de omzetbelasting. Over het jaar 2013 zijn geen gegevens met betrekking tot de omzetbelasting van [bedrijf 5] ontvangen. Gezien de aangiften liep de omzet van [bedrijf 5] in de jaren 2008 tot en met 2012 terug van ruim 10 miljoen euro in 2008 naar ruim 3,5 miljoen euro in 2012. In de vier kwartalen van 2013 bedroeg die omzet tussen de 479.850 euro en 939.550 euro.
Volgens de gegevens van de belastingdienst had de [bedrijf 5] een bankrekening bij de Rabobank Nederland met het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 7].
Uit gegevens verkregen van [bedrijf 11] te Antwerpen, België blijkt dat er twee dossiers zijn die betrekking hebben op een levering van containers fruit voor de rechtspersoon [bedrijf 5] welke door [bedrijf 11] is ingeklaard. Het eerste dossier heeft betrekking op 2 containers met samen 2.160 dozen bananen (totaal 422,18 kilo) met verwachte aankomst in de haven van Antwerpen op 05 mei 2012. De containers zijn afkomstig van de leverancier [bedrijf 24]., Equador, en worden vervoerd met het schip CSAV Laraquette. De tweede levering bestaat uit zeven containers met samen 7.560 dozen bananen (totaal 147.763,63 kilo) met verwachte aankomst in de haven van Antwerpen op 11 mei 2012. De containers zijn eveneens afkomstig van [bedrijf 24], en worden vervoerd met het schip Santa Rosanna. Uit de door [bedrijf 11] verstrekte gegevens blijkt verder dat het totaal aan facturen dat [bedrijf 5] moet betalen aan [bedrijf 24] $35.209,- en $130.788,- bedraagt.
Op 2 maart 2012 zijn de domeinnamen [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3] aangemaakt. [betrokkene 7] is de houder van deze domeinnamen. Als contactgegevens voor [domeinnaam 2] werd [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] opgegeven. Als contactgegevens voor [domeinnaam 3] werd [e-mailadres 8] opgegeven.
Voor de inklaring van containers met fruit uit Ecuador (via [bedrijf 11]) werd gecommuniceerd met het emailaccount [e-mailadres 9]. De e-mails zijn telkens verzonden vanaf het IP-adres van [bedrijf 5].
Zoals hiervoor reeds vermeld, is op 9 mei 2012 in de haven van Antwerpen, in een zeecontainer met fruit, 35 kilogram cocaïne aangetroffen. Volgens de Bill of Lading was deze lading fruit bestemd voor de Nederlandse onderneming: [bedrijf 5], [adres 4] Rotterdam, Telefoon: [telefoonnummer 1].
Dit telefoonnummer komt niet overeen met het telefoonnummer zoals vermeld op het uittreksel van de kamer van koophandel van [bedrijf 5]. Gebleken is dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1]in gebruik is geweest bij [bedrijf 2]. Het telefoonnummer was aan [bedrijf 2] toegewezen in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 augustus 2012.
[betrokkene 8] was aandeelhouder/bestuurder van [bedrijf 5] ten tijde van het aantreffen van de 35 kilogram cocaïne. [betrokkene 8] (geboren op [geboortedag] 1991) verklaarde dat hij bij [bedrijf 5] is komen werken op zijn 17e jaar. Hij heeft daar alle soorten taken en werk gedaan, van verkoop tot inkoop in verschillende periodes. Hij heeft dat ook een tijdje alleen gedaan, toen [betrokkene 4] en [betrokkene 9] op vakantie waren. [betrokkene 9] is aangetrouwde familie van [betrokkene 8]. [betrokkene 4] is een vriend van zijn vader. Hij verklaarde dat hij niet wist dat hij een tijdje aandeelhouder was van het bedrijf. Hij verklaarde verder dat hij door [betrokkene 4] aangesteld werd als bestuurder. Hij was voor 90 % bezig met de in- en verkoop van groenten en fruit en deed geen administratie. [medeverdachte 1] werkte er ook; hij kocht in en verkocht fruit. Het e-mailadres [e-mailadres 10] kent [betrokkene 8] niet. Ook de e-mails aangaande de import van zeven containers kent hij niet. De buitenlandse leveranciers van [bedrijf 5] waren volgens hem leveranciers uit Turkije, Duitsland en Spanje. Leveranciers van buiten Europa werden door [naam 2] [medeverdachte 1] gedaan, aldus [betrokkene 8]. [betrokkene 8] wist wel dat er bananen waren binnengekomen uit Zuid-Amerika. [medeverdachte 1] heeft ermee gehandeld en deed alles daarin zelf. [betrokkene 8] verklaarde verder dat hij zag dat er geen winst uit die handel in bananen kwam. In die tijd kocht [bedrijf 5] zijn bananen in bij een buurman op de Groothandelsmarkt die gespecialiseerd was in bananen en de beste kwaliteit had. Mijn klanten willen dat merk bananen hebben, zo verklaarde [betrokkene 8]. Over de `overeenkomst aansprakelijke vertegenwoordiger onder globaal nummer', een overeenkomst tussen [betrokkene 8] van [bedrijf 5] en [bedrijf 11] van 26 april 2012, verklaarde hij dat hij dat ondertekend en geparafeerd heeft. [medeverdachte 1] kwam met dat formulier en vroeg of hij dat wilde ondertekenen. [naam 2] vertelde hem dat het nodig was om bananen te importeren.
[bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2])
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [bedrijf 2] een besloten vennootschap, met als adres [adres 6] te Rotterdam. De datum van oprichting is 26 november 1986. Met ingang van 2 april 2012 betreffen de activiteiten: een Groothandel in groenten en fruit en de im-, export en handel in groenten en fruit. Van 14 maart 2012 tot aan 02 mei 2012 was [betrokkene 12] (hierna: [betrokkene 12]) enig aandeelhouder van [bedrijf 2]. Zij werd opgevolgd door [betrokkene 13], die enig aandeelhouder bleef tot 27 juni 2013. Op 12 augustus 2014 is [bedrijf 2] failliet verklaard.
Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 2] in de jaren 2007 tot en met 2011 aangifte heeft gedaan voor de omzetbelasting. In het jaar 2011 werd er alleen maar in de eerste twee kwartalen aangifte gedaan voor de Omzetbelasting. In de vier kwartalen van 2012 en van 2013 werd geen aangifte gedaan voor de omzetbelasting. Uit de aangiften Vennootschapsbelasting kan worden opgemaakt dat [bedrijf 2] in de jaren 2007 tot en met 2011 een negatief vermogen heeft gehad.
Op 15 november 2012 vond er een gesprek plaats tussen de Belastingdienst en de directeur grootaandeelhouder [betrokkene 13] van [bedrijf 2], op het adres [adres 7] te Den Haag. [betrokkene 13] deelde daarbij mede dat de activiteiten van [bedrijf 2] werden gestaakt op 15 oktober 2012. De belangrijkste klant was volgens [betrokkene 13] [betrokkene 14] op de Groothandelsmarkt. De boekhouder van [bedrijf 2] was [betrokkene 15]. [betrokkene 13] wist echter niet waar zijn boekhouder woonde en wat zijn telefoonnummer was. Hij kon geen contact meer met zijn boekhouder krijgen. [betrokkene 13] heeft richting de Belastingdienst verder geen administratie overgelegd. Klanten van [bedrijf 2] zijn niet bekend geworden. Op 4 december 2012 werd vastgesteld dat [betrokkene 13] en [bedrijf 2] onbekend waren in de administratie van [betrokkene 14].
[bedrijf 2] had twee bankrekeningen in gebruik: een ING rekening [bankrekeningnummer 8] en een Rabobank rekening [bankrekeningnummer 9].
Uit de bankafschriften van de Rabobank rekening [bankrekeningnummer 9] blijkt dat in de periode van 19 juli tot en met 17 augustus 2012 zeven bijschrijvingen plaatsvonden van [bedrijf 5] onder vermelding van twee factuurnummers. Het totaalbedrag was € 55.684,58.
Uit de bankafschriften van de Rabobank rekening blijkt verder dat in de periode van 25 mei tot en met 18 september 2012 twintig contante stortingen plaatsvonden met een totaalbedrag van € 109.960,-.
Aan de hand van de bankafschriften van de Rabobank rekening werd verder vastgesteld dat er in de periode van 31 juli 2012 tot en met 14 september 2012 overboekingen plaatsvonden met een totaalbedrag van € 116.766,62 naar het Ecuadoraanse bedrijf [bedrijf 19]. Na 24 september 2012 werden er geen betalingen meer verricht vanaf de RABO bankrekening.
Uit het historisch overzicht van de gebruikte IP-adressen bij het inloggen op de Rabobank rekening [bankrekeningnummer 9] blijkt dat er op 20 juni 2012 werd ingelogd vanaf het adres van [bedrijf 5] en dat op 3 en 28 september 2012 werd ingelogd vanaf het adres van [bedrijf 6] aan de [adres 5] te Zoetermeer.
De ING bankrekening [bankrekeningnummer 8] werd op 3 april 2012 door [betrokkene 12] geopend. Zij ontving de betaalpas, de bijbehorende pincode, de gebruikersnaam/wachtwoord van Mijn ING Zakelijk en de TAN activeringscode.
Uit de bankafschriften van de ING rekening blijkt dat in de periode van 5 april tot en met 2 mei 2012 zes contante stortingen plaatsvonden met een totaalbedrag van € 29.870,-.
Uit de bankafschriften blijkt verder dat op 10 april 2012 een bedrag van € 24.940,02 ($ 32.432,-) werd overgeboekt naar [bedrijf 26].
Door het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] te Antwerpen, werden gegevens overgelegd met betrekking tot de inklaringen van containers voor [bedrijf 2]. Uit deze gegevens blijkt dat [bedrijf 11] ten behoeve van [bedrijf 2] 22 containers heeft ingeklaard in een tijdsbestek van 4 maanden te weten van april 2012 tot en met juli 2012 uiteenvallend in drie leveringen met alleen maar bananen. Deze 22 containers met bananen zijn afkomstig van de Zuid-Amerikaanse ondernemingen [bedrijf 26] en [bedrijf 27]. Uit de ontvangen informatie van [bedrijf 11] blijkt tevens dat twee containers van de eerste lading afgekeurd werden in verband met rotting van het fruit. De inhoud van deze containers is vernietigd. De kosten daarvan waren voor rekening van [bedrijf 2].
Een nadere analyse van de door [bedrijf 11] verstrekte informatie wees uit dat het totaal te betalen bedrag van de invoices van [bedrijf 27] aan [bedrijf 2] $ 411.696,-. bedroeg ($ 64.184,40, $ 121.888,80, $ 42.789,60 en $182.833,20).
In e-mails van 25 april 2012 en 11 juli 2012 verzoekt [bedrijf 2], [bedrijf 11] haar te informeren over de transportkosten naar het adres Groothandelsmarkt, Postcode 3044 HA. In een e-mail van 19 juli 2012 geeft [betrokkene 13], namens [bedrijf 2] aan dat het bezorgadres voor het eindtransport voor vijf containers met verse bananen is: [bedrijf 5], [adres 4] Rotterdam, Tel.: [telefoonnummer 2].
[betrokkene 12] verklaarde over haar rol in het bedrijf dat zij het bedrijf voor €1,- had overgenomen. Kort daarop stelde [verdachte] aan haar voor om in de fruithandel te gaan. Daarop is de activiteit in het handelsregister aangepast. [verdachte] was daarbij. Zij heeft een bankrekening geopend, maar moest de bankpassen en inlogcodes aan [verdachte] afgeven. Zij heeft zelf geen gebruik gemaakt van de bankrekeningen. Zij weet ook niets van contante stortingen op de bankrekeningen. Zij is slechts twee keer op kantoor geweest is. Na de tweede keer moest zij de sleutel inleveren en mocht niet meer op het kantoor komen. Zij weet verder niet of het bedrijf een website had, en weet ook niet wie de leveranciers van fruit waren of de klanten waren. Zij wist verder dat [betrokkene 15] voor [bedrijf 2] werkte. Alles werd onder de verantwoording van [verdachte] gedaan binnen het bedrijf. [verdachte] had de totale zeggenschap, aldus [betrokkene 12]. Na anderhalve maand is zij gestopt met [bedrijf 2]. Zij heeft geen geld gekregen bij de overdacht van het bedrijf.
[betrokkene 13] verklaarde dat hij door [betrokkene 3] werd gevraagd een bedrijf op zijn naam te zetten, voor 2 à 3 maanden. Hij zou hier 20.000 euro voor krijgen. [betrokkene 13] verklaarde dat hij dit bedrijf in juni of juli op zijn naam heeft gekregen, en dat hij niet zelf naar de kamer van koophandel is geweest. Hij is wel naar de notaris geweest. [naam 5] heeft hem toen 800 euro contant meegegeven om de notaris mee te betalen. [betrokkene 13] moest naar de bank gaan om een betaalrekening te openen op naam van het bedrijf. De pas van deze rekening heeft hij vervolgens afgegeven aan zijn zwager [betrokkene 16]. De pincode die hij toegestuurd kreeg heeft hij ook afgegeven aan [naam 5]. Hij heeft ook van [betrokkene 3] 2.000 euro contant gekregen om de achterstallige huur van het pand te betalen. Van de beloofde 20.000 euro heeft hij maar 200 of 300 euro gekregen. Hij heeft niets voor [bedrijf 2] betaald. Op de akte stond dat hij er 1 euro voor betaald had. [betrokkene 13] verklaarde dat hij geen verstand had van fruithandel. Hij vroeg nog aan [naam 5] wie de belasting zou gaan betalen, waarop [naam 5] zei dat dat allemaal geregeld zou worden. [betrokkene 13] verklaarde dat hij het kantoor van [bedrijf 2] nooit heeft gezien, geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 2], en geen salaris heeft ontvangen. Toen hij van het bedrijf af wilde heeft [naam 5] iemand gezocht en een notaris geregeld.
[betrokkene 15] heeft verklaard dat hij via [betrokkene 12] in contact was gekomen met een Turkse man uit Rotterdam genaamd [naam 6] of [naam 7]. Deze man had een leidinggevende rol en meer overwicht. Hij had het vermoeden dat [betrokkene 12] een soort zetbaas van [naam 7] was. Hij werd gevraagd om voor [betrokkene 12] in de fruithandel te komen werken voor een paar uur per dag. Bij het laatste gesprek dat hij met [betrokkene 12] had voordat hij voor [bedrijf 2] ging werken was [naam 7] aanwezig, gelooft [betrokkene 15]. Het leek erop of [naam 7] de beslisser was. [betrokkene 12] kwam maar sporadisch op het kantoor langs, aldus [betrokkene 15].
[betrokkene 15] verklaarde verder dat hij de eerste keer dat hij bij [bedrijf 2] ging werken, in de eerste week van april 2012, door [naam 7] met de auto thuis werd opgehaald. Op kantoor werd hem door [naam 7] uitgelegd waar hij moest zitten en wat hij moest doen.
[betrokkene 15] verklaarde dat hij in de periode van april tot en met juni 2012 werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf 2] aan de [adres 6] 102-120. Hij heeft verder verklaard dat op kantoor meerdere computers van meerdere bedrijven stonden. Zo ook van het bedrijf [bedrijf 5] op de Groothandelsmarkt. Naast deze bedrijven stonden er ook nog zeker twee computers van andere bedrijven. Begin mei werd [betrokkene 15] door kleine [naam 4] meegenomen naar de Mac Donalds in de Spaanse polder. Daar zag hij [naam 8] voor het eerst. Er was ook een neef van [naam 7] aanwezig. Er werd toen tegen [betrokkene 15] gezegd dat er problemen waren maar dat er doorgewerkt zou worden vanaf een andere locatie. Vanaf dat moment werd er gewerkt vanaf de Goothandelsmarkt in Rotterdam, aldus [betrokkene 15]. Kort daarna, ergens begin juni 2012, werd er aan [betrokkene 15] gevraagd of hij een andere locatie wilde zoeken met een grote opslagruimte. [betrokkene 15] is toen gaan zoeken en heeft drie locaties gevonden en deze voorgelegd aan kleine [naam 4] en [naam 8]. Uiteindelijk is door grote [naam 4] en [naam 8] de [adres 5] en de locatie in Spaanse Polder gekozen. De [adres 5] is begin juli in bedrijf genomen, zo verklaarde [betrokkene 15].
[bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6])
Op 8 oktober 2012 werd in de haven van Antwerpen een partij van 8.032,75 kilo cocaïne aangetroffen in een container met bananen uit Ecuador. De container was afkomstig van het schip CSAV dat op 7 oktober 2012 de haven van Antwerpen aandeed. De container was afkomstig van de onderneming [bedrijf 28] te Guayaquil, Ecuador en bestemd voor de onderneming [bedrijf 6], [adres 5] Zoetermeer t.a.v. [betrokkene 4].
Op 9 oktober 2012 werd de container onder politiecontrole vanuit Antwerpen getransporteerd naar de Groothandelsmarkt te Rotterdam en afgeleverd bij het bedrijf [BEDRIJF 3]. Toen de daar aanwezigen de container begonnen te lossen, werden alle betrokkenen ter plaatse aangehouden. Enig moment later volgde de aanhouding van een vijfde verdachte, [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn voor hun betrokkenheid in deze zaak in hoger beroep door het gerechtshof te Den Haag op 2 november 2016 elk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [bedrijf 6] een
groothandel in groenten en fruit en winkels in aardappelen, groenten en fruit. De eerste inschrijving was 27 juni 2007. De laatste statutenwijziging dateert van 12 juni 2012. Het vestigingsadres is Zoetermeer aan de [adres 5]. Voorheen was de rechtspersoon genaamd [bedrijf 25] en zat het gevestigd aan de [adres 8] te Waalwijk. In die tijd was de bedrijfsomschrijving het beleggen en beheren van vermogen.
Gedurende de onderzoeksperiode in onderzoek Murdoch van 01 januari 2011 tot april 2014 heeft [bedrijf 6] twee directeur grootaandeelhouders gekend te weten:
1. betrokkene 4], [geboortedatum en –plaats] tot 12 juli 2012;
2. [ betrokkene 11], [geboortedatum en –plaats] van 31 juli 2012 tot 5 september 2013.
Op 5 september 2013 wordt [bedrijf 6] uitgeschreven uit de registers van de Kamer van Koophandel wegens opheffing van de vestiging. De inschrijving in de Kamer van Koophandel wordt ambtshalve doorgehaald.
[bedrijf 6] heeft (blijkens de door de Rabobank verstrekte informatie, waaronder een Rapport van de financiële groep [bedrijf 6]) meer dan 50% aandelen van [bedrijf 29], meer dan 50% aandelen van [bedrijf 5] en meer dan 50% aandelen van [bedrijf 30].
De grootaandeelhouder van [bedrijf 6] is [betrokkene 4].
[bedrijf 29] heeft als bestuurder [bedrijf 6].
[bedrijf 5] heeft als bestuurder [bedrijf 6].
[bedrijf 30] heeft als bestuurder [bedrijf 6].
Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 6] over de jaren 2007 tot en met 2012 aangiften omzetbelasting ingediend. Daarbij is telkens aangegeven dat de omzet €0,- bedroeg.
Over het derde kwartaal van 2012 heeft de belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd van € 250,-. Met betrekking tot deze naheffingsaanslag werd er door de belastingdienst een boete opgelegd van € 111,-. Uit de door de belastingdienst ter beschikking gestelde gegevens kan worden opgemaakt dat deze naheffingsaanslag, die gericht was aan [bedrijf 6] betaald is door [bedrijf 5] en dat daarbij de bankrekening van [bedrijf 5] bij de Rabobank is gebruikt met het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 7].
Volgens de gegevens van de Belastingdienst heeft [bedrijf 6] een bankrekening bij de Rabobank Nederland U.A. te weten: een bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 10].
Uit de opgevraagde bankgegevens blijkt dat [betrokkene 4] de enige gemachtigde is op de bankrekening. Er zijn geen verdere volmachten aanwezig. Ook is er geen kredietdossier aanwezig. Uit analyse van de mutaties van dit rekeningnummer blijkt dat er in de periode van 01 januari 2011 tot 12 juni 2012 slechts een minimaal aantal afboekingen waren welke betrekking hadden op bancaire kosten en het opladen van een chipknip. Vanaf 12 juni 2012 vergroot de activiteit op de rekening. In de periode van 25 juli 2012 tot en met 26 september 2012 vinden tien overboekingen plaats aan [bedrijf 19] van in totaal € 123.433,18
.Daarnaast zijn er overboekingen aan [bedrijf 11]. Voorafgaand aan deze 10 overboekingen naar [bedrijf 19] in Ecuador plus de overboekingen naar [bedrijf 11] vonden er steeds contante stortingen plaats op de Rabobankrekening om betreffende betalingen te kunnen verrichten. Het totaalbedrag aan kasstortingen in de periode 9 juli 2012 tot en met 9 oktober 2012 bedraagt € 194.500,-.
Uit de verstrekte gegevens ten aanzien van de gebruikte IP-adressen bij de betalingen op de Rabobank rekening [bankrekeningnummer 10] van [bedrijf 6], bleek dat in de periode van 25 juli 2012 tot en met 9 oktober 2012 overboekingen/betalingen zijn verricht waarbij gebruik werd gemaakt van (onder meer) IP-adressen van [bedrijf 5] en [bedrijf 6].
Op 9 oktober 2012 werden er (binnen onderzoek Dazzler) bij een doorzoeking aan de [adres 5] te Zoetermeer, het vestigingsadres van [bedrijf 6], onder andere een laptop van het merk Acer en een USB stick in beslag genomen. In de daarop aangetroffen bestanden stond een brief die gericht was aan de heer [betrokkene 17] en die betrekking had op de onderneming [bedrijf 2]. Daarnaast is een aantal schermafdrukken aangetroffen. Daarop stond vermeld dat er bij de Rabobank ingelogd was als [bedrijf 5]. Op een overzicht stond ook de rekening courant van [bedrijf 5] vermeld, nummer [bankrekeningnummer 7].
