ECLI:NL:RBROT:2016:9511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
10/812007-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door door rood licht rijden zonder rijbewijs

Op 1 december 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2015 te Rotterdam betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die geen rijbewijs had, reed met zijn auto door een rood verkeerslicht en kwam in botsing met een motorrijder, die daarbij ten val kwam en letsel opliep. De officier van justitie eiste een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een verkeersfout had gemaakt, maar dat er geen sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd hij wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank legde een geldboete op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/812007-16
Datum uitspraak: 1 december 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres Hogenbanweg 78D, 3028 GR Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.

Vrijspraak

Het geheel van de onder 1 primair aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen komt er op neer dat de verdachte in een auto, zonder vaart te minderen, door rood licht een kruising is opgereden zonder goed op te letten of die kruising vrij was, daarbij aan een motorrijder geen voorrang heeft verleend, in botsing is gekomen met deze motorrijder die daardoor ten val is gekomen en letsel heeft bekomen.
De rechtbank oordeelt dat deze gedragingen in feite neerkomen op één moment van onoplettendheid van de verdachte, te weten door rood licht rijden. Dat is weliswaar een verkeersfout – waarvan de gevolgen voor het slachtoffer in dit geval groot zijn – maar daarmee is nog geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van de verdachte en dus is er geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De omstandigheid dat naast de gemaakte verkeersfout de verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs heeft de rechtbank niet bij de beoordeling van feit 1 primair betrokken, omdat dit geen onderdeel uit maakt van hetgeen aan hem onder 1 primair ten laste is gelegd. De verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(1 subsidiair)
hij op 02 augustus 2015 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de afrit van de
Rijksweg A20 en de Gordelweg, zich zodanig
heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd rood licht
uitstralend verkeerslicht
vanaf bovengenoemde afrit de kruising met de Gordelweg met onverminderde vaart
is opgereden en met een gelet op de situatie te weten het op
rood staande verkeerslicht en de mogelijkheid dat overig verkeer zich
inmiddels op de kruising kon bevinden te hoge snelheid heeft gereden en
bij het oprijden van die kruising zich niet of onvoldoende ervan heeft
vergewist of hij die kruising kon oprijden zonder het overig verkeer te
hinderen of hij overig verkeer op die kruising voorrang moest verlenen en
aldus rijdende niet heeft opgemerkt dat een motorrijder die voor hem,
verdachte, van links kwam die kruising inmiddels was opgereden terwijl het
verkeerslicht voor die motorrijder groen licht uitstraalde en
geen voorrang heeft verleend aan die motorrijder en
in botsing is gekomen met die motorrijder, die daarbij ten val
is gekomen;
2.
hij op 02 augustus 2015 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op voor het openbaar verkeer
openbare wegen, waaronder de afrit van de Rijksweg A20 en de Gordelweg, zonder
dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

2.

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straffen

De bewezenverklaring omvat twee overtredingen waarbij in beginsel voor ieder feit afzonderlijk een straf wordt uitgesproken. Gelet echter op de relatief geringe ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit in relatie tot het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank, met toepassing van artikel 9a van het wetboek van Strafrecht, bepalen dat voor het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf zal worden opgelegd.
De straf en bijkomende straf die aan de verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van dit feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, hoewel hij geen rijbewijs heeft, gaan rijden in een auto. Tijdens deze rit is hij, zonder vaart te minderen omdat hij dacht dat hij het oranje licht nog wel zou halen, met zijn auto door rood licht een kruising van wegen opgereden en is in botsing met een motorrijder gekomen. De motorrijder is daarbij ten val gekomen en heeft zijn pols gebroken.
De verdachte neemt de verantwoordelijkheid voor hetgeen is gebeurd en begrijpt dat zijn handelen niet zonder gevolgen kan blijven. De verdachte heeft na de dag van het ongeval nog getracht om met het slachtoffer in contact te komen, echter zonder resultaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gezien de ernst en de mate van gevaarzetting die is veroorzaakt door de overtreding zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Rekening houdend met de draagkracht van de verdachte, staat de rechtbank termijnbetaling toe zoals hierna bepaald.
Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet aangewezen aangezien de verdachte niet beschikt over een rijbewijs en het juist valt aan te moedigen indien de verdachte zijn rijbewijs zal gaan halen. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op zijn plaats, teneinde verdachte ervan doordrongen te laten raken om, ook wanneer hij zijn rijbewijs haalt, zich aan de snelheidslimieten te houden en ook overigens oplettend te blijven in het verkeer.
Alles afwegend worden na te noemen straf en bijkomende straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat voor het onder 2 bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
18 dagen hechtenis;
bepaalt dat de
geldboetein negen gedeelten van
€ 100,00mag worden voldaan; de termijn voor de betaling van het tweede en volgende gedeelte wordt gesteld op 1 (één) maand;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
1 (één) jaar;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2016.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg/wegen, de afrit van de Rijksweg A20 en de
Gordelweg, althans op één van deze wegen,
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd rood licht
uitstralend verkeerslicht
vanaf bovengenoemde afrit de kruising met de Gordelweg met onverminderde vaart
is opgereden en/of (bovendien) met een gelet op de situatie (te weten het op
rood staande verkeerslicht en de mogelijkheid dat overig verkeer zich
(inmiddels) op de kruising kon bevinden) te hoge snelheid heeft gereden en/of
bij het oprijden van die kruising zich niet of onvoldoende ervan heeft
vergewist of hij die kruising kon oprijden zonder het overig verkeer te
hinderen of hij overig verkeer op die kruising voorrang moest verlenen en/of
(aldus rijdende) niet heeft opgemerkt dat een motorrijder (die voor hem,
verdachte, van links kwam) die kruising inmiddels was opgereden terwijl het
verkeerslicht voor die motorrijder groen licht uitstraalde en/of
geen voorrang heeft verleend aan die motorrijder en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die motorrijder, die daarbij ten val
is gekomen;
waardoor die motorrijder, genaamd [naam] , zwaar lichamelijk letsel
(te weten een dubbele, gecompliceerde polsbreuk) of zodanig lichamelijk letsel
werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg/wegen, de afrit van de
Rijksweg A20 en de Gordelweg, althans op één van deze wegen, zich zodanig
heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans
kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd rood licht
uitstralend verkeerslicht
vanaf bovengenoemde afrit de kruising met de Gordelweg met onverminderde vaart
is opgereden en/of (bovendien) met een gelet op de situatie (te weten het op
rood staande verkeerslicht en de mogelijkheid dat overig verkeer zich
(inmiddels) op de kruising kon bevinden) te hoge snelheid heeft gereden en/of
bij het oprijden van die kruising zich niet of onvoldoende ervan heeft
vergewist of hij die kruising kon oprijden zonder het overig verkeer te
hinderen of hij overig verkeer op die kruising voorrang moest verlenen en/of
(aldus rijdende) niet heeft opgemerkt dat een motorrijder (die voor hem,
verdachte, van links kwam) die kruising inmiddels was opgereden terwijl het
verkeerslicht voor die motorrijder groen licht uitstraalde en/of
geen voorrang heeft verleend aan die motorrijder en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die motorrijder, die daarbij ten val
is gekomen;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op voor het openbaar verkeer
openbare wegen, waaronder de afrit van de Rijksweg A20 en de Gordelweg, zonder
dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994