Uit de gegevens die ontvangen zijn van het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] te Antwerpen blijkt dat er vijf dossiers zijn die betrekking hebben op leveringen van containers fruit voor de rechtspersoon [bedrijf 6] welke door [bedrijf 11] zijn ingeklaard (respectievelijk drie containers met bananen, een container met ananassen, vier containers met bananen, drie containers met bananen en vijf containers met bananen.). Deze zestien containers vallen in drie leveringen uiteen te weten: drie containers op 14 september 2012 met bananen; vijf containers op
20 september 2012 met bananen en acht containers op 8 oktober 2012 waarvan één container met ananassen en zeven containers met bananen. Uit de facturen in de dossiers, afkomstig van [bedrijf 28] en gericht aan [bedrijf 6], blijkt dat er in totaal een bedrag van
$ 258.836,64 is gefactureerd aan [bedrijf 6] voor de levering van het fruit in genoemde periode. Uit verschillende van die facturen blijkt dat de gefactureerde bedragen moeten worden overgemaakt naar de onderneming [bedrijf 19] in Guayaquil, Ecuador.
[betrokkene 11] was directeur / groot aandeelhouder van [bedrijf 6] ten tijde van de invoer de lading welke bestemd was voor de onderneming [bedrijf 6], waarin cocaïne werd aangetroffen. Hij beriep zich tijdens zijn verhoren op zijn zwijgrecht.
[bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12])
Op 28 mei 2013 werden in Ecuador vier personen aangehouden en 244 kilogram cocaïne in beslag genomen. Eén van de vier personen bleek in het bezit te zijn van de Bill of Lading voor de container CRLU1160914 met als bestemming [bedrijf 12] en als lading cassaves die afkomstig waren van [bedrijf 31].
Op 4 mei 2013 werd in de haven van Rotterdam een container met cassaves voor [bedrijf 12] gecontroleerd (containernummer CRLU1160914), in deze container werden geen verdovende middelen aangetroffen.
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [bedrijf 12] een besloten vennootschap, waarvan de activiteiten primair zien op het drijven van een groothandel in groenten en fruit, waaronder begrepen het in- en verkopen, im- en export van groenten en fruit, alsmede de import van exotische vruchten en levensmiddelen. Het bezoekadres is [adres 9] te Ridderkerk. [medeverdachte 4] staat sinds 18 januari 2013 ingeschreven als enig aandeelhouder/directeur van dit bedrijf. Deze datum is ook de datum van de laatste statutenwijziging. Voordat [medeverdachte 4] als enig aandeelhouder/directeur stond ingeschreven was de bedrijfsomschrijving: exploitatie van een uitzendbureau.
Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst blijkt dat [bedrijf 12] voor 2013 (1e kwartaal) geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan.
Uit de door de ING verstrekte gegevens blijkt dat de rekening [bankrekeningnummer 11] op 6 februari 2013 werd geopend op naam van [bedrijf 12], gevestigd [adres 9] te Ridderkerk. [bedrijf 12] werd vertegenwoordigd door [medeverdachte 4]. Er zijn twee bankpassen verstrekt op naam van [medeverdachte 4]. Er zijn geen volmachten afgegeven. Er is verder nooit een kredietdossier ten aanzien van de klant, [bedrijf 12] aangemaakt. De ING rekening [bankrekeningnummer 11] bleek in de periode 13 februari 2012 tot en met 14 maart 2013 gevoed te worden door contante stortingen (€ 8.500,-, € 2.300,- en € 13.500,-).
Uit nader onderzoek naar de afschriften van het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 11] (vanaf 13 maart 2013 tot en met 19 november 2013) bleek onder andere dat deze rekening telkens werd gevoed met contante stortingen. In totaal werd op dit rekeningnummer vanaf 12 februari 2013 tot en met 19 november 2013 € 199.140,- contant gestort. Verder bleek dat deze stortingen telkens gedaan werden kort voordat grote bedragen naar het buitenland werden overgemaakt. Uit het verkregen overzicht bleek dat er een aantal betalingen waren gedaan naar bedrijven in Midden- en Zuid-Amerika, zijnde: [bedrijf 31]; [bedrijf 32]; [bedrijf 33]; en [bedrijf 34]. In totaal werd er ruim 120.000 euro overgeboekt naar deze bedrijven. Deze bedrijven houden zich bezig met het vervoer van containers over zee en de verkoop van fruit.
Naar aanleiding van deze contante stortingen werden bij onderstaande stortingen/opnames de camerabeelden opgevraagd van de kantoren waar deze stortingen/opnames plaats hadden gevonden. Uit de verkregen beelden bleek dat [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [betrokkene 18], betrokken waren bij deze contante stortingen.
[medeverdachte 4] verklaarde over zijn positie binnen [bedrijf 12] dat hij benaderd is door iemand met de bijnaam “[bijnaam 1]”. "De [bijnaam 1]", [naam 9] en hij hebben toen met elkaar gesproken. Hij zou voor het opstarten van het bedrijf 50.000 euro krijgen. De 50.000 euro heeft hij nooit gehad.
De [bijnaam 1] heeft aan hem gevraagd of hij een bedrijf op naam wilde zetten en vertelde dat het de bedoeling was dat zij fruit en groenten zouden gaan bestellen in Zuid-Amerika en dat er iets bij de lading gestopt zou worden. [medeverdachte 4] verklaarde dat hij gelijk door had dat dit om drugs zou gaan. De [bijnaam 1] vertelde hen dat zij een bedrijf moesten zoeken wat overgenomen kon worden en reeds langere tijd bestond. Verder moesten zij een website, een kantoorpand, een
e-mailadres en een telefoon regelen. Bij de tweede ontmoeting met "de [bijnaam 1]" kregen [naam 9] en hij te horen van de "[bijnaam 1]" dat het de bedoeling was om twee ladingen binnen te halen uit Zuid-Amerika. De eerste lading zou een proefzending zijn. [medeverdachte 4] geeft desgevraagd aan dat hij denkt dat dat inhield dat er weinig drugs in zouden zitten. Van “de [bijnaam 1]” heeft [medeverdachte 4] gehoord dat in de tweede lading minimaal 200 a 300 stuks moesten zitten. Na de twee ladingen mocht hij het bedrijf [bedrijf 12] houden en ermee doen wat hij wilde. Doorverkopen of doorgaan met de fruithandel. [medeverdachte 4] zou de B.V. op zijn naam zetten en een website voor [bedrijf 12] maken. [naam 9] zou zich bezig houden met het in- en verkopen van de groente en fruit. [naam 9] had daar namelijk ervaring mee, aldus [medeverdachte 4]. Van “de [bijnaam 1]” heeft [medeverdachte 4] € 6.000.- voor de overname van een B.V. gekregen. De optie voor een bedrijfspand aan de Handelsweg is voorgelegd aan “de [bijnaam 1]” die daarmee akkoord ging. Van “de [bijnaam 1]” kregen zij ook een briefje met daarop een e‑mailadres. Daar moesten twee containers cassaves besteld worden. Ook kregen zij van hem te horen dat zij een inklaarder moesten regelen. De inklaring is via [bedrijf 11] gegaan. De "[bijnaam 1]" heeft verder een aantal rederijen opgegeven waar gebruik van moesten worden gemaakt. Verder heeft de "[bijnaam 1]" aangegeven dat de containers binnen moesten komen in Antwerpen. [naam 9] heeft een telefoonnummer van een transporteur gekregen van "de [bijnaam 1]". Voor de inkoop kreeg [naam 9] geld van "de [bijnaam 1]" of van de mensen van "de [bijnaam 1]", Verder was afgesproken dat met de opbrengsten van de verkopen van het groente en fruit de rekeningen van [bedrijf 12] betaald werden. [naam 9] en hij mochten wat "zakgeld" ervan pakken. Wat overbleef werd weer aangevuld met geld van "de [bijnaam 1]" om weer een nieuwe bestelling te plaatsen. Ongeveer twee maanden nadat zij de cassaves hadden gekregen hebben zij limoenen besteld. Deze bestelling werd geplaatst omdat "de [bijnaam 1]" had aangegeven bij [naam 9] dat er limoenen besteld moesten worden bij een bepaald bedrijf. Dit bedrijf heette [bedrijf 35] en was weer een ander bedrijf dan waar de cassaves besteld waren. [naam 9] had ook weer van "de [bijnaam 1]" een emailadres op een briefje gekregen van "de [bijnaam 1]" of van één van zijn jongens. Deze bestelling zou ook weer een proefzending met drugs hebben, aldus [medeverdachte 4]. Na de limoenen zijn in opdracht van "de [bijnaam 1]" twee containers met pulp besteld. [medeverdachte 4] en [naam 9] kregen ook hier van "de [bijnaam 1]" een bedrijfsnaam door uit Zuid-Amerika waar zij de pulp moesten bestellen.
[medeverdachte 4] herkent op een foto verdachte [verdachte] als “de [bijnaam 1].
Er zijn volgens [medeverdachte 4] vijf containers binnengekomen: twee met cassaves, één met limoenen, en twee met bevroren mango pulp. Vanaf de eerste container hadden er drugs in moeten zitten, aldus [medeverdachte 4].
[telefoonnummer 3]
Uit de analyse van de door de ABN Amrobank verstrekte gegevens bleek dat de betalingen van [bedrijf 17] / [bedrijf 1] aan het buitenland in de periode van 19 april 2012 tot en met 3 mei 2012 via het internet werden verricht. Hierbij werd gebruik gemaakt van dynamische IP-adressen van KPN. Die IP-adressen waren alle uitgegeven aan het prepaid nummer [telefoonnummer 3]. Uit de door KPN verstrekte historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (een prepaid telefoon) blijkt dat in de periode van 8 maart 2012 tot en met 4 mei 2012 de internetverbindingen hoofdzakelijk plaatsvonden via telefoonmasten die gelegen zijn in de directe omgeving van de [adres 6] te Rotterdam, zijnde het toenmalig adres van [bedrijf 2]. In de periode van 7 mei 2012 tot en met 11 mei 2012 vonden de internetverbindingen plaats via telefoonmasten welke gelegen zijn in de directe omgeving van het bedrijf [bedrijf 5]. In de periode van 25 juli 2012 tot en met 11 september 2012 (en met name in augustus 2012) vonden er regelmatig internetverbindingen plaats via de telefoonmasten die gelegen zijn in de directe omgeving van de [adres 5] te Zoetermeer, het bedrijfspand van [bedrijf 6].
Uit bankafschriften bleek dat het beltegoed van het prepaidinternetnummer [telefoonnummer 3] onder meer werd opgewaardeerd door middel van iDeal-betalingen vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte 2] (op 9 juli 2011 en op 12 en 13 augustus 2011), [bedrijf 1] (op 22 augustus 2011, op 8 september 2011 en op 17 en 28 oktober 2011), [bedrijf 16] (5 maart 2012 en op 13 april 2012) en [bedrijf 4] (op 28 maart 2012)
[telefoonnummer 4]
[betrokkene 7] heeft aangegeven dat hij twee KPN dongels had gekocht in opdracht van zijn klant. In zijn administratie staat als klantgegevens: [naam 2] [medeverdachte 1] [telefoonnummer 5]. Daarnaast had dat hij de lege doosjes van deze dongels nog. [betrokkene 7] heeft de foto's van de doosjes per mail opgestuurd. De eerste dongel had het imeinummer [imeinummer 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 4]. Uit de historische gegevens aangaande het gebruik van dit telefoonnummer blijkt dat op tijdstippen in februari en maart 2012 de internetverbindingen plaatsvonden via de telefoonmasten gelegen nabij het vestigingsadres van [bedrijf 1]. Op verschillende tijdstippen in maart 2012 vonden internetverbindingen plaats via de telefoonmasten gelegen in de nabijheid van de [adres 2] te Rotterdam, zijnde de woning waar [verdachte] op 4 mei 2012 aangehouden werd in het onderzoek Repin. In de periode van 8 maart 2012 tot en met 4 mei 2012 vonden de internetverbindingen hoofdzakelijk plaats via de telefoonmasten in de omgeving van het adres van het bedrijf [bedrijf 2]. In de periode van 7 mei 2012 tot en met 11 mei 2012 vonden de internetverbindingen plaats via telefoonmasten nabij de vestigingsplaats van het bedrijf [bedrijf 5], gevestigd op de [adres 4] te Rotterdam. In de periode van 16 juli 2012 tot en met 21 september 2012 vonden er regelmatig internetverbindingen plaats via de telefoonmast nabij het bedrijfspand van [bedrijf 6].
Uit bankafschriften bleek dat het beltegoed van het prepaidinternetnummer [telefoonnummer 4] werd opgewaardeerd door middel van internetbetalingen vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] (6 maart 2012) en [medeverdachte 2] (14 juli 2012).
[telefoonnummer 6]
De tweede dongel waarover [betrokkene 7] sprak en de gegevens van had overgelegd had het imei-nummer [imeinummer 2] en het telefoonnummer: [telefoonnummer 6].
Deze dongel is op 4 mei 2012 aangetroffen (op een nachtkastje, dan wel op een sidetable in de hal) bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] aan de [adres 2] te Rotterdam in het kader van het onderzoek Repin.
[telefoonnummer 7]
Op 25 februari 2012 werd in de haven van Guayaquil (Ecuador) een partij van 3.668 kg cocaïne in beslaggenomen. Deze partij zat verstopt in containers met cassave en ananas die bestemd waren voor een bedrijf genaamd [bedrijf 1]. Als telefoonnummer van [bedrijf 1] stond op het vervoersdocument vermeld: [telefoonnummer 7].
Uit de historische verkeersgegevens betreffende dit telefoonnummer blijkt dat de telefoonverbindingen hoofdzakelijk plaatsvonden via een telefoonmast in de nabijheid van het vestigingsadres van [bedrijf 1]. Echter werd er ook contact gelegd (op 17 januari 2012) via een mast gelegen nabij het pand van [bedrijf 5], en (op 4 januari 2012) via de telefoonmast gelegen in de directe omgeving van het verblijfadres van [medeverdachte 2].
Dit telefoonnummer werd op 2 november 2011 opgewaardeerd vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] en op 9 november 2011 vanaf de bankrekening van [bedrijf 16]. De opwaardering op 2 november 2011 vond plaats onder de klantnaam [naam 10].
[telefoonnummer 8]In het kader van het onderzoek Repin werden gegevens verkregen van de verhuurder van het pand alwaar [bedrijf 1] gevestigd was. Bij de verstrekte gegevens zat een e‑mailwisseling tussen [bedrijf 1] en de verhuurder. Daarbij werd als één van de telefoonnummers van [bedrijf 1] vermeld: [telefoonnummer 8]. Uit historische gegevens aangaande het gebruik van dit telefoonnummer blijkt dat in de periode 11 december 2011 tot en met 5 april 2012 de telefoonverbindingen hoofdzakelijk plaatsvonden via de telefoonmasten gelegen in de nabijheid van het vestigingsadres van [bedrijf 1]. Op 23 december 2011 vond de telefoonverbinding plaats via de telefoonmast die is gelegen in de directe omgeving van de woning van verdachte [medeverdachte 2]. Op verschillende data in april 2012 en op 1 mei 2012 vonden telefoonverbindingen plaats via telefoonmasten in de directe omgeving van het toenmalig verblijfadres van de verdachte [verdachte], de [adres 2] te Rotterdam. Op 20, 27 en 31 januari 2012, op 8 februari 2012, op 6 en 25 april 2012 en op 8 mei 2012 vonden de telefoonverbindingen plaats via telefoonmasten welke gelegen zijn nabij het pand van [bedrijf 5]. Op verschillende data in april 2012 vonden er telefoonverbindingen plaats via de telefoonmasten in de directe omgeving van het adres van [bedrijf 2].
Door middel van internetbankieren werd op 9 november 2011 het beltegoed van dit telefoonnummer opgewaardeerd vanaf de bankrekening van [bedrijf 16].
[telefoonnummer 9]
De domeinnaam [domeinnaam 1] werd op 14 september 2011 geregistreerd. De aanvrager/houder van deze domeinnaam maakte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 9] en had als adres de [adres 10] te Rotterdam. Op dit adres was tot aan het faillissement op 8 november 2011 gevestigd: [bedrijf 17]. De naam [bedrijf 17] [bedrijf 1] werd gebruikt als handelsnaam van [bedrijf 1].
Uit de rekeningafschriften van [medeverdachte 2] bleek dat op 20 september 2011 een bedrag van 1 eurocent werd overgemaakt voor de activatiecode van het telefoonnummer [telefoonnummer 9].
De kosten voor de registratie van de domeinnaam [domeinnaam 1] op 14 september 2011 zijn betaald vanaf de ABN AMRO bankrekening [bankrekeningnummer 12]van [medeverdachte 2].
[telefoonnummer 10]
Op 9 oktober 2012 werd bij een doorzoeking op het adres van [bedrijf 6] aan de [adres 5]te Zoetermeer in een bureau een dongel voorzien van het imeinummer 357534042257862 aangetroffen. Het imeinummer behoort bij het nummer [telefoonnummer 10].
Uit de historische gegevens aangaande het gebruik van dit telefoonnummer, dat alleen voor internet (dongel) gebruikt werd, blijkt dat de internetverbindingen in de periode van 10 april 2012 tot en met 4 mei 2012 en tussen 14 en 17 mei 2012 plaatsvonden middels de telefoonmasten in de nabijheid van de [adres 6] te Rotterdam, zijnde het adres waar het bedrijf [bedrijf 2] in april en mei 2012 activiteiten ontplooide. In de periode van 6 tot en met 11 mei 2012, op 18 mei en in de periode van 21 tot en met 24 mei 2012 vonden de internetverbindingen hoofdzakelijk plaats via de telefoonmasten in de nabijheid van het bedrijf [bedrijf 5], gevestigd op de [adres 4] te Rotterdam. Op 25 en 28 mei 2012 en op verschillende data in juni 2012 vonden er internetverbindingen plaats via telefoonmasten in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 2]. In de periode van 23 juli 2012 tot en met 9 oktober 2012 vonden de internetverbindingen hoofdzakelijk plaats via telefoonmasten te Zoetermeer, nabij het bedrijfspand van [bedrijf 6].
Uit verschillende bankafschriften blijkt dat het tegoed voor dit telefoonnummer werd opgewaardeerd van de bankrekeningen van [bedrijf 16](op 12 april 2012), [bedrijf 4] (op 11 mei 2012) en [bedrijf 6] (op 24 september 2012)
[telefoonnummer 1]
Op 9 mei 2012 werd in de haven in een zeecontainer 35 kg cocaïne aangetroffen. Volgens de Bill of Lading was de container bestemd voor de [bedrijf 5]. Als telefoonnummer stond op de Bill of lading vermeld:
[telefoonnummer 1]. Uit door (kantoorverhuurder) Regus verstrekte informatie bleek dat dit telefoonnummer aan [bedrijf 2] was toegewezen in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 augustus 2012.
domeinnamen [domeinnaam 2]en [domeinnaam 3]
De domeinnamen [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3] zijn door [betrokkene 7] aangevraagd. Beide domeinnamen werden op 2 maart 2012 geregistreerd en zijn op 2 maart 2013 verlopen omdat de registratie niet verlengd werd. De kosten verbonden aan de registratie voor de beide domeinnamen ter grootte van tweemaal € 36,76 werden door middel van iDeal betaald vanaf de Rabobankrekening [bankrekeningnummer 13] van [betrokkene 7] te Rotterdam. Deze internetbetalingen werden gedaan vanaf het lP-adres van [IP-adres 1]. Dit IP-adres werd in de periode van 20 januari 2012 tot en met 18 april 2012 gebruikt bij het internetbankieren op de ABN AMRO rekening [bankrekeningnummer 1] en op de Rabobankrekening [bankrekeningnummer 3] van [bedrijf 1].
[betrokkene 7] verklaarde dat hij vanuit [bedrijf 17] de internetbetaling (vanaf eigen rekening) heeft gedaan voor de domeinregistraties van [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3]. Hij heeft daar ook drie computers geïnstalleerd. Hij heeft drie dagen gewerkt bij [bedrijf 17] en daar ook het geld ontvangen. Wat later is hij bij [bedrijf 4] of [bedrijf 5] op de Groothandelsmarkt geweest. Hij heeft een pak geld in zijn handen gekregen. Dat was zo’n 3 of 5 duizend euro. Hij heeft daarvan computers gekocht en allerlei werkzaamheden verricht. Hij heeft de opdracht voor het maken van de website van [bedrijf 5] van dezelfde man als van [bedrijf 4] gekregen.
Laptops [medeverdachte 2] / werkzaamheden [medeverdachte 2]
In de slaapkamer van verdachte [medeverdachte 2] werd op 9 oktober 2012 een laptop, merk Acer, aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar het gebruik van deze laptop blijkt dat met de gebruikersnaam en het wachtwoord met de laptop werd ingelogd op het account [e-mailadres 4]. Ook werden logbestanden van het account [e-mailadres 5] aangetroffen en werden in een tijdelijk bestand emailfragmenten aangetroffen uit april 2012 tussen [e-mailadres 5] en [e-mailadres 11] die betrekking hebben op de verzending van containers met bananen en mango's. Op de laptop werd voorts een tijdelijk bestand aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat er met de laptop op 15 mei 2012 op de ABN AMRO rekening [bankrekeningnummer 5] van [bedrijf 4] met de gebruikersnaam en het wachtwoord ingelogd werd. Ook werd een factuur van [bedrijf 15] aan [bedrijf 4], d.d. 6 maart 2012, betreffende een partij mango’s, aangetroffen op de laptop, alsmede 3 bill of ladings met de nummers MSCUP0963909, MSCUP0963891 en MSCUP0963917. De eerste twee genoemde bill of ladings waren voorzien van de datum 30 april 2012 en hadden betrekking op partijen bananen. De verzender was [bedrijf 15] en de ontvanger [bedrijf 4] te Rotterdam. Op de documenten stonden de containernummers MEDU 9031812 en TRIU 8173453 vermeld.
Onderzoek aan deze laptop toonde verder aan dat met deze laptop is gezocht op de zoekwoorden: [bedrijf 4], [bedrijf 14], [bedrijf 1], “klpd afluisteren”, “kan je afgeluistert worden als je gsm bij je heb” en “[medeverdachte 2]”. Ook bleek dat met deze laptop op 7 en 8 oktober 2012 met een gebruikersnaam en wachtwoord ingelogd werd in het e‑mailaccount van [bedrijf 6] Daarnaast werd een e-mail fragment aangetroffen die betrekking had op het bedrijf [bedrijf 1].
In de BMW van [medeverdachte 2] werd op 9 oktober 2012 een laptop, merk Acer, aangetroffen en in beslag genomen. Hierop werd e-mail verkeer afkomstig van, of bestemd voor, [e-mailadres 12] over de periode van 27 maart 2012 tot en met 9 oktober 2012 aangetroffen. Daarnaast werd daarin aangetroffen een overzicht van uitgaven en herkomst van middelen van [bedrijf 2] en een groot aantal documenten die betrekking hebben op de levering van containers aan [bedrijf 2]. Voorts bleek uit onderzoek naar de inhoud van de laptop dat gezocht was op de zoekwoorden [bedrijf 5] rotterdam groothandelsmark, [bedrijf 3], [bedrijf 6], spyshop, gps volgsysteem zeer geavanceerd, en gps tracker, en “glock tabanca fiyatlar". De zoekwoorden “glock tabanca fiyatlar" hebben betrekking op de prijzen van een pistool van het merk Glock. In de laptop zijn verder aangetroffen documenten die betrekking hebben op [bedrijf 5].
[medeverdachte 2] verklaarde dat hij werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 4]. Ook voor [bedrijf 2] heeft hij soortgelijke werkzaamheden verricht. Deze bedrijven waren onder één dak. De ene keer moest hij voor [bedrijf 4] thuis wat werkzaamheden verrichten en de andere keer voor [bedrijf 2]. Dit ging in opdracht van [verdachte]. Het is volgens [medeverdachte 2] dan ook de normaalste zaak van de wereld dat er documenten voorkomen van [bedrijf 4] en [bedrijf 2] op de laptop. Voor [bedrijf 5] en [bedrijf 2] heeft [medeverdachte 2] ook werkzaamheden verricht, dit ging precies op dezelfde manier. Met het track en trace systeem op internet kon hij zien wanneer het fruit aankwam. Dit meldde hij vervolgens aan verkopers als [naam 2] [medeverdachte 1], [betrokkene 19] en [betrokkene 4]. Hij geeft aan dat hij in het bezit was van een toegangspas voor het Groothandelsterrein. Die was van [betrokkene 8], aldus [medeverdachte 2]. Hij kende [betrokkene 8] voor de rest echter niet. Deze pas had hij gekregen van [naam 2] [medeverdachte 1] omdat hij en [betrokkene 15] ook bezig zijn geweest met werkzaamheden voor [bedrijf 5], aldus [medeverdachte 2].
Werkzaamheden [medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] is blijkens een proces verbaal van bevindingen werkzaam geweest, dan wel heeft werkzaamheden verricht, bij [bedrijf 1], [bedrijf 5] en [bedrijf 6]. Van de laatste onderneming, [bedrijf 6], verklaart [medeverdachte 1] dat hij daar mogelijk loswerk heeft gedaan, maar er niet werkzaam te zijn geweest. Bij de andere twee bedrijven is hij daadwerkelijk in loondienst (geweest). Hij verklaarde verder dat hij door [medeverdachte 2] op de hoogte gesteld werd van de aankomst van de container bij [BEDRIJF 3]. Daarnaast geeft hij aan dagelijks telefonisch contact te hebben gehad met [betrokkene 3] van [BEDRIJF 3] en [medeverdachte 2].
Handschriftanalyse NFI
Naar aanleiding van onderzoek naar kopieën van overeenkomsten ("overeenkomsten aansprakelijke vertegenwoordiger onder globaal nummer") tussen verschillende fruitbedrijven ([bedrijf 1], [bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5]) en [bedrijf 11] concludeerde het Nederlands Forensisch Instituut het waarschijnlijker te vinden dat de overeenkomsten op naam van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] door dezelfde persoon zijn ingevuld, dan dat zij door verschillende personen zijn ingevuld.
Tot een zelfde conclusie kwam het NFI ten aanzien van de overeenkomsten op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 6].
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, gelet op het voorgaande, de verschillende bedrijven, in onderlinge samenhang bezien, kunnen worden getypeerd als een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur. Daarbij kunnen elementen als gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, taakverdeling en hiërarchie van belang zijn.
De rechtbank ziet, gelet op de voorgaande schets van de verschillende bedrijven, grote overeenkomsten in handelwijze. Alle bedrijven importeerden zuidvruchten van Zuid-Amerikaanse bedrijven. Telkens werd daarbij het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] gebruikt. Ook het bedrijf [bedrijf 19] komt in de dossiers regelmatig voor als (intermediar van) de verschillende handelspartners. Opvallend is ook dat bij alle bedrijven de betalingen aan Zuid-Amerika voorafgegaan werden door stortingen van grote contante bedragen op de rekening van Nederlandse bedrijven.
Ook werd er door het merendeel van de bedrijven geen omzetbelasting betaald in en rond de periode dat de containers met fruit binnenkwamen. Uit het dossier is verder niet gebleken van serieuze boekhouding door één van de bedrijven, gedurende de periode dat de containers werden besteld/ingevoerd.
Tussen de bedrijven bestaat verder een grote mate van onderlinge verwevenheid. In de tijdspanne van juli 2011 tot en met november 2013 volgden, in meer of mindere mate, de bedrijven elkaar telkens op wat betreft activiteiten. Voorts zijn meerdere verdachten in dit onderzoek werkzaam geweest bij meerdere bedrijven. [medeverdachte 2] verklaarde werkzaamheden te hebben verricht voor [bedrijf 17], [bedrijf 1], [BEDRIJF 3], [bedrijf 4], [bedrijf 2] en [bedrijf 5]. Uit de verklaringen van [betrokkene 1] blijkt dat [medeverdachte 2] ook op de laptop van [BEDRIJF 3] heeft gewerkt. Gebleken is dat [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf 1], [bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5] en [bedrijf 6]. Ook is gebleken dat [verdachte] betrokken is geweest bij [bedrijf 17], [bedrijf 1], [BEDRIJF 3], [bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5] en [bedrijf 12].
[medeverdachte 2] verklaarde verder dat de bedrijven waarvoor hij werkzaamheden verrichtte, min of meer onder één dak zaten. [betrokkene 7] verklaarde overeenkomstig. Hij verklaarde dat hij van dezelfde persoon de opdracht had gekregen websites voor [bedrijf 5] en [bedrijf 4] te bouwen. Hij verklaarde verder dat hij vanuit [bedrijf 17] de internetbetaling heeft gedaan voor de domeinregistraties van [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3], en daar ook drie computers heeft geïnstalleerd. Hij heeft drie dagen gewerkt bij [bedrijf 17] en daar ook het geld ontvangen. Uit de stukken blijkt dat de betalingen voor de registratie van de domeinnamen voor [bedrijf 4] en [bedrijf 5], vanaf de rekening van [betrokkene 7], werden gedaan via het IP adres van [bedrijf 1]. [betrokkene 1] verklaarde dat een laptop van [naam 5] ([BEDRIJF 3]) bij [bedrijf 1] stond. Op die laptop heeft zij een ingescand visitekaartje van [bedrijf 4] gezien.
[betrokkene 15] verklaarde dat hij werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf 2] en dat op dat kantoor meerdere computers van meerdere bedrijven stonden. Zo ook van het bedrijf [bedrijf 5]. Naast deze bedrijven stonden er ook nog zeker twee computers van andere bedrijven. Na begin mei werd er gewerkt vanaf de Groothandelsmarkt in Rotterdam. Kort daarna, ergens begin juni 2012, werd gezocht naar een andere locatie. De [adres 5] is begin juli in bedrijf genomen, zo verklaarde [betrokkene 15].
Opvallend acht de rechtbank verder dat regelmatig tegoeden voor de (prepaid-)telefoons van het ene bedrijf, opgeladen werden via een betaling door het andere bedrijf.
Betalingen via het internet voor het ene bedrijf werden verder regelmatig gedaan via de IP-adressen van andere hier betrokken bedrijven. Zo werden betalingen voor [bedrijf 1] en [bedrijf 4] verricht vanaf het IP-adres van [bedrijf 5]. Bij betalingen vanaf de rekening van [bedrijf 2] werd ingelogd vanaf het adres van [bedrijf 5] en van [bedrijf 6]. Betalingen van de bankrekening van [bedrijf 6] werden (ook) gedaan van het IP‑adres van [bedrijf 5].
De onderlinge verwevenheid van de bedrijven blijkt verder uit het feit dat het telefoonnummer dat stond vermeld op de Bill of lading van een transport aan [bedrijf 5], een telefoonnummer was dat was toegewezen aan [bedrijf 2]. In een e-mail aan inklaarder [bedrijf 11] meldt [bedrijf 2] verder dat [bedrijf 5] het afleveradres van vijf containers met bananen is.
Bij een doorzoeking bij [bedrijf 6] is een laptop en een USB stick aangetroffen. Daarop is een brief aangetroffen die betrekking had op de onderneming [bedrijf 2]. Daarnaast is een aantal schermafdrukken aangetroffen waaruit blijkt dat er bij de Rabobank ingelogd was als [bedrijf 5]. Op een overzicht stond ook de rekening courant van [bedrijf 5] vermeld.
Bovendien blijkt van een veelheid aan geldstromen tussen de verschillende rechtspersonen. De bankrekening van [bedrijf 17] werd onder meer gevoed door betalingen door [bedrijf 5] en [BEDRIJF 3]. Uit de bankafschriften van de Rabobankrekening [bankrekeningnummer 9] van [bedrijf 2] blijkt dat in de periode van 19 juli tot en met 17 augustus 2012 zeven bijschrijvingen plaatsvonden van [bedrijf 5].
Naar aanleiding van onderzoek naar kopieën van overeenkomsten gesloten tussen een aantal van de bedrijven en [bedrijf 11] concludeerde het Nederlands Forensisch Instituut het waarschijnlijker te vinden dat de overeenkomsten op naam van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] door dezelfde persoon zijn ingevuld, dan dat zij door verschillende personen zijn ingevuld. Tot dezelfde conclusie kwam het NFI ten aanzien van de overeenkomsten op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 6].
Verder zal hieronder, bij de bespreking van de rol van [verdachte] aan de orde gekomen dat meerdere verdachten (telefonisch) contact met elkaar hadden. Meerdere verdachten zijn door observatieteams in elkaars gezelschap waargenomen. Uit tapgesprekken blijkt van contact tussen een aantal van de verdachten. Ook hebben meerdere verdachten verklaard dat zij één of meerdere medeverdachten (zakelijk) kenden.
De rechtbank beschouwt, gelet op het voorgaande, de verschillende betrokken bedrijven als één samenhangende organisatie.
Bij de handelingen van deze organisatie waren telkens meerdere verdachten betrokken, waarbij elke verdachte doorgaans een specifiek en vooraf afgesproken functie vervulde. Hierbij valt te denken aan het bestellen van containers, het verkopen van het fruit, het aansturen van de organisatie en het leveren van contante geldbedragen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er, zij het in soms wisselende samenstellingen, in de periode van juli 2011 tot eind 2013 sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit onder meer uit de (kennelijk) bestaande rolverdeling tussen de diverse deelnemers, de planmatigheid waarmee de feiten zijn gepleegd en de daarvoor benodigde voorbereidingshandelingen. Voor zover er geen direct contact is geweest tussen verdachten, zijn zij via medeverdachten alsnog met elkaar in verband te brengen. Zo onderhield [verdachte] contacten met nagenoeg alle verdachten.
5.2.2
Crimineel oogmerk van de organisatie
Verder ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dit samenwerkingsverband een crimineel oogmerk heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt:
Bedrijfsvoering
Uit de informatie van [bedrijf 11] blijkt van de invoer van een aantal containers. Van deze containers werd een substantieel aantal afgekeurd of niet afgenomen/opgehaald door het samenwerkingsverband.
Uit de ontvangen informatie van inklaringsbedrijf [bedrijf 11] blijkt dat in de periode november 2011 tot en met maart 2012, 39 containers zijn besteld en verscheept, gericht aan [bedrijf 1]. Van deze 39 containers is de inhoud van 4 containers vernietigd en niet in ontvangst genomen door [bedrijf 1]. Van 1 van de 39 containers is 10% van de inhoud vernietigd omdat deze niet aan de kwaliteitsnormen voldeed.
Ten aanzien van de leveringen aan [bedrijf 4] blijkt dat van de elf bij [bedrijf 15] bestelde containers, slechts drie zijn verscheept naar de haven van Antwerpen. Uit informatie afkomstig van Mediterranean Shipping Company (MSC) blijkt echter dat de inhoud van bovengenoemde drie containers is vernietigd. [bedrijf 4] wilde de containers niet accepteren dan wel afhalen en geeft opdracht tot vernietiging van de inhoud ervan. Uit gegevens verstrekt door het inklaringsbedrijf [bedrijf 11] blijkt voorts dat slechts één container voor [bedrijf 4] is ingeklaard. Het betreft een lading van 5.544 dozen met verse mango's met verwachte aankomst in de haven van Antwerpen op 4 juni 2012. Op 18 april 2012 mailt [bedrijf 11] aan [bedrijf 4] dat de container met mango's is afgekeurd in verband met boomgaardschimmel en dat de partij vernietigd zal moeten worden. De kosten zullen worden verhaald op [bedrijf 4]. [bedrijf 4] is akkoord gegaan met de vernietiging van de mango’s en het dragen van de kosten. De factuur d.d. 6 maart 2012 van [bedrijf 15] aan [bedrijf 4] ten aanzien van de 5.544 dozen mango’s bedraagt US$ 24.005,52.
Ten aanzien van [bedrijf 5] overweegt de rechtbank dat [betrokkene 8] heeft verklaard dat hij wel wist dat er bananen waren binnengekomen uit Zuid-Amerika. [medeverdachte 1] heeft ermee gehandeld en deed alles daarin zelf, aldus [betrokkene 8]. Hij verklaarde verder dat hij zag dat er geen winst uit die handel in bananen kwam. In die tijd kocht [bedrijf 5] zijn bananen in bij een buurman op de Groothandelsmarkt die gespecialiseerd was in bananen en de beste kwaliteit had. Mijn klanten willen dat merk bananen hebben, zo verklaarde [betrokkene 8]. De rechtbank leidt hieruit af dat de import van bananen, door [bedrijf 5], afweek van de reguliere handel in bananen.
Uit de ontvangen informatie van [bedrijf 11] over [bedrijf 2] blijkt dat twee containers van de eerste lading afgekeurd werden in verband met rotting van het fruit. De inhoud van deze containers is vernietigd. De kosten daarvan waren voor rekening van [bedrijf 2].
[betrokkene 15] heeft verklaard dat hij na het vertrek van [betrokkene 12] bij [bedrijf 2], heeft aangekaart dat er te weinig winst werd gemaakt. Er werd te hoog ingekocht en te laag verkocht, onder meer aan ene [naam 5] die het op zijn beurt weer met winst verkocht, aldus [betrokkene 15]. Hij had wel ideeën om meer winst te maken en zowel kleine als grote [naam 4] hadden daar wel oren naar. Uiteindelijk is dit afgekapt. [betrokkene 15] mocht zich niet bezig houden met de verkoop, zo verklaarde hij. Ten aanzien van [bedrijf 2] heeft [betrokkene 15] verder verklaard dat door het bedrijf officieel werd gehandeld in groenten en fruit, maar hij alleen bananen en bakbananen en ananas heeft gezien. Hij heeft dat bekeken en zag dat er geen gezonde marges werden behaald. De inkoop was te duur en de verkoop te goedkoop aldus [betrokkene 15].Hij verklaarde verder dat aan de [adres 5] te Zoetermeer een container met gewone bananen werd geleverd. Hij vond dit raar, omdat bananen in een koeling moeten staan, anders bederven ze snel. In de [adres 5] te Zoetermeer was geen koeling aanwezig aldus [betrokkene 15]. De container is daar toen gelost door [naam 8]. Die pallets zijn toen gewoon in de loods neergezet. Bij [bedrijf 6] was hem verder opgevallen dat geld een probleem was. Het leek er volgens hem op of er niet veel geld voorhanden was. Er werd moeilijk gedaan om rekeningen te betalen. Hij trachtte te praten over de gezondheid van de onderneming maar daar werd niet op in gegaan.
In het kader van het onderzoek Dazzler werd op 9 oktober 2012 uit de kofferbak van de BMW van [medeverdachte 2], een Acer laptop in beslag genomen. Op de laptop werden onder andere het bestand aangetroffen: "Overzicht uitgaven en herkomst van middelen P&T". Daaruit valt af te leiden dat [bedrijf 5] de enige klant van [bedrijf 2] was, en dat de inkomsten moesten worden aangevuld met bankstortingen (€ 139.820,- ) en betalingen met eigen geld: (€ 39.892,11).
Ten aanzien van de inkoop van twee containers met cassaves door [bedrijf 12] is geconstateerd dat deze werden ingekocht voor (gemiddeld) €15,91 per doos (inclusief transport- en handlingkosten). Uit tapgesprekken is gebleken dat de cassaves uiteindelijk onder deze prijs zijn verkocht en de resterende pallets mogelijk zelfs gratis zijn weggegeven. Ook [medeverdachte 4] verklaarde hierover. Hij gaf aan dat de cassaves niet echt topspul waren. Er zaten heel veel rotte cassaves bij. De overige cassaves zijn weggegeven aan een varkensboer die de cassaves wilde gebruiken als varkensvoer. We kregen toen een doosje eieren als dank, aldus [medeverdachte 4]. Over de partij limoenen verklaarde [medeverdachte 4] dat twee dagen nadat de limoenen bij [bedrijf 12] stonden, er twee mannen van het bedrijf [bedrijf 13] langskwamen. Zij kwamen de helft van de limoenen halen. [medeverdachte 4] wist echter van niets. [bedrijf 13] heeft uiteindelijk de helft van de partij limoenen gekocht van [bedrijf 12], maar de rekening van de limoenen niet volledig betaald. De andere helft is aan verschillende partijen verkocht en het merendeel is naar Roemenië gegaan. [medeverdachte 4] verklaarde dat de verkoopprijs onder de prijs van inkoop lag. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] konden niet onderhandelen over de inkoopprijs en moesten ook snel weer van de limoenen af waardoor ze onder de inkoopprijs werd verkochten. De rest voor een volgende bestelling werd aangevuld door "de [bijnaam 1]" waardoor zij geen risico liepen, aldus [medeverdachte 4].
Over de twee containers met pulp verklaarde [medeverdachte 4] dat deze na de inklaring door [bedrijf 11] naar [bedrijf 36] zijn gebracht, en daar nog staan. Hij kreeg deze containers niet verkocht. [betrokkene 20] heeft nog geprobeerd om in Turkije de pulp te verkopen, maar dat is niet gelukt, aldus [medeverdachte 4].
Zoals hiervoor reeds aangegeven is uit de analyse van de verschillende bankrekeningen gebleken dat de bestelling van de containers met fruit, steeds werd voorafgegaan door contante stortingen op die rekeningen. In een groot aantal gevallen was de (totale som) van de stortingen nagenoeg gelijk aan het te betalen bedrag. Uit de gegevens van de Belastingdienst is echter niet gebleken van een (substantiële) omzet van elk van de onderdelen van het samenwerkingsverband in de hier besproken perioden. Ook de nadere analyse van de mutaties van de verschillende rekeningnummers geeft geen aanwijzingen voor een reguliere fruithandel. Op géén van de bankrekeningen kunnen immers handelsactiviteiten worden vastgesteld. De transactie van sommen geld van één deel van het samenwerkingsverband ([bedrijf 5]) naar andere delen ervan, acht de rechtbank in dit kader niet voldoende om te kunnen concluderen dat er reguliere handel in fruit heeft plaatsgevonden. Daarnaast is van een (zwarte) handel in geïmporteerd fruit niet gebleken.
Gezien het feit dat het samenwerkingsverband geen aantoonbare omzet heeft behaald in de onderzoeksperiode alsmede het feit dat een substantieel aantal containers met fruit zijn vernietigd, of onder de inkoopprijs zijn verkocht, is de rechtbank van oordeel dat de handel in fruit niet de kernactiviteit van het samenwerkingsverband is geweest.
Bevindingen aangaand [bedrijf 19] en [bedrijf 14]
Door de Federale Gerechtelijke Politie te Antwerpen is op 8 oktober 2012 in de haven van Antwerpen een partij van 8.023 kilogram cocaïne in beslag genomen. De cocaïne zat in een zeecontainer met bananen en was bestemd voor de Nederlandse onderneming [bedrijf 6]. In het Belgische drugsonderzoek is een rechtshulpverzoek gedaan aan de Ecuadoraanse autoriteiten. In februari 2013 werd in het kader van het onderzoek Murdoch een rechtshulpverzoek gedaan aan de Belgische autoriteiten. Hierin werd onder andere gevraagd om de bevindingen uit het rechtshulpverzoek aan Ecuador te mogen gebruiken voor het onderzoek Murdoch. Door de Belgische autoriteiten werden de relevante processen-verbaal verstrekt en er werd toestemming gegeven om de bevindingen te gebruiken. Uit het Belgische proces-verbaal blijkt dat door de Ecuadoraanse autoriteiten in Guayaquil onderzoek is gedaan naar een criminele organisatie die aanzienlijke partijen cocaïne uitvoerde naar Guatemala en Europa. De criminele organisatie beschikte over een netwerk van verschillende bedrijven die door hen waren opgericht voor het versturen van illegale transporten.
In juli 2012 werd (in het kader van het onderzoek Repin) een rechtshulpverzoek gedaan aan de Ecuadoraanse autoriteiten. Hierin werd onder meer gevraagd om informatie over de inbeslagname van ruim 3.600 kilogram cocaïne in februari 2012 in de haven van Guayaquil in Ecuador. Door de Ecuadoraanse autoriteiten zijn de relevante processen-verbaal verstrekt en er werd toestemming gegeven om deze bevindingen te gebruiken. Hieruit blijkt dat in de haven van Guayaquil 3.697 kilogram cocaïne in beslag is genomen. De cocaïne zat verstopt in een zeecontainer met ananas en cassave. De verzender was het bedrijf genaamd [bedrijf 14] en de zending was bestemd voor [bedrijf 17] in Rotterdam. Volgens de Ecuadoraanse autoriteiten werd het bedrijf [bedrijf 14] in 2009 opgericht en was het bedrijf niet actief. Het bedrijf had als activiteiten: het verrichten van activiteiten op het gebied van veeteelt en landbouwindustrie. In de periode van september 2011 tot en met februari 2012 werd door [bedrijf 14] een bedrag van $ 241.724,- ontvangen van [bedrijf 1]. Tevens bleek [bedrijf 1] de enige opdrachtgever van [bedrijf 14] te zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de genoemde Zuid-Amerikaanse bedrijven: [bedrijf 19], [bedrijf 27], [betrokkene 37], [bedrijf 28] en [bedrijf 14], in verband kunnen worden gebracht met de handel (export) van verdovende middelen.
De rechtbank overweegt dat het samenwerkingsverband voornamelijk zaken heeft gedaan met [bedrijf 19], [bedrijf 27], [betrokkene 37], [bedrijf 28] en [bedrijf 14]. Alleen al door [bedrijf 17], [bedrijf 6] en [bedrijf 2] werd in totaal € 508.474,47 aan het Ecuadoraanse bedrijf [bedrijf 19] overgemaakt.
Papieren bedrijven
Opvallend acht de rechtbank verder dat bij de betrokken bedrijven aan Nederlandse zijde in veel gevallen sprake lijkt te zijn van zogenoemde ’papieren’ firma’s en katvangers. Veel van de betrokken directeuren/grootaandeelhouders van de bedrijven ontkennen betrokkenheid bij het bedrijf. De controle over het bedrijf lag elders, zo wordt steeds verklaard door [betrokkene 1] ([bedrijf 17]-[bedrijf 1]), [betrokkene 3] ([BEDRIJF 3]), [betrokkene 5] ([bedrijf 4]), [betrokkene 8] ([bedrijf 5]), [betrokkene 12] ([bedrijf 2]), [medeverdachte 4] ([bedrijf 12]) en [medeverdachte 2].
Kennelijk, zo overweegt de rechtbank, werd door het Nederlandse samenwerkingsverband herhaaldelijk getracht de werkelijke belanghebbende achter de bedrijven te verhullen, dan wel, werd getracht de verantwoordelijkheid voor (fiscale of juridische) aanspraken in de toekomst af te schuiven op katvangers.
Het aanmaken van nieuwe domeinnamen voor [bedrijf 4] en [bedrijf 5] (naast de reeds bestaande domeinnamen) duidt er naar het oordeel van de rechtbank eveneens op dat de werkelijk aard van de handelingen van (dat deel van) het samenwerkingsverband verhuld moesten worden.
Verdovende middelen
In een groot aantal containers, bestemd voor het samenwerkingsverband, is cocaïne aangetroffen.
[medeverdachte 4] verklaarde dat "de [bijnaam 1]", [naam 9] ([medeverdachte 5]) en hij met elkaar gesproken hebben. Het was de bedoeling dat er iets bij de lading gestopt zou worden. [medeverdachte 4] verklaarde dat hij gelijk door had dat dit om drugs zou gaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een crimineel samenwerkingsverband.
Het samenwerkingsverband heeft meermalen cocaïne Nederland binnen gebracht, of heeft daartoe pogingen gedaan. Ten aanzien van de invoer van cocaïne blijkt het samenwerkingsverband uit de omvang en hoeveelheid van de verschillende transporten en al de daarmee gepaard gaande logistieke handelingen, zoals het op (laten) zetten van papieren bedrijven, het doen van bestellingen in Zuid-Amerika, het storten van contant geld, het onderhouden van mailcontacten met de leveranciers en met de inklaarder. De rechtbank is van oordeel dat over deze werkzaamheden binnen de organisatie onderling contact is geweest en dat hier afspraken over zijn gemaakt. Dit blijkt uit de verklaringen van de verschillende katvangers, die bij herhaling [verdachte] een sturende en coördinerende rol toedelen, [medeverdachte 2] telkens een administratieve rol toedelen, en [medeverdachte 1] als ‘verkoper’ weergeven.
De rechtbank ziet zich in haar oordeel over een gestructureerd verband gesteund door het tapgesprek (Registratie 26130291Z / Gespreksnummer 288300168) d.d. 13 juli 2012 waarin [medeverdachte 4] (onder meer) zegt: “Als het er is, wil ik meer dan waar ik recht op heb, meer dan wat we hebben afgesproken. ik moet zoveel maanden afzien. Daarom moet ik, moeten wij allemaal, méér krijgen dat wat er is (afgesproken). Hij zei iedereen krijgt gewoon waar hij recht op heeft. Ik heb gezegd in dat geval heb ik recht op veel meer. Alles staat op mijn naam. (…) Ik heb gezegd, in dat geval heb ik recht op veel meer.(…) ik heb al die maanden geen enkel inkomen gehad. Alles staat op mijn naam. Ik heb in dat geval recht op veel meer.”(…) Hij zei, nou ja, als het er is dan gaan wij allemaal om de tafel zitten. Iedereen zal dan zijn dinges krijgen.” Uit dit tapgesprek blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, zonder meer dat er binnen het samenwerkingsverband afspraken werden gemaakt.
De duurzaamheid van het samenwerkingsverband is in dit geval gegeven door de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld, te weten de periode tussen begin juli 2011 tot december 2013 en de continue levering van containers in die periode.
5.2.3
Opzet [verdachte] op oogmerk criminele organisatie en deelname [verdachte] aan die organisatie
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij [bedrijf 17], [bedrijf 1], [BEDRIJF 3], [bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5] en [bedrijf 12] overweegt de rechtbank het volgende.
[verdachte] heeft zelf verklaard dat hij bij [bedrijf 1] betrokken is geweest en dat hij bij dat bedrijf samen met [medeverdachte 2] het financiële plaatje was alsmede dat [medeverdachte 1] uitvoeringshandelingen verrichtte. Verder heeft hij verklaard dat hij na sluiting van [bedrijf 1] ook betrokken was bij onder andere [bedrijf 2].
[bedrijf 17] /[bedrijf 1]
Op 14 juli 2011 is van een rekening van [bedrijf 17] € 14.000,- gestort op een rekening op naam van [verdachte], waarvan de bankpas op zijn woonadres is aangetroffen. Op 14 juli 2011 is € 10.000,- opgenomen van die rekening.
Op 14 respectievelijk 15 juli 2011 heeft [betrokkene 21] in totaal drie moneytransfers ontvangen, elk ten bedrage van € 3.000,-, afkomstig van [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 22], alle drie gerelateerd aan de [adres 10] te Rotterdam, het oude adres van [bedrijf 17].
In Guayaquil is op 25 februari 2012 ruim 3.668 kilogram cocaïne aangetroffen in een container, afkomstig van [bedrijf 14] (gevestigd te Ecuador) en bestemd voor ([bedrijf 17]) [bedrijf 1]. Volgens informatie van de UAF (de Ecuadoraanse FIU) was [bedrijf 1] de enige opdrachtgever van [bedrijf 14]. Onder andere in verband met voormelde inbeslagname is [betrokkene 21] wegens handel in verdovende middelen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [naam 3] de baas was van [bedrijf 1] en heeft over een haar getoonde foto van [verdachte] verklaard dat die persoon [naam 3] werd genoemd.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de feitelijk eigenaar van [bedrijf 1] was en dat hij al zijn werkzaamheden in opdracht van [verdachte] heeft verricht. De taken van [medeverdachte 2] bij [bedrijf 1] waren het verzenden van e-mailberichten aan leveranciers in Ecuador, het onderhouden van contact met de logistiek dienstverlener en het havenbedrijf en het doen van betaalopdrachten in opdracht van [verdachte], ook de buitenlandse betalingen.
Bij de doorzoeking op 4 mei 2012 van het woonadres van [verdachte] aan de [adres 2] te Rotterdam werd een emailbericht van 26 oktober 2011 aangetroffen via [e-mailadres 1] aan “[naam 1]” inhoudende dat “we van de douane 3 containers moeten laten scannen.”
[BEDRIJF 3]
Verder heeft [medeverdachte 2] het volgende verklaard. Na verloop van tijd besloot [verdachte] ook ten behoeve van [BEDRIJF 3] rechtstreeks te opereren vanuit de locatie van [bedrijf 1] en daartoe een laptop van [BEDRIJF 3] ten kantore van [bedrijf 1] te plaatsen.
Bij de doorzoeking op 4 mei 2012 van het woonadres van [verdachte] aan de [adres 2] te Rotterdam zijn voorts twee uitdraaien van mailverkeer tussen [bedrijf 11] en [BEDRIJF 3] aangetroffen, onder meer betreffende een container met bananen die op onrechtmatige wijze is weggehaald uit de haven van Antwerpen, aangezien die container noch is gekeurd noch ingeklaard, terwijl deze onder douanetoezicht stond.
[bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5]
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat na de afstoting van [bedrijf 1] [verdachte] regelmatig andere bedrijven had waarmee hij dezelfde (groente- en) fruitinvoer verrichtte als bij [bedrijf 1]. [medeverdachte 2] werd telkens opnieuw ingezet om administratieve werkzaamheden te verrichten bij diverse ondernemingen zoals [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 2]. Deze bedrijven opereerden vanuit één bedrijfskantoor. Alle werkzaamheden waren in verband met het importeren van fruit. (…) Ook voor de andere bedrijven heeft [medeverdachte 2] in opdracht van [verdachte] soortgelijke werkzaamheden als hiervoor vermeld verricht.
[medeverdachte 2] heeft ten slotte verklaard dat [verdachte] de leiding had op het kantoor met betrekking tot de inkoop en alles wat daarmee te maken had voor [bedrijf 4], [bedrijf 5] en [bedrijf 2] en dat [verdachte] degene was die zei wat er moest gebeuren voor deze bedrijven.
[bedrijf 2]
[betrokkene 12] heeft verklaard dat [verdachte] degene was die zich bezighield met [bedrijf 2] en dat zij een nieuwe bankrekening heeft geopend en daar een betaalpas bij heeft gekregen, maar dat [verdachte] die pas heeft overgenomen.Voorts heeft zij verklaard dat [verdachte] bij [bedrijf 2] alles regelde, zij niet meer op kantoor mocht komen van hem en dat hij feitelijk de totale zeggenschap had over het bedrijf en alles onder zijn verantwoording gebeurde. Het was gewoon het bedrijf van [verdachte], maar dan op iemand anders naam.
[betrokkene 15] heeft verklaard dat de eerste keer dat hij bij [bedrijf 2] is gaan werken, in de eerste week van april 2012, [verdachte] hem thuis heeft opgehaald met de auto en dat [verdachte] hem heeft uitgelegd waar hij moest zitten en wat hij moest doen, mailtjes lezen en beantwoorden, die betrekking hadden op het bestellen van groente en fruit.
[bedrijf 4]
Uit een ontvangen rechtshulpverzoek van Peru is gebleken dat [bedrijf 15] elf containers had besteld voor het vervoer van bananen. Vervolgens werden acht containers geladen met als bestemming de haven van Antwerpen. In één van deze acht containers is op 7 mei 2012 in Peru een partij cocaïne van ruim 1.686 kilogram aangetroffen. Deze container met nummer MEDU 9049888-3 was bestemd voor [bedrijf 4].
Van het HARC-team, onderdeel van de politie Rotterdam is voorts informatie ontvangen dat drie containers (met nummers MSCUP0963909, MSCUP0963891 en MSCUP0963917) vanuit Paita te Peru zijn verscheept en in mei 2012 zijn gelost in Antwerpen, afkomstig van [bedrijf 15] en bestemd voor [bedrijf 4].
Bij de doorzoeking van de slaapkamer van [medeverdachte 2] is een Acer laptop aangetroffen, met daarin onder andere drie Bills of lading voorzien van voormelde nummers MSCUP0963909, MSCUP0963891 en MSCUP0963917.
Bij de doorzoeking op 4 mei 2012 van het woonadres van [verdachte] aan de [adres 2] te Rotterdam werden meerdere telefoons aangetroffen. In een telefoon zat een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 11]. Dit telefoonnummer is vermeld op een de Bill of Lading van 30 april 2012 betreffende [bedrijf 4]. Dit telefoonnummer stond op vrachtpapieren die in relatie stonden tot het op 7 mei 2012 uitgevoerde drugstransport, waarbij het vermeld was als nummer van het ontvangende bedrijf [bedrijf 4] en waarbij het versturende bedrijf [bedrijf 15] was. Ook op andere “Bills of Lading” betreffende dezelfde contractpartijen stond dit telefoonnummer.
Bij de doorzoeking op 4 mei 2012 van het woonadres van [verdachte] aan de [adres 2] te Rotterdam is voorts een BlackBerry gevonden, waarbij de gebruiker van dit toestel de schermnaam [naam 3] heeft gekozen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit [verdachte] betreft, nu de BlackBerry in zijn woning is gevonden en [verdachte] ook wel [naam 3] wordt genoemd.
In het geheugen van de BlackBerry zijn voorts de volgende contactpersonen aangetroffen: [naam 1], [naam 8], S., Christina en Jimdo.
In die blackberry zijn berichten van “[naam 3]”, “[naam 1]” en “[naam 8]” aangetroffen van eind april 2012 en begin mei 2012 betreffende het storten of brengen van geld. De voornamen van [medeverdachte 2] zijn [naam 4] [naam 1]. Gebleken is dat [medeverdachte 1] ook wel [naam 8] wordt genoemd
Op 3 mei 2012 vindt de volgende pingsessie plaats:
[naam 3]: Wat vraagt lob
[naam 1]: De stand is volgende 8 weten ze niet wanneer (…)
[naam 1]: Ik vraag nu doc van die 3 en meer info over 8 ok? (…)
[naam 1]: Ja ik snap in Pai, bedoel je
[naam 3]: Zeg dat je niet kan zien.
Gelet op hetgeen bij [verdachte] en [medeverdachte 2] is aangetroffen en de informatie uit Peru en van het HARC team over de 8 containers en de 3 containers uit Paita (Peru), gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] en [medeverdachte 2] over die containers van [bedrijf 15] pingen.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor hieromtrent heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat die verklaringen van [medeverdachte 2] gezien het voorgaande voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[bedrijf 12].
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij het bedrijf [bedrijf 12] heeft opgericht voor iemand met de bijnaam “[bijnaam 1]”, die via [bedrijf 12] drugs wilde smokkelen. [medeverdachte 4] heeft over een hem getoonde foto van [verdachte] aangegeven dat die persoon de [bijnaam 1] is. [medeverdachte 4] heeft verder verklaard dat de [bijnaam 1] bij een ontmoeting met hem en [medeverdachte 5], opdracht heeft gegeven om alles voor de bedrijfsvoering te regelen. [medeverdachte 4] heeft voorts aangegeven dat hij de directeur/eigenaar was van [bedrijf 12], dat alleen [medeverdachte 5] en hij voor dat bedrijf werkten en dat [medeverdachte 5] en hij ervan op de hoogte waren dat het bedrijf gebruikt zou worden voor de import van drugs.
Voorts heeft [medeverdachte 4] het volgende verklaard. De stortingen op de bankrekening van [bedrijf 12] werden gedaan door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4], die het geld van de [bijnaam 1] kregen en het geld was bestemd voor overboekingen naar Zuid-Amerika voor het bestellen van containers. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] moesten een inklaarder regelen en hebben [bedrijf 11] geregeld. Afgesproken is dat met de opbrengsten van de verkopen van fruit en groente de rekeningen van [bedrijf 12] betaald werden en dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] daar zakgeld van mochten pakken, terwijl wat overbleef werd aangevuld met geld van de [bijnaam 1] om nieuwe bestellingen te plaatsen. [naam 9] heeft in opdracht van de [bijnaam 1] middels e-mails contact gehad met [bedrijf 35] om een container met limoenen te bestellen. Deze bestelling zou een proefzending met drugs hebben. Later heeft [medeverdachte 5] gehoord dat er niets bij de limoenen zat omdat een andere zending was gepakt. [medeverdachte 5] had van de [bijnaam 1] gehoord dat de lading limoenen die gepakt was in Colombia van [bedrijf 13] was. [medeverdachte 4] zag later op internet dat de lading die gepakt was in Colombia in dezelfde dozen zat als de dozen limoenen die [bedrijf 12] binnen had gekregen.
Verder wist [medeverdachte 4] van de limoenen dat de verkoopprijs onder de inkoopprijs lag, maar zij liepen geen risico omdat het geld voor een volgende bestelling werd aangevuld door de [bijnaam 1].
Op 27 augustus 2013 werd in Colombia een partij van 1.021 kilogram cocaïne in beslag genomen in een container met limoenen. De limoenen waren afkomstig van [bedrijf 35] en bestemd voor [bedrijf 13].
[medeverdachte 5] heeft in mei, juni en juli 2013 veel e-mails gestuurd aan [bedrijf 35] en [bedrijf 13] over de bestelling, betaling en verzending van limoenen.
In het onderzoek Camarque is het internet van de woning van [verdachte] aan de [adres 11] te Capelle aan den IJssel opgenomen en bekeken. Vastgesteld is dat er op 6 maart 2013 de internetsite www.[bedrijf 12].nl is bekeken. Die domeinnaam was op het moment van het onderzoek niet binnen diverse zoekmachines (google, altavista, yahoo, bing en ilse) op internet te vinden, maar kon wel bezocht worden nadat in een internet browser direct het internetadres www.[bedrijf 12].nl werd ingevoerd.
Gebleken is dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van het toestel met IMEI-nummer [imeinummer 3] (hierna: [imeinummer 3]) waarin het nummer [telefoonnummer 12] werd gebruikt. Op 2 mei 2013 vindt SMS-verkeer plaats tussen [verdachte] ([telefoonnummer 12]) en het telefoonnummer [telefoonnummer 13], waarbij een afspraak wordt gemaakt en om 11.09 uur wordt bericht dat hij komt, 5 minuten. Op 2 mei 2013 om 11.14 uur wordt [verdachte] gezien als bestuurder en enig inzittende in de Ford Fiësta met kenteken [kenteken 1] en om 11.25 uur stapt [medeverdachte 5] aan de passagierszijde uit die auto. Gezien het voorgaande en vergelijking van zendmasten die gebruikt zijn door de telefoon met nummer [telefoonnummer 13] en een andere bij [medeverdachte 5] in gebruik zijnde telefoon, wordt geconcludeerd dat [medeverdachte 5] de gebruiker is van de telefoon met nummer [telefoonnummer 13].
Op 3 april 2013 worden SMS berichten door [verdachte] ([imeinummer 3]) aan [medeverdachte 5] ([telefoonnummer 13]) gestuurd inhoudende “Msc” “Ore CSAV”.
Op 15 mei 2013 heeft [medeverdachte 5] per mail aan [betrokkene 23] van het bedrijf [bedrijf 35] gevraagd om het in ieder geval te zenden met “msc of csav” en als antwoord gekregen dat het geen probleem is en dat zij het sturen met msc of csav.
Op 18 april 2013 stuurt [medeverdachte 5] ([telefoonnummer 13]) een SMS aan [verdachte] ([imeinummer 3]): “
Mijn vriend LCL heeft contact met me opgenomen over de tweede cont. ze kan ook de inklaring doen maar we doen [bedrijf 11] ja”.
Op 20 april 2013 antwoordt [verdachte] ([imeinummer 3]) aan [medeverdachte 5] ([telefoonnummer 13]) ): “
Ja [bedrijf 11] alstublieft”.
Op 1 mei 2013 stuurt [medeverdachte 5] ([telefoonnummer 13]) ) het sms-bericht aan [verdachte] ([telefoonnummer 12]): “
Ook, als je kunt, probeer wat zakgeld voor ons te regelen?
Op 3 april 2013 zegt [verdachte] ([imeinummer 3]) in een afgeluisterd gesprek dat de meesten hem “[bijnaam 1]” noemen en dat [bijnaam 1] eigenlijk je troef is, een troefkaart die je met alles kunt gebruiken.
Op 4 juni belt [betrokkene 24] ([telefoonnummer 14]) met [medeverdachte 5] die gebruik maakt van de telefoon met nummer ([telefoonnummer 15]) , waarbij [betrokkene 24] zegt dat hij denkt dat hij wat gestuurd heeft, die vriend van ons. “Heb het over [bijnaam 1].”
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 november 2016, inhoudende dat hij [medeverdachte 5] niet kent en hem wellicht een keer is tegengekomen, maar niet voormelde contacten met hem heeft gehad, acht de rechtbank gezien het voorgaande ongeloofwaardig.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 4]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 4] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor hieromtrent heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat die verklaringen gedetailleerd zijn en gezien het voorgaande voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de in zijn woning aan de [adres 2] te Rotterdam aangetroffen stukken en andere goederen heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat veel mensen bij hem thuis kwamen en dat [medeverdachte 2] en [betrokkene 12] ook een sleutel hadden van zijn woning, waarmee hij aangeeft dat anderen die spullen in zijn woning kunnen hebben achtergelaten. Deze verklaring vindt evenwel geen steun in het dossier en is ook verder niet aannemelijk geworden. Daar komt bij dat ook gelet op de vindplaats van de stukken betreffende [bedrijf 17] en [BEDRIJF 3], te weten in een kledingkast in herenjassen van het merk Boss en Gaastra, onaannemelijk is dat bezoekers die goederen daar in de woning van [verdachte] hebben achtergelaten.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij de bedrijven [bedrijf 17], [bedrijf 1], [BEDRIJF 3], [bedrijf 4], [bedrijf 2], [bedrijf 5], en [bedrijf 12] en daarbij telkens een leidinggevende rol heeft vervuld.
De rechtbank acht onaannemelijk dat het hierbij ging om reguliere fruitbedrijven. Zij verwijst hierbij allereerst naar hetgeen hiervoor hieromtrent is overwogen in het kader van de criminele organisatie.
Ook verder is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van winstgevende fruithandel. Het enkele feit dat verklaard wordt dat contant werd betaald voor het fruit dat werd verkocht door die bedrijven acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Dat geldt temeer nu een onderbouwing van de prijs van het fruit en het aantal door die bedrijven verkochte containers geheel ontbreekt. De rechtbank gaat er gezien het voorgaande en ook in het bijzonder gezien de leidinggevende positie van [verdachte] in die bedrijven van uit dat [verdachte] geweten heeft dat voormelde cashstortingen niet van verkopen van fruit afkomstig waren.
Dat de cashstortingen niet van verkopen van fruit afkomstig waren strookt ook met voormelde verklaring van [medeverdachte 4], inhoudende dat het niet uitmaakte of de fruithandel winstgevend was, omdat [verdachte] toch wel het geld gaf dat nodig was voor de bestellingen van de (dek)ladingen fruit.
Daar komt bij dat het ging om bedrijven waarover [verdachte] feitelijk de leiding had en waarvan de directeuren telkens niets met de bedrijfsvoering te maken hadden en geen zeggenschap over hun bedrijf hadden.
Gelet op het vorenoverwogene en in het bijzonder ook de verklaring van [medeverdachte 4] acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 november 2016, inhoudende dat hij bij bepaalde bedrijven betrokken was om aan de fruithandel zoveel mogelijk geld over te houden zonder betaling van alle leveranciers en waar mogelijk zonder het doorgeven van verdiensten aan de belastingdienst, ongeloofwaardig. Dit geldt temeer aangezien [verdachte] eerst ter terechtzitting van 2 november 2016 met deze verklaring is gekomen, nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het gehele dossier, terwijl hij eerder over zijn inkomsten heeft verklaard en toen met geen woord heeft gerept over deze gestelde verdiensten uit de fruithandel.
De rechtbank stelt voorts vast dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] - anders dan andere personen die in de zaaksdossiers voorkomen - vanaf hun rol bij [bedrijf 17] in juli 2011 in ieder geval tot aan de aanhouding van [verdachte] op 4 mei 2012 betrokken zijn geweest bij de criminele organisatie.
Vervolgens is [verdachte] ook later gelet op zijn betrokkenheid bij [bedrijf 12] betrokken geweest bij die criminele organisatie.
Verder is het een feit van algemene bekendheid dat Zuid-Amerikaanse landen behoren tot de belangrijkste producenten van cocaïne. Eveneens is het een feit van algemene bekendheid dat het verstoppen van cocaïne of andere verdovende middelen in een lading in een container - in het bijzonder een lading bederfelijk fruit, die daarom snel gecontroleerd dan wel ingeklaard moet worden - een gebruikelijke wijze is om verdovende middelen uit die Zuid-Amerikaanse landen te smokkelen.
Gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode geweten heeft dat voormelde organisatie tot oogmerk had het plegen van de desbetreffende opiumdelicten alsmede dat [verdachte] heeft deelgenomen aan die organisatie. Dat geldt temeer gezien de leidinggevende rol die hij blijkens het voorgaande vervulde. Het bewijs van het (dubbele) opzet, zowel op de deelname aan deze organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt verder uit hetgeen hiervoor over het handelen en de rol van [verdachte] is overwogen.
5.3
Dagvaarding I, feit 2 en dagvaarding II feit 1: witwassen
5.3.1
Algemene inleiding
Het verwijt dat [verdachte] ten aanzien van dagvaarding II feit 1en dagvaarding I feit 2 wordt gemaakt betreft het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken van geld en/of goederen, terwijl hij wist dat deze – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. Met betrekking tot het witwassen van de geld en/of goederen zoals vermeld op dagvaarding I zou [verdachte] een gewoonte hebben gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ook indien van een voorwerp op grond van minder direct gerelateerde feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat dit met legale middelen is verworven, kan bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is.
Van een verdachte die inkomsten heeft verworven of geld en/of voorwerpen voorhanden heeft gehad die niet passen bij zijn (bekende) reguliere bronnen van inkomen en vermogen, mag een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring worden verwacht.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de afzonderlijke feiten het navolgende toetsingskader hanteren.
Toetsingskader
1. Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
2. Is dat het geval, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen.
3. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
4. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en goederen, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare herkomst kan gelden.
5. Als de verdachte, hoewel daarnaar gevraagd, een dergelijke verklaring niet verstrekt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat die verklaring niet deugdelijk is, kan sprake zijn van witwassen.
Algemeen standpunt verdediging
De verdediging heeft in het algemeen gewezen op de aanzienlijke inkomsten die [verdachte] genoten heeft via de bedrijven in de fruithandel vanaf medio 2011, de bemiddeling via [bedrijf 7] vanaf medio augustus 2012, andere bemiddelingsactiviteiten en de incidentele casinobezoeken. Voor zover van belang zal per sub onderdeel van feit 2 het verweer nader worden geconcretiseerd.
Algemeen standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het legale inkomen van [verdachte] onvoldoende is om het bezit te hebben over en de uitgave te doen betreffende de voorwerpen zoals vermeld in de tenlasteleggingen.
Beoordeling rechtbank
Uit onderzoek bij de belastingdienst is gebleken dat het belastbaar inkomen van [verdachte] over de jaren 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 4.020,- (WAO uitkering), € 11.960,- (waarvan € 11.916,- ter zake een WAO-uitkering) en € 14.973,- (winst uit onderneming € 3.011,-, loon [bedrijf 38] € 6.183,- en loon vroegere arbeid € 5.779,-) betrof. Sinds augustus 2012 heeft [verdachte] een eenmanszaak, [bedrijf 7], waarmee hij een winst heeft gerealiseerd van € 3.011,-. Deze winst is begrepen in het belastbaar inkomen over 2012. De omzet in 2012 bedroeg € 14.603,-. In 2013 zou de omzet € 81.905,- hebben bedragen.
Op 30 augustus 2012 werd er op de privébankrekening van [verdachte] € 30.000,- bijgeboekt afkomstig van het Holland Casino.
Daarnaast zou [verdachte], volgens zijn eigen verklaring, uit de fruithandel ook inkomsten hebben genoten. Zoals hiervoor onder feit 1 reeds uitvoerig is besproken gaat de rechtbank ervan uit dat die bedrijven in de fruithandel uitsluitend zijn gebruikt als dekmantel voor de criminele organisatie waaraan [verdachte] leiding heeft gegeven. Dat hij aan die activiteiten heeft verdiend leidt de rechtbank af aan het feit dat de criminele organisatie tweeënhalf jaar – juli 2011 tot december 2013 – heeft bestaan en elke keer werden opnieuw containers besteld en nieuwe dekmantelbedrijven opgericht. Bovendien werden deze bedrijven gevoed met aanzienlijke contante stortingen, terwijl er nauwelijks reguliere verkopen plaatsvonden. Het ging slechts om gemiddeld acht containers per maand. Volgens de gegevens van [bedrijf 11] betrof het immers 94 containers over een periode van 12 maanden. Een dergelijke organisatie kan niet zo lang bestaan indien het alleen verliesgevend zou zijn. Kortom, de inkomsten uit de “fruithandel” - de dekmantel voor de criminele organisatie - zijn daarom aan te merken als van misdrijf afkomstig. Die inkomstenbron is medio augustus 2012, middels [bedrijf 7], deels aangevuld met inkomsten uit (vermoedelijk deels) legale activiteiten. Ook getuige [getuige 1] heeft via een door de verdediging overgelegde e-mail verklaard dat hij zaken deed met [verdachte], waarvoor [verdachte] is betaald, zodat ook dit op een gegeven moment een bron van inkomsten werd.
Uit de wetsgeschiedenis van de witwasbepalingen kan worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig.
De rechtbank concludeert op grond van de voorgaande bevindingen dat vaststaat dat het vermogen van [verdachte] bestaat uit een deel vermogensbestanddelen waarvan de herkomst van enig misdrijf afkomstig is en een deel vermogensbestanddelen dat ‘mogelijk’ gevormd is uit legale activiteiten. Door de vermenging laat het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen dat gevormde vermogen niet meer individualiseren. Hieruit concludeert de rechtbank dat elke betaling die [verdachte] uit dat vermogen verricht, kan worden aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. Daarbij betrekt de rechtbank het structurele karakter van de vermenging, de duur en frequentie van de (poging tot) invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen in Nederland en de grote sommen geld die doorgaans daarmee gemoeid zijn alsmede het geringe legale inkomen van [verdachte]. [verdachte] heeft derhalve geldbedragen omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank zal dit oordeel als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van feit 1 (dagvaarding 10/750066-12) en de in feit 2 (dagvaarding 10/960092-12) genoemde sub B t/m M verwijten, waarbij tevens geldt dat de in die sub B t/m M genoemde bedragen en voorwerpen gelet op alle feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
5.3.2
Dagvaarding II feit 1: € 883.000,- contant
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat slechts het voorhanden hebben van het geldbedrag van
€ 883.000,- op 4 mei 2012 bewezen kan worden verklaard.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] dit bedrag heeft witgewassen.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat tijdens de doorzoeking op de [adres 2] te Rotterdam op 4 mei 2012 een bedrag van € 883.000,- in contanten in de woning van [verdachte] is aangetroffen. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat dit geldbedrag van hem is en dat dit te maken heeft met zijn verleden waarvoor hij heeft vastgezeten en is veroordeeld. Hieruit volgt dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Op grond hiervan kan wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] op 4 mei 2012 voornoemd geldbedrag voorhanden heeft gehad. De overige in de tenlastelegging genoemde witwashandelingen kunnen niet bewezen worden verklaard, zodat hij daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
5.3.3
Dagvaarding I feit 1, sub B tot en met M
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of [verdachte] bij de hier onder sub B tot en met M genoemde geldbedragen of voorwerpen enige (directe) betrokkenheid heeft gehad.
SUB B Lening [getuige 2] € 100.000,-
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat getuige [getuige 2] wisselend heeft verklaard met betrekking tot de locatie waar hij het geld in ontvangst zou hebben genomen, alsook over de coupures waarin hij het geld heeft gekregen. [verdachte] betwist uitdrukkelijk het geldbedrag aan hem geleend te hebben. Daarnaast is hij de enige die heeft verklaard dat hij een geldbedrag van [verdachte] heeft ontvangen. Nu [getuige 2] niet als getuige kon worden gehoord, omdat hij onvindbaar is, dient deze verklaring niet voor het bewijs te worden gebruikt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij eind 2011 € 100.000,- contant heeft geleend van [verdachte]. Hij is met [verdachte] in contact gekomen via [getuige 3]. In een laptop die bij [verdachte] in de woning in beslag is genomen zijn drie e-mails van [getuige 2] aangetroffen waarvan een met als onderwerp ‘betaling’. Op 18 april 2012 heeft een ontploffing plaatsgevonden in het grand café van [getuige 2] te Beuningen. Uit onderzoek van voormelde laptop is gebleken dat op 19 april 2012 de internetpagina ‘www.gelderland.nl/voorpagina/wijchenbeuningen/explosie-in-beuningen-was-aanslag-op-gebouw.ece’ is bezocht en dat op 21 april 2012 is gezocht op de woorden ‘nieuws in beuningen’. Omdat een aannemelijk verklaring van [verdachte] voor de gegevens op die computer uitblijft, is de officier van justitie van mening dat het witwassen bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige 2] omtrent het daadwerkelijk ontvangen van een geldbedrag van € 100.000,- contant ter zake een lening onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op grond van de door de officier van justitie aangevoerde bevindingen zou weliswaar kunnen worden geconcludeerd dat [verdachte] contact heeft gehad met [getuige 2], maar dat is onvoldoende om de verklaring van [getuige 2] ter zake het daadwerkelijk verstrekken van een geldlening ten bedrage van € 100.000,- te onderbouwen. Dit acht de rechtbank wel noodzakelijk nu dit onderdeel de kern van het verwijt is. De omstandigheid dat [verdachte] geen verklaring heeft willen geven over de internetpagina’s en de e-mails doet hieraan niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat [verdachte] van dit onderdeel vrijgesproken dient te worden.
SUB C Huur [adres 2] te Rotterdam
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat [verdachte] een bedrag van ongeveer € 11.000,- contant aan mevrouw [betrokkene 12] heeft verstrekt. Dit geld was echter niet van enig misdrijf afkomstig nu [verdachte] dit had verdiend met de fruithandel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat [verdachte] een bedrag van € 20.400,- aan huur heeft betaald aan de eigenaar, de heer [getuige 4]. Van dit bedrag zou een maand huur, ter waarde van € 3.400,-, voor de makelaar zijn en een bedrag van € 5.750,- voor de kosten voor het verhuur klaar maken. Het overige bedrag van € 11.150,- is via de bankrekening van [bedrijf 39] overgemaakt naar [getuige 4].
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [naam 7] het pand aan de [adres 2] te Rotterdam huurde vanaf 23 november 2011 voor € 3.400,- per maand. Op 23 november 2011 werd ten laste van bankrekening nummer [bankrekeningnummer 16] van [bedrijf 39] gevestigd aan de [adres 12] Rotterdam een bedrag van
€ 11.150,- overgemaakt naar de bankrekening van [getuige 4].
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geldbedrag van € 11.150,- contant aan [betrokkene 12] heeft gegeven ten behoeve van de huurbetaling aan [getuige 4] voornoemd en dat zij dit bedrag via [bedrijf 39] zou overmaken. Dit bedrag had [verdachte] verdiend met de fruithandel. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft [verdachte] een aandeel gehad in de criminele organisatie die meerdere bedrijven in de fruithandel gebruikte om verdovende middelen Nederland binnen te smokkelen. De opbrengsten hieruit zijn daarmee van misdrijf afkomstig. Zo ook het geldbedrag van €11.500,- dat [verdachte] voorhanden heeft gehad. Bovendien heeft hij verhullingshandelingen verricht door dit geld te gebruiken voor de huurverplichting. Met deze handeling heeft [verdachte] naast het voorhanden hebben van dat bedrag ook dat bedrag omgezet naar een huurrecht. Hoewel er aanwijzingen in het dossier zitten dat [verdachte] een bedrag van € 20.400,- ter zake de huur zou hebben betaald, zijn die aanwijzingen echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dat bedrag te komen. [verdachte] zal dan ook voor het meerdere worden vrijgesproken.
SUB D Sieraden en horloges
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] de waardevolle horloges Ulysse Nardin en Audemars Piquet heeft gekregen van respectievelijk zijn zwager [betrokkene 25] en schoonvader [getuige 5]. De schakelcollier heeft hij al jaren in zijn bezit, reeds in de strafzaak in 1999 had hij deze collier al. [verdachte] heeft de collier toen tegen vervangende zekerheid teruggekregen. Deze verklaring van [verdachte] is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vraagt vrijspraak voor de sieraden (ring, gezaagde kop en de bicolor horloges) tot een bedrag van € 370,-. De overige twee horloges en de schakelcollier zijn gelet op het legale inkomen van [verdachte] niet te verklaren. De verklaring die [verdachte] heeft gegeven wordt niet onderbouwd en is wat betreft het cadeau van zijn schoonvader hoogst onaannemelijk. Ten tijde van zijn aanhouding hadden [verdachte] en [medeverdachte 6] immers slechts enkele maanden een relatie. [medeverdachte 6] spreekt zelfs van een soort van halve relatie met hem. De verklaring over de schakelcollier komt [verdachte] pas mee op zitting en onderbouwt dat verder niet. Op grond hiervan stelt de officier van justitie dan ook dat deze twee horloges en de schakelcollier (middellijk) afkomstig zijn uit misdrijf.
Beoordeling rechtbank
Tijdens de doorzoeking op de [adres 2] te Rotterdam werden er een viertal horloges en enkele sieraden aangetroffen en in beslag genomen. De sieraden en horloges werden getaxeerd door Ouëndag&Silberman. De veilingwaarde hiervan is als volgt getaxeerd:
  • een gouden polshorloge Ulysse Nardin veilingwaarde € 8.000,-
  • een stalen polshorloge Audemars Piquet veilingwaarde € 6.500,-
  • twee bicolor polshorloges van Rolex (imitatie) en Michael Kors veilingwaarde € 100,-
  • een gouden cachetring veilingwaarde € 135,-
  • een wit gouden gezaagde kop met diamant veilingwaarde € 135,-
  • een gouden schakelcollier veilingwaarde € 1.650,-
komende op een totaalbedrag van € 16.520,-.
De rechtbank is, gelijk de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de twee bicolor horloges, de gouden ring en de wit gouden gezaagde kop met diamant onvoldoende feiten en omstandigheden opleveren die van dien aard zijn dat reeds op grond daarvan al een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. [verdachte] zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
Audemars Piquet horloge
[verdachte] heeft verklaard dat hij het Audemars Piquet horloge heeft ontvangen van [getuige 5], zijn schoonvader. Hoewel dit dure geschenk, gelet op de zeer recente relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 6], veel vraagtekens oproept bij de rechtbank heeft [getuige 5] deze verklaring wel bevestigd bij de rechter-commissaris. Het is dan vervolgens aan de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar deze verklaring van de verdachte. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden, zodat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het horloge, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare herkomst kan gelden. In het dossier zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Dit leidt ertoe dat [verdachte] hiervan partieel zal worden vrijgesproken.
Ulysse Nardin horloge
[verdachte] heeft verklaard dit horloge van zijn zwager [betrokkene 25] te hebben gekregen. [betrokkene 25] is opgeroepen om als getuige te worden gehoord bij de rechter-commissaris, maar hij heeft daaraan geen gehoor willen geven en zich op beroepen op zijn diplomatieke onschendbaarheid als Consul-Generaal verbonden aan het Consulaat-Generaal van de Republiek Suriname in Amsterdam. Daarmee is de verklaring van [verdachte] niet verifieerbaar gebleken. Daarnaast is het in het licht van de veilingwaarde van het horloge, te weten € 8.000,-, niet aannemelijk dat iemand zomaar, nu een nadere concretisering daarvan ontbreekt, een dergelijk horloge cadeau zou doen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] dit horloge zelf heeft aangeschaft. Gelet op het gebrek aan legale inkomsten ten tijde van diens aanhouding is de rechtbank van oordeel dat het horloge moet zijn betaald met van misdrijf afkomstig geld, zodat hier sprake is van witwassen door het voorhanden hebben van dat horloge.
Gouden schakelcollier
De schakelcollier is volgens de verklaring van [verdachte] al lange tijd in zijn bezit. Pas ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij deze ketting al ten tijde van de strafzaak in 1999 in zijn bezit had. [verdachte] heeft de collier toen tegen vervangende zekerheid teruggekregen. De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende concreet en hoogst onwaarschijnlijk. Dit klemt temeer nu [verdachte] pas op de inhoudelijke terechtzitting met deze verklaring is gekomen waardoor een en ander niet meer te verifiëren is. Indien zijn verklaring juist zou zijn, vermag de rechtbank niet in te zien waarom hij niet eerder met die verklaring is gekomen, zodat de officier van justitie nader onderzoek daarnaar had kunnen verrichten. Ook hier geldt dat [verdachte] deze gouden schakelcollier voorhanden heeft gehad en dat deze betaald moet zijn met van misdrijf afkomstig geld, zodat hier sprake is van witwassen.
SUB E Money transfer [betrokkene 21]
Standpunt verdediging
De verdediging vraagt vrijspraak van dit onderdeel, omdat niet gebleken is dat het geld een criminele herkomst heeft. Daarnaast gaat het om € 3.000,- en dat is ook geen enorm bedrag dat vraagtekens oproept. Bovendien blijkt uit het dossier dat [verdachte] ook wel eens geld won in het casino, zodat het mogelijk is dat hij over een dergelijk bedrag kon beschikken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. [verdachte] had slechts een inkomen van € 871,52 per maand, hetgeen een dergelijke money transfer niet kan verklaren. Bovendien lijkt het verband te houden met de import van cocaïne vanuit Zuid-Amerika.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 14 juli 2011 een contante storting van € 3.000,- heeft plaatsgevonden waarna dit bedrag middels een zogenaamde money transfer is overgemaakt naar [betrokkene 21] in Ecuador.
[verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat hij dit bedrag heeft gestort. Dit zou zien op een reguliere fruitbestelling. De betaling is geschied met de opbrengst van eerdere transacties die het fruitbedrijf heeft verricht.
Zoals hiervoor onder 5.3.1 reeds is overwogen levert elke (contante) betaling van [verdachte] een witwashandeling op nu zijn vermogen door vermenging in ieder geval deels van misdrijf afkomstig is. Daarenboven heeft deze transactie plaatsgevonden in de periode dat hij zich uitsluitend bezighield met de fruithandel waarvan onder feit 1 reeds is geoordeeld dat die handel was opgezet in het kader van de criminele organisatie waaraan hij leiding heeft gegeven. Dit onderdeel is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
SUB F [adres 11] te Capelle aan den IJssel
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de betaling van de keuken, omdat hij in die periode gedetineerd zat en derhalve de keuken niet betaald kan hebben. Wat betreft de kosten voor de verbouwing heeft [verdachte] verklaard dat hij de aannemer € 5.000,- heeft betaald in plaats van € 10.000,-. De meubels van [bedrijf 40] zijn deels betaald tot een bedrag van € 2.500,-. Dit blijkt ook uit de verklaring van de eigenaar, [getuige 6], bij de rechter-commissaris. Ten aanzien van de jacuzzi stelt [verdachte] dat die iets minder dan € 2.000,- heeft gekost. De prijs van € 6.000,- die de officier van justitie noemt is volstrekt niet onderbouwd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] voor een bedrag van € 48.000,- heeft witgewassen. De kosten van de verbouwing en de inrichting voor de [adres 11] te Capelle aan den IJssel zijn contant betaald door [verdachte]. Uit de verklaring van aannemer [getuige 7] en verschillende tapgesprekken blijkt dat [verdachte] € 20.000,- contant aan [getuige 7] heeft betaald ten behoeve van de verbouwing. In ieder geval is er € 10.000,- contant betaald. De keuken ter waarde van € 14.000,- is in vier termijnen contant betaald en de meubels zijn voor een bedrag van € 5.000,- gekocht bij [bedrijf 40] woning inrichting en contant betaald. Getuige [getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat niet alles betaald zou zijn, maar de exacte bedragen weet hij niet meer. Gelet op de in de woning aangetroffen jacuzzi en de gesprekken over de afmetingen en prijzen gaat het over een bad van een paar duizend euro. Het is redelijk om te veronderstellen dat de jacuzzi ongeveer € 6.000,- heeft gekost. Het legale inkomen van [verdachte] en [medeverdachte 6] is onvoldoende om dergelijk hoge contante uitgaven te verklaren.
Beoordeling rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] feitelijk samenwoonde met [medeverdachte 6] op het adres [adres 11] te Capelle aan de IJssel. De twee kinderen van [medeverdachte 6] uit een eerder relatie verbleven daar ook.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 6] medio juli 2012 druk doende zijn met de verbouwing en inrichting van hun woning. [medeverdachte 6] voert met [verdachte], maar ook met diverse leveranciers en een aannemer telefoongesprekken over de inrichting van de woning. Uit de gesprekken is op te maken dat [medeverdachte 6] beslist over de inrichting.
Gebleken is dat [bedrijf 41] voor een totaalbedrag van € 20.000,- heeft gefactureerd ter zake werkzaamheden aan de woning [adres 11]. De eigenaar van dit bedrijf, [getuige 7], heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er voor ongeveer € 10.000,- aan werkzaamheden zijn verricht. [verdachte] heeft totaal € 5.000,- betaald en later heeft zijn vrouw het restant contant betaald € 5.000,- of € 6.000,-.
Daarnaast is uit de verstrekte gegevens van [bedrijf 42] gebleken dat zij via de aannemer [getuige 7] voor € 14.000,- aan goederen en diensten heeft afgeleverd op het adres [adres 11] te Capelle aan den IJssel. Volgens de verklaring van de directeur is de keuken contant betaald.
Uit de gegevens afkomstig van [bedrijf 40] blijkt dat er diverse meubels zijn gekocht voor een totaalbedrag van € 5.000,-. Dit bedrag zou volgens de aantekening op de factuur contant zijn afgerekend.
Tot slot is in de woning aan de [adres 11] te Capelle aan den IJssel een jacuzzi geplaatst. De waarde daarvan is door de politie geschat op € 6.000,-.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard voor de verbouwing in de woning een bedrag van € 5.000,- te hebben betaald aan [getuige 7]. Daarnaast heeft hij ten behoeve van de keuken nog eens een bedrag van € 6.000,- à € 6.500,- contant aan [getuige 7] betaald, omdat die bestelling via [getuige 7] liep. De meubels heeft hij niet volledig betaald. Hij heeft slechts € 2.500,- voldaan en de jacuzzi heeft hij voor iets minder dan € 2.000,- gekocht.
Op grond van het bovenstaande kan vastgesteld worden dat [verdachte] in ieder geval een bedrag van ongeveer € 16.000,- (€ 5.000,- + € 6.500,- + € 2.500,- + € 2.000,-) contant heeft betaald aan de verbouwing en inrichting van zijn woning. Hiervoor is al overwogen dat (contante) betalingen van [verdachte] als uitgangspunt hebben dat zij (deels) van misdrijf afkomstig zijn. [verdachte] heeft geen andere rechtstreeks legale inkomsten aan deze betalingen ten grondslag gelegd. Sterker nog, hij heeft verklaard dat hij dit heeft betaald uit de opbrengst van de fruithandel waarvan reeds eerder is overwogen dat die inkomsten van misdrijf afkomstig zijn, zodat thans sprake is van witwassen in de zin van het voorhanden hebben en omzetten van die gelden.
Wat betreft het meerdere dat [verdachte] betaald zou hebben en ten laste is gelegd zijn er onvoldoende bewijsmiddelen om die verdenking te kunnen staven. Zo is de aanname van de politie dat de jacuzzi € 6.000,- zou hebben gekost niet onderbouwd met objectieve bescheiden. Er is slechts een gemiddelde genomen van over de telefoongesprekken genoemde bedragen hoeveel de jacuzzi eventueel zou mogen kosten. Ook met betrekking tot de aangetroffen facturen die zien op de verbouwing bestaat gerede twijfel of die volledig zijn voldaan. Dit leidt er dan ook toe dat [verdachte] van dat meerdere zal worden vrijgesproken.
Verder is er bij [bedrijf 41] een factuur aangetroffen gericht aan [bedrijf 7] voor werkzaamheden aan de werkkamer. Voor deze werkzaamheden zou een bedrag van € 3.000,- exclusief omzetbelasting in rekening zijn gebracht. Ten aanzien van dit bedrag heeft [verdachte] verklaard dat hij dat niet heeft betaald. Nu er verder geen aanwijzingen zijn dat die factuur wel is voldaan, zal [verdachte] hiervan worden vrijgesproken.
SUB G Uitgaven [medeverdachte 7], [bedrijf 43]
Standpunt verdediging
De verdediging betwist dat [verdachte] ‘[bedrijf 43]’ heeft overgenomen. Hij heeft namens
[betrokkene 26] bemiddeld bij de overname. [betrokkene 26] is de eigenaar van het pand en de sauna. Dit bevestigt ook [verdachte]s dochter [medeverdachte 7] die de sauna van [betrokkene 26] huurt. Het aankoopbedrag van € 35.000,- heeft [verdachte] weliswaar contant aan de vorige eigenaresse, [getuige 8], betaald, maar dat geld heeft hij van [betrokkene 26] ontvangen.
Met de verbouwing van de sauna heeft [verdachte] ook niets te maken. Niet gesteld kan worden dat [verdachte] kosten voor de verbouwing van de sauna heeft betaald.
Het verantwoordelijk houden van [verdachte] voor contante stortingen die door [medeverdachte 7] op haar privé- en zakelijke rekeningen zijn verricht is slechts gebaseerd op een aanname dat [verdachte] dit geld wel zal hebben gegeven. Elk bewijs daarvoor ontbreekt. [verdachte] dient dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat uit de financiële gegevens van het bedrijf [bedrijf 43] en [medeverdachte 7] tezamen met de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [medeverdachte 7] over onvoldoende legale financiële middelen beschikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien dan wel de verplichtingen met betrekking tot dit bedrijf te kunnen voldoen. Ze heeft dus financiële hulp nodig. Uit verschillende verklaringen en afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat haar vader, [verdachte], die financiële hulp biedt. Zo heeft hij de € 35.000,- aan de vorige onderneemster van [bedrijf 43], [getuige 8], betaald. [getuige 8] heeft ook verklaard dat de man die het kocht [naam 3] heette. De verklaring van [verdachte] dat hij slechts bemiddeld heeft is onaannemelijk. Daarnaast heeft [verdachte] een bedrag van totaal € 14.800,- ten behoeve van de verbouwing contant betaald. Voorts kunnen de legale inkomsten van [medeverdachte 7] de contante stortingen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 3 oktober 2014 ter waarde van € 62.460,- niet verklaren. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 april 2012 heeft zij voor een bedrag van € 32.660,- aan contante stortingen in het vermogen van [bedrijf 43] verricht. Deze uitgaven moeten dan ook door [verdachte] zijn gedaan.
Beoordeling rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 7] een eenmanszaak heeft genaamd "[bedrijf 43]". [bedrijf 43] houdt zich bezig met de exploitatie van een sauna en zonnebanken en is gevestigd aan de [adres 13] te Rotterdam. Dit pand is eigendom van [bedrijf 44] waarvan [betrokkene 26] bestuurder is. Op het adres [adres 13] te Rotterdam was eerst een andere zonnestudio gevestigd, genaamd [bedrijf 45]. Deze onderneming was van [getuige 8] uit Rotterdam.
Contante stortingen
Uit onderzoek naar de inkomensgegevens van [medeverdachte 7] blijkt dat zij de volgende inkomsten heeft gehad:
- 2011: € 8.635,- (loon € 3.189,-; studiefinanciering € 4.610; zorgtoeslag
€ 836);
- 2012: - € 21.949,- (omzet € 46.865,-);
- 2013: onbekend (omzet € 76.607,-);
- 2014: onbekend (omzet 1e helft van het jaar € 41.120,-).
Voorts is gebleken dat er op de privé bankrekening van [medeverdachte 7] in de periode van 1 januari 2011 tot en met oktober 2014 voor een bedrag van € 62.460,- aan contante stortingen is gedaan. Op de rekening van [bedrijf 43] is in 2012 een totaalbedrag van
€ 32.660,- contant gestort. Per saldo heeft [medeverdachte 7] in voornoemde periode voor € 95.120,- aan contante stortingen ontvangen.
Verder is er in de administratie van [bedrijf 43] een Rente kredietovereenkomst aangetroffen. Hieruit blijkt dat [betrokkene 26] een krediet heeft verleend aan [medeverdachte 7] van € 20.000,-. De overeenkomst is gedagtekend op 1 december 2011. Door [betrokkene 26] is deze € 20.000,- contant overhandigd aan [medeverdachte 7].
In de periode mei 2012 tot en met juni 2014 voert [verdachte] regelmatig telefoongesprekken met [medeverdachte 7] waaruit naar voren komt dat [verdachte] regelmatig betalingen voor [medeverdachte 7] verricht en dat [medeverdachte 7] om geld vraagt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande gegevens weliswaar een vermoeden bestaat dat [verdachte] betrokken is bij de contante stortingen, maar dat die vermoedens onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat [verdachte] ook daadwerkelijk verantwoordelijk is voor de contante stortingen op de privérekening en zakelijke rekening van [medeverdachte 7]. [verdachte] zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Overname [bedrijf 43]
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat zij met haar zonnestudio annex sauna ergens in november 2011 was gestopt. Zij heeft de onderneming inclusief inventaris verkocht aan een Turkse man. Zij kende deze alleen maar met de naam [naam 3]. Op een gegeven moment was de eigenaar van MKB machinefabriek, genaamd [naam 11], bij haar in de zaak gekomen. Later kwam [naam 11] samen met [naam 3] om de zaak te bezichtigen. Zij maakten toen plannen voor de verbouwing. Bij de verdere onderhandelingen had [naam 11] zich toen teruggetrokken. De onderneming inclusief inventaris had zij verkocht voor € 35.000,- aan de dochter van [naam 3]. Voorts heeft zij verklaard dat de koopprijs contant aan haar is betaald.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de koopsom namens [betrokkene 26] contant heeft betaald aan [getuige 8]. Hij heeft slechts bemiddeld bij de overname. [betrokkene 26] heeft bij de politie verklaard dat hij het pand aan de [adres 13] te Rotterdam heeft gekocht van de vorige eigenaar voor ongeveer € 160.000,-. De inventaris van de onderneming die er in gevestigd was heeft hij apart overgenomen van de vorige huurder. Vervolgens is hij een huurovereenkomst met [medeverdachte 7] aangegaan, omdat zij interesse had om in die business te gaan beginnen.
Hoewel vastgesteld kan worden dat [verdachte] een aanzienlijk contant bedrag aan [getuige 8] heeft betaald, heeft hier te gelden dat voldoende aannemelijk is geworden dat dit bedrag niet uit het vermogen van [verdachte] komt, maar afkomstig is van [betrokkene 26]. Het pand staat immers ook op naam van een bedrijf van [betrokkene 26] en [medeverdachte 7] huurt van hem de ruimte. Daarnaast verklaart [betrokkene 26] ook eigenaar te zijn van het pand en de inventaris te hebben overgenomen van [getuige 8]. Voor zover de officier van justitie [verdachte] als feitelijk eigenaar beschouwt van de onderneming ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende aanknopingspunten in het dossier. Dit leidt ertoe dat [verdachte] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Verbouwing [bedrijf 43]
Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat [bedrijf 43] na de overname verbouwd was. [betrokkene 26] heeft bij de politie verklaard dat hij die werkzaamheden heeft betaald.
Uit de overgelegde gegevens van [bedrijf 46] blijkt dat de sauna van [bedrijf 43] verbouwd is voor een totaalbedrag van € 10.000,-. Dit bedrag is in twee termijnen per kas betaald, waarvan de tweede termijn ten bedrage van € 6.000,- waarschijnlijk door de vader van [medeverdachte 7] zou zijn betaald, aldus [getuige 9] van [bedrijf 46]. De vader was bekend onder de bijnaam [naam 3].
Door [bedrijf 47] werd een zogenaamde "Spa" geleverd aan [bedrijf 43]. De aankoop en de levering van deze Spa kostte volgens de factuur totaal € 8.800,-. Deze aankoopsom was volgens [getuige 10] door [naam 7] in twee termijnen contant voldaan.
[verdachte] heeft ter terechtzitting ontkend enige betaling ter zake de verbouwing aan [bedrijf 43] te hebben gedaan. [medeverdachte 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat zij de sauna ging huren [naam 11] er een jacuzzi in heeft gemaakt en nog wat heeft geverfd en de vloer heeft gedaan. Er zijn later ook kleine verbouwingen gedaan door haarzelf. Dat heeft zij ook zelf betaald.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar vermoedens bestaan dat [verdachte] contante betalingen heeft verricht ten behoeve van de verbouwing van de sauna, maar dat hieruit niet het wettig en overtuigend bewijs kan worden gehaald dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Zo stelt [getuige 9] immers slechts dat ‘waarschijnlijk’ de vader van [medeverdachte 7] een bedrag van € 6.000,- heeft voldaan. Met betrekking tot de spa wordt de verklaring van [getuige 10] weersproken door de verklaringen van [betrokkene 26] bij de politie en [medeverdachte 7] bij de rechter-commissaris. De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak voor dit onderdeel.
SUB H Pand [bedrijf 48] te Rotterdam
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat [verdachte] uitsluitend heeft bemiddeld met een incassobureau voor zijn nichtje. Er kan niet geconcludeerd worden dat [verdachte] het bedrag van ruim € 9.000,- ter zake de huur voor de kapsalon heeft betaald.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat op 16 mei 2013 een bedrag van € 9.610,30 in vijf delen van viermaal € 1.999,99 en eenmaal € 1.611,- via een belhuis contant is gestort. Namens de debiteur wordt door een man middels telefoonnummer [telefoonnummer 16] gebeld op 17 mei 2013 om mee te delen dat hij de betaling heeft verricht en om te verifiëren of de betaling is ontvangen. Dit telefoonnummer is van [verdachte]. Alles wijst erop dat [verdachte] niet enkel voor iemand heeft gebeld, maar dat het geld ook van hem afkomstig is. Hij heeft wetenschap van de criminele herkomst van deze gelden en heeft deze gelden voorhanden gehad, dan wel overgedragen en omgezet.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat op 17 mei 2013 in totaal 4 keer een bedrag van € 1.999,99 en één keer een bedrag van € 1.611,- is overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 49] ter zake de betaling van een huurachterstand. Op diezelfde dag wordt de verhuurder, [bedrijf 50], gebeld door een persoon die meedeelt dat er vijf deelbetalingen zou zijn verricht en betaalbewijzen per fax zijn verstuurd. [bedrijf 49] heeft echter niets ontvangen. De persoon belde met [telefoonnummer 16], welk nummer in gebruik is bij [verdachte].
Uit de bescheiden van [bedrijf 49] blijkt dat de betaling afkomstig was van 'Contante rekening betaalservice [bedrijf 51]", en dat de betalingen hebben plaatsgevonden bij [bedrijf 52], een agent van [bedrijf 51]. In totaal is er op 17 mei 2013 € 9.610,96 betaald en is dit bedrag (vermoedelijk) contant gestort op de bankrekening van [bedrijf 51].
[verdachte] heeft verklaard dat hij namens zijn nichtje heeft gebeld om te bemiddelen tussen haar en het incassobureau.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat [verdachte] de persoon is geweest die bij [bedrijf 52] de contante stortingen heeft gedaan, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
SUB I Contante aankoop vliegtickets bij [bedrijf 53]
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] weliswaar de vliegtickets die vermeld zijn in de tenlastelegging heeft betaald, maar dat hij voor zover het de tickets van familieleden en vrienden betreft het geld daarvoor van hen heeft ontvangen. Dit wordt door meerdere personen bij de rechter-commissaris bevestigd. Dit dient dan ook tot vrijspraak te leiden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een bedrag van € 20.714,89 heeft witgewassen door voor dat bedrag meerdere vliegtickets te kopen. Dit bedrag is contant aan [bedrijf 53] voldaan. De verklaringen van enkele getuigen die hebben verklaard het geld voor die reizen aan [verdachte] te hebben verstrekt zijn reeds meegenomen in het totaalbedrag in die zin dat die bedragen in minder zijn gebracht. Ook hier geldt dat het legale inkomen van [verdachte] ontoereikend is om dergelijke uitgaven te kunnen doen.
Beoordeling rechtbank
Vaststaat dat [verdachte] bij [bedrijf 53] meermalen vliegtickets heeft besteld en heeft betaald. [getuige 11], de eigenaar van [bedrijf 53] heeft dit verklaard en het volgt ook uit zijn administratie.
[medeverdachte 7] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat haar vader voor haar en haar man tickets heeft gekocht omdat hij altijd korting krijgt bij [getuige 11]. Het geld voor die tickets kreeg [verdachte] dan van de man van [medeverdachte 7], [getuige 12]. [getuige 12] heeft bij de rechter-commissaris het verhaal van [medeverdachte 7] bevestigd. [medeverdachte 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] korting kreeg bij [bedrijf 53] en daarom tickets heeft besteld voor familieleden, zoals haar (stief)moeder, (stief)vader en tante. Zij betaalden zelf de tickets.
Aan de hand van de verklaring van [getuige 11] en de in beslag genomen bescheiden is een overzicht gemaakt van de vliegtickets die contant betaald zijn door [verdachte]. Voor de bewezenverklaring zal de rechtbank uitgaan van de vliegtickets die [verdachte] voor zichzelf en voor [medeverdachte 6] heeft besteld en betaald. Dat komt in de periode van februari 2013 tot en met april 2014 op een totaalbedrag van € 19.241,35 (€ 14.016,82 voor zichzelf en € 5.224,53 voor [medeverdachte 6]).
Nu [verdachte] heeft bekend contante betalingen aan [getuige 11] te hebben gedaan is daarmee het voorhanden hebben, overdragen en omzetten van die gelden wettig en overtuigend bewezen gelet op de eerdere vaststelling dat elke (contante) betaling van [verdachte] (deels) van misdrijf afkomstig is.
SUB J Money Transfer inzake afkoop militaire dienst
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] het bedrag van € 10.000,- heeft geleend van zijn zakenrelatie de heer [getuige 1] en contant heeft ontvangen. Ter onderbouwing heeft [verdachte] [getuige 1] willen doen horen, maar dat verzoek is uiteindelijk afgewezen om de zaak door te kunnen laten gaan. Het wel of niet zaken doen per bank dan wel in contanten verschilt per cultuur en per persoon. Dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat er sprake is van witwassen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] geld heeft witgewassen. Het vervoeren van een groot contant geldbedrag is een van de typologieën die gebruikt wordt bij witwaszaken. Daarmee is het vermoeden van witwassen al gegeven. [verdachte] dient gezien dat vermoeden met een concrete, aannemelijke en verifieerbare verklaring te komen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De verklaring dat hij het geld van [getuige 1] heeft geleend is volstrekt onaannemelijk. Bovendien bestond het bedrag uit 20 coupures van 500 euro. Deze biljetten komen eigenlijk alleen voor in het criminele circuit.
Beoordeling rechtbank
[verdachte] heeft op 24 september 2012 een bedrag van € 10.000,- contant gestort bij de [bedrijf 54]. Naar aanleiding hiervan heeft de Financial Intelligence Unit (FIU) melding gedaan van een verdachte transactie. Het betrof een money transfer vanuit Nederland en het land van bestemming was Turkije. De begunstigde was “[naam begunstigde]”. Een dergelijk contante storting levert een vermoeden van witwassen op.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld van [getuige 1] had geleend en contant had ontvangen. Direct na ontvangst heeft hij het geld gestort ter afkoping van de militaire dienst.
Uit de op de terechtzitting overgelegde bescheiden blijkt genoegzaam dat [verdachte] een zakelijke relatie had met [getuige 1], waardoor niet op voorhand valt uit te sluiten dat [verdachte] dat geld inderdaad van [getuige 1] heeft ontvangen en direct heeft gebruikt om de militaire dienst af te kopen. Dit geld is dan niet in het vermogen van [verdachte] terechtgekomen, althans was nog voldoende individualiseerbaar, waardoor het niet door vermenging deel is gaan uitmaken van het deels van misdrijf afkomstige vermogen van [verdachte]. Dat het geld van [getuige 1] van enig misdrijf afkomstig is, is onvoldoende gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat [verdachte] voor dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
SUB K Aankoop twee personenauto's
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat het hier niet om extreem hoge bedragen gaat en [verdachte] vaker auto’s kocht en verkocht. Bovendien is van criminele herkomst van het geld niet gebleken, zodat vrijspraak dient te volgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] voor een bedrag van €13.000,- twee auto’s heeft aangekocht. Dit geld is afkomstig van misdrijf.
Beoordeling rechtbank
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat [verdachte] via [getuige 12] in 2014 twee personenauto's heeft gekocht. Het betrof een Peugeot 208 met het kenteken [kenteken 2] en een Suzuki Splash met het kenteken [kenteken 3]. In totaal heeft [verdachte] voor deze twee auto's € 13.000,- (€ 8.200,- en € 4.800,-) betaald. [verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat hij deze twee auto’s heeft aangeschaft en de koopprijs deels contant heeft voldaan. Door deze handeling heeft [verdachte] het geld, dat komt uit het deels van misdrijf afkomstige vermogen van [verdachte], voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
SUB L 9 kilo goud
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat [verdachte] slechts bemiddeld heeft tussen [getuige 1] en een juwelier genaamd [betrokkende 27]. Dit vindt ook steun in het afgeluisterde telefoongesprek waarin [verdachte] tegen [getuige 1] zegt: ”
dan gaan we daarheen bellen de vriend hij zal jou helpen. Hij zou het sowieso uit de dinges hebben gehaald, het zou daar liggen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] de beschikking heeft over negen kilo goud ter waarde van € 291.500,-. Dit blijkt uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen [verdachte] en [getuige 1] waarbij [verdachte] aan [getuige 1] een lening lijkt te verstrekken. De legale inkomsten van [verdachte] zijn onvoldoende om een dergelijk bezit te verklaren.
Beoordeling rechtbank
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte] gesprekken voert met [getuige 1] die gaan over de kiloprijs van goud. De prijs is € 32.400,- voor 1 kilo en dat maal negen en dat is volgens [getuige 1] € 291.500,-.
[verdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij heeft bemiddeld tussen [getuige 1] enerzijds en een juwelier [betrokkene 27] anderzijds, waarbij [getuige 1] geld wilde lenen van [betrokkene 27]. In de ter zitting overgelegde e-mail van [getuige 1] bevestigt hij dat [verdachte] slechts heeft bemiddeld tussen hem en een juwelier. Bij gebrek aan verdere bewijsmiddelen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat [verdachte] negen kilo goud voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
SUB M Omzet [bedrijf 7]
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] legale inkomsten heeft ontvangen voor werkzaamheden die hij heeft verricht voor [bedrijf 7].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat is gebleken dat in ieder geval een deel van de facturen van [bedrijf 7] vals zijn. De daarop vermelde werkzaamheden zijn niet verricht. De boekhouder ontving het bedrag van die factuur contant en overhandigde dat bedrag aan de gefactureerde persoon. De gefactureerde boekte het bedrag per bank over naar [bedrijf 7]. Op deze manier werd zwart/contant geld witgewassen. Over de jaren 2012 tot en met 2014 is een bedrag van € 139.400,67 gefactureerd. Van een deel is vast komen te staan dat deze vals zijn. De overige facturen zijn vermoedelijk ook vals. Er is immers niet gebleken van zakelijke telefoongesprekken of zakelijk besprekingen met betrekking tot bemiddelingswerkzaamheden.
Beoordeling rechtbank
Uit de administratie van [bedrijf 7] blijkt dat in de periode van augustus 2012 tot en met oktober 2014 in totaal voor een bedrag van € 139.400,67 is gefactureerd aan derden. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:
- Omzet 2012: € 26.537,20
- Omzet 2013: € 90.380,46
- Omzet 2014: € 22.483,01
Er is vervolgens een nader onderzoek ingesteld naar een dertiental verkoopfacturen van [bedrijf 7] met een totaal factuurbedrag van € 58.591,70.
[bedrijf 55]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- factuur met nummer 1713004 gedateerd 19 maart 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv schoonmaakopdrachten kinderopvang [naam kinderopvang];
  • factuur met nummer 1713016 gedateerd 6 september 2013 ten bedrage van € 6.050,- (€ 5.000,- netto) ovv diverse schoonmaakopdrachten;
  • factuur met nummer 1713019 gedateerd 20 december 2013 ten bedrage van
€ 1.621,40 (€ 1.340,- netto) ovv Huur bedrijfspand [adres 13];
- factuur met nummer 1714004 gedateerd 3 maart 2014 ten bedrage van € 3.581,60
(€ 2.960,- netto) ovv Advies, begeleiding en acquisitie bij het oprichten van [bedrijf 56];
- factuur met nummer 1714005 gedateerd 12 maart 2014 ten bedrage van € 2.141,70 (€ 1.770,- netto) ovv Advies, begeleiding en acquisitie bij het oprichten van [bedrijf 56].
Op de bankrekening van [bedrijf 7] werden zes betalingen aan [bedrijf 7] aangetroffen die afkomstig waren van [bedrijf 55].
Op 2 mei 2009 is de vennootschap onder firma "[bedrijf 55] V.O.F. opgericht en met ingang van 01 maart 2013 werd de vennootschap onder firma uitgeschreven en werd de onderneming voortgezet door de besloten vennootschap (in oprichting) [bedrijf 55] i.o. bestuurders zijn [getuige 13], [betrokkene 28] en [betrokkene 29].
[getuige 13] heeft verklaard dat [medeverdachte 8] hem aan klanten kon helpen, maar dat het wel geld zou kosten. [getuige 13] heeft daar gebruik van gemaakt en het kostte ongeveer € 2.000,- à € 3.000,- per opdracht. [bedrijf 7] had voor hem mooie klanten gevonden. Het betroffen kinderdagverblijven bij verschillende bedrijven, maar die vielen allemaal onder dezelfde stichting [naam stichting]. Door de crisis in de kinderopvang was hij uiteindelijk weer veel werk kwijtgeraakt.
De directie van [naam kinderopvang] heeft verklaard dat er in principe binnen de [naam kinderopvang] werd gewerkt met een vast schoonmaakbedrijf te weten [bedrijf 57]. De locatiemanagers waren echter vrij om zelfstandig afspraken te maken met andere schoonmakers. Uit een uitdraai van de crediteurenadministratie kon worden opgemaakt dat er gedurende 2013 daadwerkelijk facturen van [bedrijf 55] ontvangen en betaald waren. De wijze waarop het contact tussen de [naam kinderopvang] en [bedrijf 55] tot stand was gekomen wisten de directeuren niet. De kinderdagverblijven van de [naam kinderopvang] waren echter in de tussentijd failliet gegaan en de administratie inclusief de facturen van [bedrijf 55] lag nu bij de curator.
[bedrijf 58]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713020 gedateerd 25 december 2013 ten bedrage van € 2.480,50 (€ 2.050,- netto) ovv “Oprichting eenmanszaak, Schoonmaakopdracht bij [bedrijf 55].”
Op 27 december 2013 werd er op de bankrekening van [bedrijf 7] € 2.480,50 ontvangen afkomstig van [BEDRIJF 58] te Vlaardingen.
[bedrijf 58] betreft een eenmanszaak van [getuige 14]. [getuige 14] heeft verklaard dat hij via een man in contact gekomen was met het bedrijf [bedrijf 59], dat drie vestigingen had in Schiedam, Vlaardingen en de Spaanse Polder. Hij kon echter niets vertellen over [bedrijf 7]. Hij had telefonisch contact gehad maar hij wist niet meer met wie. Hij vertrouwde het omdat hij via [medeverdachte 8], zijn boekhouder, bij [bedrijf 7] was gekomen. Hij werd door die persoon van [bedrijf 7] gebeld en diegene vertelde hem dat hij reclame kon maken en werk voor hem wist. Dat hij eerder heeft betaald dan dat het geld had opgeleverd kwam omdat hij zijn boekhouder vertrouwde. [verdachte] kende hij niet.
[bedrijf 60]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713008 gedateerd 2 mei 2013 ten bedrage van € 3.448,50 (€ 2.850,- netto) ovv “Marketing werkzaamheden, Werving van Klanten voor auto elektronica, Promoten van uw bedrijf op internet.”
Op 10 mei 2013 werd er op de bankrekening van [bedrijf 7] € 3.448,50 ontvangen afkomstig van [BEDRIJF 60] te Rotterdam.
[BEDRIJF 60] betreft een eenmanszaak van [getuige 15]. [getuige 15] heeft verklaard dat hij een paar jaar geleden was benaderd door een bedrijf dat acquisitiewerkzaamheden voor hem wilde doen. Dat was [bedrijf 7]. Zij zouden voor hem een website ontwikkelen. Hij was door [bedrijf 7] benaderd via de telefoon. Die gozer kende hij via zijn boekhouder [medeverdachte 8]. Er was niet veel uitgekomen en is er daarom niet mee verder gegaan. Hij had de factuur van [bedrijf 7] betaald, omdat hij zijn boekhouder vertrouwde. De marketing werkzaamheden die op de factuur stonden, hielden in, promoten en marketing.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat bij de facturen van [BEDRIJF 55], [BEDRIJF 58] en [BEDRIJF 60] weliswaar vraagtekens gezet kunnen worden bij de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden door [verdachte] of [bedrijf 7] ter zake de ingediende en betaalde facturen, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het hier om valselijk opgemaakte facturen gaat. Zo verklaart [getuige 13] van [BEDRIJF 55] immers dat hij via [verdachte] de kinderdagverblijven als klant heeft gekregen en uit de administratie van de overkoepelende stichting blijkt ook dat er facturen van [BEDRIJF 55] zijn ontvangen en betaald door de desbetreffende kinderdagverblijven. Dat de kosten niet in verhouding staan tot de ontvangen bedragen is te verklaren door de faillissementen van de kinderdagverblijven. [getuige 14] van [BEDRIJF 58] stelt via [verdachte] aan de klant [bedrijf 59] te zijn gekomen en daar inkomsten van te hebben ontvangen. Dat hier de kosten voor de nog onzekere baten zijn uitgegaan kan weliswaar een aanwijzing zijn voor een valselijk opgemaakte factuur, maar ook niet meer dan dat. Ook [getuige 15] heeft verklaard een opdracht aan [bedrijf 7] te hebben gegeven voor acquisitiewerkzaamheden, marketing en het bouwen van een website. De kosten daarvoor heeft hij voldaan ondanks dat de resultaten tegenvielen. Naar aanleiding van deze verklaringen heeft de officier van justitie niet nader onderzoek laten verrichten bij de desbetreffende klanten teneinde het vermoeden van valselijk opgemaakte facturen verder te kunnen staven. Dit leidt daarom tot de conclusie dat [verdachte] ten aanzien van deze facturen zal worden vrijgesproken van het witwassen.
[bedrijf 8] en [bedrijf 9]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- aan [bedrijf 8] een factuur met nummer 1713012 gedateerd 4 juni 2013 ten bedrage van € 5.808,- (€ 4.800,- netto), waarbij als omschrijving staat vermeld: "Aannemen van project bij [bedrijf 61] / Amsterdam";
- aan [bedrijf 9] een factuur met nummer 1713010 gedateerd 31 mei 2013 ten bedrage van € 7.260,- (€ 6.000,- netto), waarbij als omschrijving staat vermeld: 'Project [bedrijf 62] / Eindhoven'.
[bedrijf 8] betreft een eenmanszaak van [getuige 16]. [getuige 16] heeft verklaard dat de factuur vals is en dat [bedrijf 7] geen werkzaamheden of diensten voor hem heeft verleend. De factuur van [bedrijf 7] heeft hij betaald omdat hij behoefte had aan zwart geld. Hij heeft de factuur gekregen, betaald en later heeft hij het nettobedrag minus 10% contant teruggekregen.
Directeur enig aandeelhouder van [bedrijf 9] is de besloten vennootschap [bedrijf 63]. Eigenaar van deze B.V. is [getuige 17]. Hij verklaart dat hij via ene [naam 12] aan zwart geld kon komen. Hij had [naam 12] verteld dat hij een factuur kon sturen van 10% van het werk in Best, te weten € 6.000,-. Het nettobedrag minus 10% had hij op een parkeerplaats in de [adres 14] in Rotterdam contant teruggekregen van [naam 12]. [naam 12] heeft hij herkend als [medeverdachte 8].
[verdachte] heeft ter terechtzitting bekend dat deze twee facturen met een totale waarde van € 13.068,- niet echt zijn, omdat de werkzaamheden die daarop vermeld staan niet zijn verricht.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat deze twee facturen valselijk zijn opgemaakt en dat [verdachte] door aldus te handelen deze twee geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
[bedrijf 64]
[bedrijf 7] heeft de volgende facturen gestuurd:
- factuur met nummer 1713006 gedateerd 27 maart 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv beveiligingsopdrachten [BEDRIJF 65] en [BEDRIJF 66];
- factuur met nummer 1713017 gedateerd 25 oktober 2013 ten bedrage van € 6.050,- (€ 5.000,- netto) ovv beveiligingsopdrachten, marketing en reclame.
Vennoten van [bedrijf 64] zijn [betrokkene 30] en [getuige 19]. [getuige 19] heeft verklaard dat hij via de boekhouder in contact is gekomen met een bemiddelingsbedrijf dat nieuwe klanten binnenhaalde, genaamd [bedrijf 7]. Hij wist niet wie de eigenaar van [bedrijf 7] was
.Over het bedrijf kon hij niet veel vertellen, omdat hij het bedrijf niet kende. Een persoon van [bedrijf 7] heeft hem telefoonnummers gegeven van bedrijven en zo zijn zij met [bedrijf 66] en [BEDRIJF 65] in contact gekomen.
Getuige [getuige 20], vennoot van [BEDRIJF 65], is gehoord en heeft verklaard dat zij in het verleden contact hebben gekregen met [bedrijf 64], maar dat zij meestal door hen ingehuurd werden in plaats van andersom. In 2012 hadden zij al samengewerkt en de eerste factuur van [BEDRIJF 65] was in juli 2012 naar [bedrijf 64] gestuurd. In september 2013 had [BEDRIJF 65] de eerste factuur van [bedrijf 64] ontvangen. [getuige 20] verklaart voorts dat niemand heeft bemiddeld tussen [BEDRIJF 65] en [bedrijf 64]. Het bedrijf [bedrijf 7] of een persoon [verdachte] kent hij niet.
Medewerkers van [bedrijf 66] hebben verklaard dat [bedrijf 64] met name mensen levert voor één klus, namelijk [bedrijf 67] op de Maasvlakte. [getuige 21], medewerker van [bedrijf 66], verklaarde dat [bedrijf 67] eerst [bedrijf 68] als vaste leverancier had en daarnaast [bedrijf 64] inhuurde. Toen [bedrijf 66] met [bedrijf 67] een contract sloot voor de terminal op de Maasvlakte werd hen verzocht om ook [bedrijf 64] in te huren. [bedrijf 64] leverde beveiligingsmensen. Het bedrijf [bedrijf 7] kenden zij niet en een persoon met de naam [verdachte] kenden zij ook niet.
Op 26 maart 2013 voeren [verdachte] (hierna aangeduid als [naam 7]) en [naam 13] [medeverdachte 8] het volgende telefoongesprek:
[naam 7]: Eén: wanneer ga je de dinges doen, dat van per kwartaal omzetbelastingaanvraag en twee: wanneer gaat hij het geld storten?
[naam 13]: Tja het geld.. de man is gisteren gekomen.. hij zou komen... Hij zei dat hij het volgende week zou gaan storten waarop ik het geld niet heb gegeven..
[naam 7]: Ja..
[naam 13]: Ehhh.
[naam 7]: Tja als het niet lukt, laat dan maar zitten.
[naam 13]: Ja.. ik heb het dus niet gegeven, ik heb het bij mij..
[naam 7]: In dat geval..
[naam 13]: Dus als je zegt dat volgende week goed is, dan wordt het volgende week.. en anders moeten we het laten zitten.
[naam 7]: Nee doe dan maar volgende week, joh
[naam 13]: Ja ok is goed.. Maar ik heb het dus bij mij.. als je zegt 'laat maar zitten' dan kom ik het brengen.
[naam 7]: nee doe het dan maar volgende week maar als het maar wel gebeurt dus. Want ik ga ehh.. op 3 april ga ik weg, dus als het voor drie april is..
Op 28 maart 2013 hebben zij het volgende gesprek:
[naam 13] vraagt verder ''Heb je op je rekening gekeken? Is het binnengekomen?".
[naam 7] zegt "Ja ja.. ok, is goed".
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 19] over de verrichte bemiddelingswerkzaamheden wordt weerlegd door de verklaringen van [getuige 20] en de medewerkers van [bedrijf 66], met name door [getuige 21]. Deze laatste verklaringen vinden bovendien steun in de door deze bedrijven overgelegde facturen en/of een uitdraai van het plansysteem waaruit blijkt dat [bedrijf 64] reeds ruim voor de vermeende bemiddeling in 2013 zakelijke contacten onderhield met deze bedrijven. Zo heeft [bedrijf 64] reeds in november 2011 werkzaamheden voor [bedrijf 66] verricht en in juli 2012 ook al voor [BEDRIJF 65]. Op vragen van de rechtbank aan [verdachte] waarin de bemiddeling dan concreet zou hebben bestaan heeft hij geen antwoord kunnen of willen geven. Hij heeft zich slechts in algemene termen uitgelaten in wat voor soort zaken hij kan bemiddelen. Ook opvallend is te noemen dat [getuige 19] zich op zijn zwijgrecht beroept, nadat hij wordt geconfronteerd met de verklaringen van [getuige 20] en [getuige 21]. Het is hierom dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt geworden dat [verdachte] medio 2013 tussen deze bedrijven heeft moeten bemiddelen in het kader van acquisitiewerkzaamheden.
Gelet op het hiervoor weergegeven telefoongesprek tussen [medeverdachte 8] en [verdachte] trekt de rechtbank de conclusie dat [medeverdachte 8] in opdracht van [verdachte] geld heeft overhandigd aan de gefactureerde opdat die het geld giraal overmaakt naar de bankrekening van [bedrijf 7]. Deze handelwijze is immers ook terug te vinden bij de facturen van [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. Op deze wijze wordt het geld van [verdachte] omgezet van chartaal naar giraal geld en lijkt het een legitieme bron van inkomsten te zijn voor [verdachte].
De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat hier sprake is van valselijk opgemaakte facturen ten bedrage van € 12.100,-, nu de daarop vermelde werkzaamheden niet door [verdachte] of [bedrijf 7] zijn verricht. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] dit geld voor handen heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
[bedrijf 69]
[bedrijf 7] heeft de volgende factuur gestuurd:
- factuur met nummer 1713011 gedateerd 3 juni 2013 ten bedrage van € 6.050,-
(€ 5.000,- netto) ovv ‘Aannemen van opdrachten bij grond- en kabelwerk’.
Vervolgens worden er op de factuur een aantal projectnummers vermeld met de prijs per project. Deze projectnummers komen overeen met meerdere verkoopfacturen van [BEDRIJF 69] die gericht waren aan [bedrijf 70] te Dordrecht. Deze facturen hadden betrekking op de eerste vier maanden van 2013.
[BEDRIJF 69] betreft een eenmanszaak van [getuige 22]. [getuige 22] heeft verklaard dat de boekhouding werd gedaan door [bedrijf 71]. Omdat hij in 2013 geen werk had heeft hij [medeverdachte 8] gevraagd of hij aan werk kon komen voor hem. [medeverdachte 8] kon hem helpen maar dat kostte wel geld. Hij heeft de eigenaar van [bedrijf 7] één keer gezien, daar had hij mee gesproken en die vroeg geld voor de bemiddeling. De eigenaar had toen iemand voor hem gebeld voor goede projecten voor hem. Het contact verliep via [medeverdachte 8]. De werkzaamheden die [bedrijf 7] voor hem verricht had, waren tien projecten. [verdachte] had een aannemer
[bedrijf 70]gebeld en daar heeft hij tien of vijftien projecten voor gedaan. De opdracht had hij in 2013 aan [bedrijf 7] gegeven, dat was in de periode dat hij geen werk had omdat het toen erg vroor.
De directeur van [bedrijf 70], [getuige 23], is gehoord. Hij heeft verklaard dat hij zelf heeft geregeld dat [BEDRIJF 69] als onderaannemer werkzaamheden voor hem ging doen, omdat hij het erg druk had. [getuige 22] was 2 à 3 jaar geleden bij hem in loondienst geweest. De eerste contacten met [BEDRIJF 69] dateren van 2011. Ter onderbouwing heeft [getuige 23] een inkooporder met betrekking tot [BEDRIJF 69] overhandigd van 18 oktober 2011. Niemand heeft hierbij bemiddeld en hij kent het bedrijf [bedrijf 7] of [verdachte] ook niet.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 22] omtrent de werkzaamheden die verricht zouden zijn door [bedrijf 7] niet strookt met de verklaring van [getuige 23]. Daarenboven ontgaat het de rechtbank waarom [verdachte] [getuige 22] in contact moet brengen met zijn voormalig werkgever voor wie hij nota bene reeds in oktober 2011 als onderaannemer werkzaamheden heeft verricht. Op vragen van de rechtbank aan [verdachte] waarin de bemiddeling dan concreet zou hebben bestaan heeft hij geen antwoord kunnen of willen geven. Hij heeft zich slechts in algemene termen uitgelaten in wat voor soort zaken hij kan bemiddelen. Het is hierom dat de rechtbank het niet aannemelijk vindt geworden dat [verdachte] medio 2013 tussen deze bedrijven heeft moeten bemiddelen in het kader van acquisitiewerkzaamheden.
De rechtbank is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat hier sprake is van een valselijk opgemaakte factuur ten bedrage van € 6.050,-, nu de daarop vermelde werkzaamheden niet door [verdachte] of [bedrijf 7] zijn verricht. Mede gelet op de vaste werkwijze dat chartaal geld giraal wordt gemaakt is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] dit geld voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet, hetgeen witwassen oplevert.
Conclusie
De hierboven vermelde bewezen verklaarde facturen leveren een totaalbedrag op van € 31.218,- (€ 13.068,- + € 12.100,- + € 6.050,-) dat [verdachte] in het jaar 2013 voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet. Gelet op de data van de facturen heeft hij dit gedaan in de periode van 27 maart 2013 tot en met 29 oktober 2013. Voor de overige facturen zal [verdachte] worden vrijgesproken.
Eindconclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een (deels) bewezenverklaring voor de onderdelen C, D, E, F, I, K en M. Gelet op de periode van 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2014, de frequentie waarmee van misdrijf afkomstig geld werd gebruikt, alsmede de omvang van het totaalbedrag van € 109.759,35 (€ 11.150,- + € 16.150,- + € 3.000,- + € 16.000,- + € 19.241,35 + € 13.000,- + € 31.218,-) dat is witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.4
Dagvaarding I Feit 3: Valsheid in geschrift en gebruikmaking daarvan
Standpunt verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak met uitzondering van de facturen van [bedrijf 8] en [bedrijf 9]. Er kan niet op basis van twee personen ([getuige 16] van [bedrijf 8] en [getuige 17] van [bedrijf 9]) worden gesteld dat alle gefactureerde werkzaamheden niet zijn verricht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de uitgaande facturen vals zijn, in ieder geval een deel van die facturen. Immers gedurende het onderzoek is niet gebleken van reguliere afspraken of contacten betreffende bemiddelingswerkzaamheden uit naam van [bedrijf 7]. Daarnaast zijn, blijkens de facturen, de meeste klanten familieleden of andere contacten van [verdachte]. Voorts is een sjabloon van een factuur van [bedrijf 7] aangetroffen op het kantoor van [bedrijf 71]. Er was zelden contact tussen de klant en [bedrijf 7], veel klanten wisten niet wie de eigenaar was en zij konden niet uitleggen welke werkzaamheden er waren verricht. Verder verliep het contact eigenlijk altijd via de boekhouder [medeverdachte 8], die meestal ook de boekhouder van de klant was.
Beoordeling rechtbank
Hiervoor ter zake feit 2 sub M is al geoordeeld dat de vijf facturen voor de bedrijven [bedrijf 8], [bedrijf 9], [BEDRIJF 69] en [bedrijf 64] valselijk zijn opgemaakt. De vraag resteert of [verdachte] dit alleen heeft gedaan of tezamen en in vereniging met een ander of anderen.
Vaststaat dat een sjabloon voor het opstellen van de facturen is aangetroffen op het administratiekantoor van [medeverdachte 8]. Daarnaast zijn de facturen van [bedrijf 7] in Word- en PDF-bestand aangetroffen. Uit de metadata van die bestanden blijkt dat de Word-versie van een bepaalde factuur op dezelfde datum en nagenoeg op hetzelfde tijdstip voor het laatste is opgeslagen als de PDF-versie van diezelfde factuur. Bovendien is dat veelal door dezelfde auteur gedaan. De rechtbank leidt hieruit af dat de facturen op het kantoor van [medeverdachte 8] zijn gemaakt.
[verdachte] en [medeverdachte 8] hebben meerdere malen telefonisch overleg. Hiervoor zijn de gesprekken van 26 maart 2013 en 28 maart 2013 al weer gegeven. [verdachte] noch [medeverdachte 8] heeft hierover een inhoudelijke verklaring afgelegd. Uit het gesprek van 26 maart 2013 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 8] geld van [verdachte] heeft dat hij aan iemand anders moet geven die het vervolgens moet gaan storten. Uit het gesprek op 28 maart 2013 maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 8] overleg heeft met [verdachte] of een betaling al is binnengekomen. Gelet op de datum 28 maart 2013 kan de conclusie getrokken worden dat het hier om de betaling van [bedrijf 64] gaat die op 28 maart 2013 op de bankrekening van [bedrijf 7] is binnengekomen.
Op 27 mei 2013 informeert [verdachte] naar de betaling van de factuur voor de bemiddeling voor ‘
die mensen’. Het zou gaan om twee bedrijven. [medeverdachte 8] zal erachteraan gaan. [verdachte] wil dat de facturen voor vrijdag worden betaald omdat hij ook betalingen moet verrichten. Op 3 juni 2013 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 8] waarom die mannen het geld niet betalen, terwijl hij voor hen werk heeft verzet. [medeverdachte 8] zegt dat een van hen vrijdag al heeft betaald en dat het vandaag na de middag binnen moet zijn gekomen, omdat het een andere bank betreft. [verdachte] vraagt hoe het met die andere zit. [medeverdachte 8] vertelt dat die andere het vandaag zal overmaken en het morgen zal binnenkomen.Kijkend naar de betaaldata van [bedrijf 8] en [bedrijf 9] van de facturen van [bedrijf 7] komt de rechtbank tot de conclusie dat deze telefoongesprekken daarop betrekking hebben.
[verdachte] vraagt op 24 juni 2013 aan [medeverdachte 8] of hij die flikker heeft gebeld. [medeverdachte 8] zegt inderdaad gebeld te hebben en dat hij (die flikker) het morgen zal overmaken. [medeverdachte 8] zegt dat hij morgen bij [verdachte] langs zal komen. [verdachte] geeft aan dat hij het dan klaar zal hebben liggen en als hij zelf er niet is, hij een enveloppe bij [naam 14] zal achterlaten. [verdachte] zegt dat hij namelijk mogelijk naar Turkije zal gaan maar die flikker het wel moet overmaken. [medeverdachte 8] zal dat regelen.
Uit de hiervoor vermelde telefoongesprekken die gevoerd zijn tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] blijkt dat er gesprekken worden gevoerd over de facturering van de werkzaamheden van [verdachte] voor [bedrijf 7] en de betaling van deze facturen. Deze facturen werden verstuurd naar diverse ondernemingen door [medeverdachte 8]. Voorts kan uit deze gesprekken worden opgemaakt dat [medeverdachte 8] er voor zorgde dat het contante geld van [verdachte] bij de betreffende onderneming kwam. De onderneming die de factuur ontving maakte vervolgens het factuurbedrag over naar de bankrekening van [bedrijf 7].
Verder blijkt uit de verklaring van [getuige 17], hiervoor al genoemd, dat hij van ene [naam 12] op een parkeerplaats in de [adres 14] in Rotterdam contant geld heeft teruggekregen en dat hij [medeverdachte 8] heeft herkend als [naam 12]. Deze verklaring wordt voldoende ondersteund met de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken. Bovendien wordt de werkwijze van het betalen van een valse factuur en het daarvoor contant geld ontvangen ook ondersteund door de verklaring van [getuige 16]. Voorts blijkt uit de verklaringen van de eigenaren van de gefactureerde bedrijven dat zij alleen contact hebben gehad met [medeverdachte 8] en dat zij hem vertrouwde omdat hij, behoudens [bedrijf 8] en [bedrijf 9], ook hun boekhouder was.
Op grond van deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] met betrekking tot het opmaken of doen laten opmaken van de valse facturen. Bovendien heeft [medeverdachte 8] zorggedragen dat het geld van [verdachte] bij de juiste personen kwam en vervolgens ook de vinger aan de pols gehouden met betrekking tot de (terug)betalingen van de facturen. [verdachte] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van valsheid in geschrifte en het gebruiken van die valse geschriften wat betreft de vijf vastgestelde valse facturen. Ten aanzien van de overige facturen zal [verdachte] worden vrijgesproken.
5.5
Dagvaarding I feit 4: Identiteitsfraude
De rechtbank acht het onder 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak van dit feit heeft bepleit.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van 4 eerste cumulatief/alternatief:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2016;
  • Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD02, blz. 66-78;
  • Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD02, blz. 92-102;
  • Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD02, blz. 103-108;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, ZD02, blz. 109.
Ten aanzien van 4 tweede cumulatief/alternatief:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2016;
  • Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, ZD02, blz. 110-116;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, ZD02, blz. 117.
5.6
Dagvaarding II feit 2: Vuurwapen en munitie
De rechtbank acht het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak van dit feit heeft bepleit.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2016;
  • Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, ZD01, blz. 47-51;
  • Aanbiedingsproces-verbaal Zaak Vuurwapen, proces-verbaal nummer PL17R1-593/2012 met bijlagen, blz. 27 tot en met blz. 29.
6. Het bewezenverklaarde, de strafbaarheid daarvan en de strafbaarheid van de verdachten
6.1
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
1.
hij in de periode van 01 juli 2011 tot en met
1 december 2013in Nederland en Antwerpen, met mededaders, onder
wie:
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 1]
heeft deelgenomen aan een Organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, als strafbaar gesteld in artikel 2A van de Opiumwet, en
- het afleveren en vervoeren van cocaïne, als strafbaar gesteld in artikel 2B van de Opiumwet, en
- de voorbereiding voornoemde misdrijven genoemd onder artikel 2A en 2B van de Opiumwet, als strafbaar gesteld in artikel l0a Opiumwet,
terwijl hij, verdachte, leiding heeft gegeven aan die organisatie;
2.
hij in de periode van 1
juli2011 tot en met 24 juni 2014 in Nederland,
voorwerpen, te weten geldbedragen en
een sieraaden
eenhorloge,
voorhanden
heeftgehad en
heeftovergedragen en
heeftomgezet en daarvan gebruik
heeftgemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
immers, heeft verdachte
C. een geldbedrag, te weten in totaal EUR 11.150,- betreffende de huur van de woning [adres 2] te Rotterdam voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en
D.
een sieraaden
eenhorloge met een totale veilingwaarde van EUR 9.650,- als aangetroffen in de woning [adres 2] te Rotterdam, voorhanden gehad en
E. een geldbedrag, te weten EUR 3.000,- betreffende een money transfer naar [betrokkene 21] te Ecuador, voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en
F. geldbedragen, betreffende contante uitgaven ten behoeven van de inrichting/verbouwing van de woning [adres 11] te Capelle aan den IJssel, voorhanden gehad en omgezet en
I. geldbedragen, betreffende contant betaalde vliegtickets in de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 april 2014 voor verdachte en/of zijn partner [medeverdachte 6], voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en
K. geldbedragen, te weten EUR 13.000,- betreffende de aankoop van twee auto’s met
kentekennummers [kenteken 2] en [kenteken 3] voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en
M. geldbedragen, te weten EUR
31.218,-betreffende jaar 2013 voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en van deze geldbedragen de werkelijke aard en herkomst verhuld door deze contant aan anderen overhandigde geldbedragen op basis van valse facturen aan die anderen op de bankrekening van het bedrijf [bedrijf 7] over te laten maken
hebbende hij, verdachte, voornoemde voorwerpen voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van voornoemde voorwerpen de werkelijke aard en herkomst verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in de periode van
27 maart 2013tot en met
25 oktober 2013in Nederland, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen een geschrift, te weten
- een factuur d.d. 27 maart 2013 met factuurnummer 1713006 gericht aan [bedrijf 64] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] hij diverse diensten en
- een factuur d.d. 25 oktober 2013 met factuurnummer 1713017 gericht aan [bedrijf 64] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij diverse diensten en
- een factuur d.d. 3 juni 2013 met factuurnummer 1713011 gericht aan [bedrijf 69] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij de opdrachten bij grond- & kabelwerk en
- een factuur d.d. 4 juni 2013 met factuurnummer 1713012 gericht aan [bedrijf 8] te Vlaardingen ten bedrage van EUR 5.808,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij de opdracht ‘project: [bedrijf 61] / Amsterdam’ en
- een factuur d.d. 3 juni 2013 met factuurnummer 1713010 gericht aan [bedrijf 9] te Vlaardingen ten bedrage van EUR 7.260,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij de opdracht ‘project: [bedrijf 62] Eindhoven’
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader, valselijk - immers in strijd met de waarheid - in de facturen opdrachten en/of projecten en/of werkzaamheden en/of bemiddeling opgenomen/vermeld, zulks terwijl in werkelijkheid vermelde opdrachten en/of projecten en/of werkzaamheden en/of bemiddeling (telkens) niet door of namens [bedrijf 7]of verdachte zijn verricht of uitgevoerd of gemaakt of gedaan,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken
EN
hij in de periode van
27 maart 2013tot en met
29 oktober 2013in Nederland, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen gebruik heeft gemaakt van geschriften, te weten
- een factuur d.d. 27 maart 2013 met factuurnummer 1713006 gericht aan [bedrijf 64] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] hij diverse diensten en
- een factuur d.d. 25 oktober 2013 met factuurnummer 1713017 gericht aan [bedrijf 64] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] hij diverse diensten en
- een factuur d.d. 3 juni 2013 met factuurnummer 1713011 gericht aan [bedrijf 69] te Rotterdam ten bedrage van EUR 6.050,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij de opdrachten bij grond- & kabelwerk en
- een factuur d.d. 4 juni 2013 met factuurnummer 1713012 gericht aan [bedrijf 8] te Vlaardingen ten bedrage van EUR 5.808,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] hij de opdracht ‘project: [bedrijf 61] / Amsterdam’ en
- een factuur d.d. 3 juni 2013 met factuurnummer 1713010 gericht aan [bedrijf 9] te Vlaardingen ten bedrage van EUR 7.260,00 voor bemiddeling van [bedrijf 7] bij de opdracht ‘project: [bedrijf 62] Eindhoven’
elk zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat een of meer van die geschriften zijn overgelegd en/of toegezonden aan bovengenoemde bedrijven, ter voldoening van deze facturen, naar aanleiding waarvan deze facturen werden voldaan en het opnemen van die facturen in de administratie en boekhouding van [bedrijf 7] en
bestaande die valsheid en/of vervalsing in de facturen hierin dat valselijk - immers in strijd met de waarheid - in de facturen opdrachten en/of projecten en/of werkzaamheden en/of bemiddeling zijn opgenomen/vermeld, zulks terwijl in werkelijkheid vermelde opdrachten en/of projecten en/of werkzaamheden en/of bemiddeling (telkens) niet door of namens [bedrijf 7] of verdachte zijn verricht of uitgevoerd of gemaakt of gedaan;
4.
hij in de periode 1 maart 2011 tot en met 14 juli 2011 in Nederland in het bezit was van en gebruik heeft gemaakt van een Bulgaars reisdocument, te weten een identiteitskaart van Bulgarije, voorzien van nummer [identiteitskaartnummer], op naam van [naam 15], voorzien van een foto van verdachte, waarvan hij wist dat het reisdocument vervalst was, bestaande die valsheid in het aanbrengen van een foto van verdachte en het voorzien van een andere geboortedatum op het document en het niet voldoen aan de geldende standaard van de machine-leesbare strook op de achterzijde van het reisdocument en bestaande dat gebruikmaken in het ter legitimatie aanbieden bij Holland Casino en Western Union van het reisdocument
EN
hij in de periode 1 maart 2011 tot en met 14 juli 2011 in Nederland opzettelijk een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Bulgaars rijbewijs, te weten: een rijbewijs van Bulgarije, voorzien van nummer [rijbewijsnummer], op naam van [naam 15], voorzien van een foto van verdachte, voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, als ware het echt en onvervalst, waarvan hij wist dat het geschrift vervalst was, bestaande die valsheid in het aanbrengen van een foto van verdachte en het voorzien van andere personalia en een andere geboortedatum op het geschrift en het voorzien van een invulling die afwijkt van de wijze waarop de autoriteiten van Bulgarije een nationaal rijbewijs van Bulgarije invult en bestaande dat gebruikmaken in het ter legitimatie aanbieden bij [bedrijf 72] van het geschrift;
Ten aanzien van dagvaarding II
1.
hij op 4 mei 2012 te Rotterdam een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van ongeveer 883.000 euro voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 4 mei 2012 te Rotterdam,
- een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm,
en
- munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de categorie III te weten 45 kogelpatronen kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
6.2
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.2.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het voorhanden hebben van het geldbedrag van € 883.000,- op 4 mei 2012 niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, nu dit geld te maken heeft met het verleden van [verdachte], binnen welk verleden hij tweemaal is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Om tot de kwalificatie van witwassen te kunnen komen dienen er verhullingshandelingen verricht te zijn. Die handelingen blijken echter niet uit het dossier, zodat [verdachte] ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
6.2.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geldbedrag niet te maken kan hebben met het verleden van [verdachte]. De feiten waarvoor hij is veroordeeld dateren van vóór 1999 en dus uit het gulden-tijdperk. Dit betekent dat er omzettingshandelingen zijn verricht ná 1 januari 2002 en dat de verklaring van [verdachte] leugenachtig is. Bovendien blijkt uit een afgeluisterd telefoongesprek dat de verklaring van [verdachte] een strategische zet was zodat de politie niet verder hoefde te zoeken. Ook de aangetroffen coupures – van 500 euro tot 5 euro – wijzen er niet op dat dit is verdiend met zijn verleden.
6.2.3
Beoordeling rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens — kort gezegd — (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008/16).
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het ‘voorhanden hebben’ daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] met voldoende concretisering heeft aangevoerd dat het hier om het voorhanden hebben van een geldbedrag uit eigen misdrijf gaat.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat het geldbedrag te maken heeft met zijn veroordeling op 22 oktober 1999 door het gerechtshof Den Haag ter zake onder meer opiumdelicten. Daarnaast zou het geld mede zijn verkregen door misdrijven die in verband staan met de aanhouding in 2007 en de veroordeling in Brazilië medio 2009 ter zake eveneens overtreding van de Opiumwet.
Op concrete vragen van de rechtbank over de wijze van verkrijging en uitbetaling, alsmede de valuta waarin werd uitbetaald heeft [verdachte] geen antwoord willen geven. Hij heeft slechts verwezen naar zijn verleden. Gelet op de lange tijdsduur tussen het ‘verdienen’ van het geld en het aantreffen in de woning, alsmede gelet op het gebrek aan een nadere concretisering van zijn verklaring omtrent de wijze van verkrijging en de valuta waarin is uitbetaald, acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk geworden dat het contante geldbedrag van € 883.000,- onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf. Dit geldt te meer nu de rechtbank constateert dat – uitgaande van de verklaring van [verdachte] – in ieder geval een deel van het geldbedrag van € 883.000,- afkomstig zou moeten zijn van misdrijven die gepleegd zijn vóór de invoering van de euro in januari 2002. [verdachte] is immers in 1999 door het gerechtshof veroordeeld voor feiten gepleegd voor die tijd. Dit betekent dat de verdiensten uit die misdrijven in een andere valuta dan de euro – zeer waarschijnlijk de gulden – zijn uitbetaald en niet in de aangetroffen euro’s. Dit geldt evenzo voor de veroordeling in Brazilië waar [verdachte] vermoedelijk in de Braziliaanse reaal of US $ is uitbetaald. Ook hier heeft [verdachte], op specifieke vraag van de rechtbank hoe hij het geldbedrag in die andere valuta heeft gewijzigd in de euro, zich beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank is van oordeel dat het wijzigen van valuta teneinde de criminele opbrengst weer in het legale verkeer te kunnen investeren een handeling betreft die gekwalificeerd kan worden als omzetten. Door deze handeling betreft het aangetroffen geldbedrag niet langer meer een voorwerp dat ‘onmiddellijk’ afkomstig is uit eigen misdrijf.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van het ten laste gelegde geldbedrag niet onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als witwassen.
Het bewezenverklaarde is mitsdien volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van dagvaarding I feit 1
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet
ten aanzien van dagvaarding I feit 2
gewoontewitwassen
ten aanzien van dagvaarding I feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en/of
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
ten aanzien van dagvaarding I feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief
opzettelijk gebruik maken van een vervalst reisdocument
en
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst
ten aanzien van dagvaarding II feit 1
witwassen
ten aanzien van dagvaarding II feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
6.3
Strafbaarheid van de verdachte
[verdachte] is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
Inleiding
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte], zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
7.2
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar leiding gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. Daarbij werden diverse fruitbedrijven opgericht, dan wel overgenomen, en via deze bedrijven werd fruit uit Zuid-Amerika besteld dat als deklading voor de cocaïne werd gebruikt. Een onderhavig samenwerkingsverband bevordert criminaliteit en ondermijnt, gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen, de rechtsorde. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat niet alleen aan het gebruik van en de handel in drugs maatschappelijk bezwaren kleven, maar ook dat het illegale circuit kan leiden tot allerlei maatschappelijke problemen, waaronder die van criminaliteit en overlast.
Voorts hebben [verdachte] en zijn mededader zich gedurende een periode van bijna zeven maanden schuldig gemaakt aan fraude door diverse documenten valselijk op te maken, dan wel te laten opmaken. Tevens hebben zij diverse valse documenten gebruikt.
Door de handelwijze van verdachte en zijn mededader hebben zij het vertrouwen dat men in het maatschappelijke verkeer in de juistheid van documenten moet kunnen stellen beschaamd. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank gehandeld vanuit het motief van financieel gewin. Hij heeft zich verder om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd.
Tevens heeft verdachte een groot geldbedrag van in totaal € 992.759,35 witgewassen en van het witwassen een gewoonte gemaakt. Door het witwassen worden criminele activiteiten in stand gehouden en bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten heeft als onderdeel van een zwartgeldcircuit een ontwrichtende werking.
De verdachte was ook in het bezit van een Bulgaarse identiteitskaart en een Bulgaars rijbewijs waarvan hij wist dat deze vervalst waren. Hij heeft deze vervalste documenten ook gebruikt om bijvoorbeeld geld over te maken of om zich te legitimeren bij het casino of bij het huren van een auto. Hierdoor heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat in dergelijke officiële documenten pleegt te worden gesteld.
Verdachte was bovendien in het bezit van een verboden vuurwapen met bijbehorende munitie. Het bezit van een illegaal vuurwapen met munitie vindt de rechtbank een ernstig feit, te meer nu verdachte bij de politie heeft aangegeven dat hij het wapen ter bescherming van zichzelf hield.
7.3
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte d.d. 20 oktober 2016. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts is uit het dossier gebleken dat verdachte in Brazilië tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld is vanwege een drugsdelict.
7.4
De straf
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte onder andere leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die betrokken is geweest bij de (poging tot) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne en dat hij een bedrag van bijna één miljoen euro heeft witgewassen.
Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS bij dergelijke misdrijven, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, het feit dat verdachte in Nederland en in het buitenland in het verleden voor soortgelijke feiten tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld is geweest, is de rechtbank van oordeel dat voor afdoening van deze zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank acht na te melden straf passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank minder bewezen heeft geacht dan door de officier van justitie is gevorderd.
Redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Voorts dient voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis
binnen twee jaarnadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
[verdachte] is ten aanzien van dagvaarding II op 4 mei 2012 door de politie aangehouden.
Ten aanzien van dagvaarding I, waarin onder andere de verdenking van deelname aan de criminele organisatie is neergelegd, is hij op 24 juni 2014 aangehouden. Het onderzoek ten aanzien van dagvaarding II is gevoegd bij het onderzoek ten aanzien van dagvaarding I.
De rechtbank zal heden, op 9 december 2016, vonnis wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden in voormelde zin. Deze zaak maakt deel uit van een omvangrijk onderzoek, dat heeft geresulteerd in een dossier van meer dan 40 ordners en thans de vervolging van negen verdachten. Op verzoek van de verdediging zijn – tevens voor dagvaarding II – vele onderzoekshandelingen verricht, waarbij een groot aantal getuigen zijn gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voormelde bijzondere omstandigheden geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
7.5
Voorlopige hechtenis
Bij beslissing van 26 mei 2015 van deze rechtbank is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot het moment van de einduitspraak in deze zaak. Nu de rechtbank heden vonnis in deze zaak zal wijzen, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds van verdachte van rechtswege eindigen en zal de voorlopige hechtenis weer herleven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen.

8.De in beslag genomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het parketnummer 10/960092-12, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht, onder 1 genummerde voorwerp (€ 1980,-) zal worden verbeurdverklaard, dat de onder 2 en 4 genummerde voorwerpen (vuurwapen CZ99 en munitie) zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 5 tot en met 14 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het parketnummer 10/750066-12, die als bijlage D aan dit vonnis is gehecht, onder 1 tot en met 12 (GSM’s, een laptop en 3 dongels), 16 (€ 883.720,-) en 17 (twee horloges en een schakelketting) genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 13 (15 patronen), 14 (wapen Glock met houders en patronen) en 15 (vals geld) genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft teruggave aan verdachte verzocht van het geldbedrag van € 1.980,-, de twee horloges en de ketting. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht geen beslissing te nemen over het geldbedrag van € 883.720,- aangezien de beslissing hierover lijkt te horen bij de aangekondigde ontnemingszaak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van 10/960082-12
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (€ 1980,-) verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en geheel of grotendeels door middel van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 4 genummerde voorwerpen (vuurwapen CZ99 en munitie) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 5 tot en met 14 genummerde voorwerpen.
Ten aanzien van 10/750066-12
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 12 (GSM’s, een laptop en 3 dongels) en 16 (€ 883.720,-) genummerde voorwerpen, en het onder 17 genummerde horloge van het merk Ulysse Nardin horloge en de onder 17 genummerde schakelketting verbeurdverklaren.
Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1 dan wel onder 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman niet dat de beslissing omtrent de inbeslaggenomen € 883.720,- bij de ontnemingsprocedure thuis hoort. Aan de voorwaarden van de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht is immers voldaan.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 13 (15 patronen), 14 (wapen Glock met houders en patronen) en 15 (vals geld) genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op het beslaglijst onder 17 genummerde horloge van het merk Audemars Piquet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36d, 47, 57, 140, 225, 231, 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a, 11a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, en 4 eerste cumulatief/alternatief, en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I feit 1
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet
ten aanzien van dagvaarding I feit 2
gewoontewitwassen
ten aanzien van dagvaarding I feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
ten aanzien van dagvaarding I feit 4 eerste en tweede cumulatief/alternatief
opzettelijk gebruik maken van een vervalst reisdocument
en/of
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst
ten aanzien van dagvaarding II feit 1
witwassen
ten aanzien van dagvaarding II feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst met het parketnummer 10/960082-12 onder 1
(€ 1980,-) en op de beslaglijst met het parketnummer 10/750066-12 onder 1 tot en met 12 (GSM’s, een laptop en 3 dongels) en 16 (€ 883.720,-) genummerde voorwerpen en het onder 17 genummerde horloge van het merk Ulysse Nardin en de onder 17 genummerde schakelketting;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst met het parketnummer 10/960082-12 onder 2 en 4 genummerde voorwerpen (vuurwapen CZ99 en munitie) en op de beslaglijst met het parketnummer 10/750066-12 onder 13 (15 patronen), 14 (wapen Glock met houders en patronen) en 15 (vals geld) genummerde voorwerpen,
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst met het parketnummer 10/960082-12 onder 5 tot en met 14 genummerde voorwerpen, en op de beslaglijst met het parketnummer 10/750066-12 onder 17 genummerde horloge van het merk Audemars Piquet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2016.