ECLI:NL:RBROT:2016:9509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
10/740339-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met vluchtgedrag en wapenbezit in Rotterdam

Op 16 november 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 20 juli 2016 betrokken was bij een verkeersongeval in Rotterdam. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had tijdens een wilde achtervolging met zijn auto een aanrijding veroorzaakt met de auto van een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn gemoedstoestand, had moeten beseffen dat hij betrokken was bij een verkeersongeval en had moeten stoppen om hulp te bieden. De verdachte negeerde echter de stoptekens van de politie en reed met hoge snelheid door, waarbij hij meerdere verkeersregels overtrad. Tijdens de achtervolging had hij ook een vuurwapen en munitie in zijn auto, wat de ernst van zijn daden vergrootte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het veroorzaken van het verkeersongeval, het verlaten van de plaats van het ongeval en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740339-16
Datum uitspraak: 16 november 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Grave en aldaar ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • voor de feiten 1 en 2: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest;
  • voor feit 3: veroordeling van de verdachte tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.

Waardering van het bewijs

De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 2 omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist danwel had moeten vermoeden dat hij tegen de Ford Ka van [slachtoffer] was aangereden. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met zijn gemoedstoestand op dat moment: hij was vervuld van adrenaline.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Tijdens een wilde achtervolging botst de verdachte met zijn auto tegen de auto van [slachtoffer] die op dat moment voor hem reed. Een motoragent heeft gezien dat hierdoor haar linker achterwiel “volledig aan gort” werd gereden en de volledige linker achterbumper wegsloeg. Een dergelijke forse impact maakt dat reeds naar algemene ervaringsregels moet worden vastgesteld dat de verdachte de botsing moet hebben waargenomen en hij zodoende wist dat hij betrokken was bij een verkeersongeval waarbij schade aan een ander had toegebracht. Na dit ongeluk is de verdachte met hoge snelheid doorgereden. Hij heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer terwijl hij daartoe wel gehouden was.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Colt, type Trooper
MKIII, kaliber .357 Magnum (voorzien van serienummer 69718J),
en
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
zes (6) kogelpatronen, kaliber .357 Magnum,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Rotterdam op
de Oostzeedijk, op 20 juli 2016 de voornoemde plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist , aan
een ander (te weten [slachtoffer]) schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg(en), het Pompenburg en/of de Admiraal de Ruyterweg en/of de Vondelweg
en/of de Marinierweg en/of de Burgemeester van Walsumweg en/of het Oostplein
en/of de Oostzeedijk en/of de Honingerdijk en/of de Oostmaaslaan, zich tijdens
die rit zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar
- geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een op een
dienst motorfiets van Politie Eenheid Rotterdam aangebracht transparant en/of
- terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig die
optische- en geluidssignalen voerde, het door hem bestuurde voertuig niet tot
stilstand heeft gebracht en/of
- meermalen een in zijn richting gekeerd rood licht
uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- meermalen tegen de rijrichting in van het verkeer heeft
gereden en/of
- nabij een kruising, waarbij de linkervoorsorteerstrook was afgezet met rood
witte reflector palen, genoemde rijstrook is opgereden en daarbij genoemde
palen omver heeft gereden en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte, rijdend
voertuig, auto, en/of
- de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en in
aanraking is gekomen met een lantaarnpaal en/of
- gedurende de achtervolging meermal
enheeft gereden met een
(veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

2.

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

3.

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Tijdens de Wednesday Night Skate van 20 juli 2016 heeft de verdachte, nadat hij door de politie was aangesproken op zijn rijgedrag, als een dolleman met zijn auto en drie passagiers door Rotterdam gereden, omdat hij schrok en aan de politie wilde ontkomen. De verdachte heeft daarbij veel te hard gereden, is meerdere keren tegen het verkeer in gereden, heeft diverse rode stoplichten genegeerd (evenals stopsignalen van de politie)is tegen de auto van een medeweggebruiker gebotst en doorgereden en is uiteindelijk tot stilstand gekomen toen hij tegen een lantaarnpaal aan botste. Het is lastig voor te stellen hoe de verdachte nog gevaarlijker had kunnen rijden dan hij heeft gedaan. Het mag een wonder heten dat niet nog meer verkeerslachtoffers zijn gevallen. De verdachte heeft door aldus te handelen de verkeersveiligheid voor zichzelf en anderen ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Door de botsing tegen de auto van een medeweggebruiker, heeft de verdachte schade toegebracht aan die auto. Bovendien heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zich te bekommeren om het lot van de inzittende. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer kenbaar gemaakt dat zij door genoemde voorval fysieke klachten heeft en nog altijd niet in staat is om te werken en haar actieve levensstijl te behouden.
Tijdens voornoemde dollemansrit had de verdachte een vuurwapen en munitie in de auto, zijnde de reden waarom hij zoveel op het spel had gezet om ontdekking ervan door de politie te voorkomen. Het geladen wapen was voor direct vuren gereed.
Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, waardoor het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving toeneemt. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie in de samenleving een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Tegen het voorhanden hebben van vuurwapens dient derhalve streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Wegenverkeerswet 1994.
Gezien de ernst van de feiten 1 en 2 kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de ernst van de gevaarzetting van het rijgedrag van de verdachte acht de rechtbank voor de overtreding onder feit 3 de maximumstraf passend. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een hechtenis voor de duur van 2 maanden opleggen en daarbij een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van twee jaar, teneinde de ernst van de overtreding te onderstrepen.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
ten aanzien van feit 3: veroordeelt verdachte tot een hechtenis van twee maanden en ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2016.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, in de zin van artikel 1, onder
3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Colt, type Trooper
MKIII, kaliber .357 Magnum (voorzien van serienummer 69718J),
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
zes (6) kogelpatronen, kaliber .357 Magnum,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan
de Oostzeedijk, op of omstreeks 20 juli 2016 de (voornoemde) plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg(en), het Pompenburg en/of de Admiraal de Ruyterweg en/of de Vondelweg
en/of de Marinierweg en/of de Burgemeester van Walsumweg en/of het Oostplein
en/of de Oostzeedijk en/of de Honingerdijk en/of de Oostmaaslaan, zich tijdens
die rit zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar
- geen gevolg heeft gegeven aan een stopteken gegeven middels een op een
dienst motorfiets van Politie Eenheid Rotterdam aangebracht transparant en/of
- terwijl hij, verdachte, werd gevolgd door genoemd politievoertuig die
optische- en geluidssignalen voerde, het door hem bestuurde voertuig niet tot
stilstand heeft gebracht en/of
- meermalen, althans eenmaal een in zijn richting gekeerd rood licht
uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- meermalen, althans eenmaal tegen de rijrichting in van het verkeer heeft
gereden en/of
- nabij een kruising, waarbij de linkervoorsorteerstrook was afgezet met rood
witte reflector palen, genoemde rijstrook is opgereden en/of daarbij genoemde
palen omver heeft gereden en/of
- in botsing of aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte, rijdend
voertuig, auto, en/of
- de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en in
aanraking is gekomen met een lantaarnpaal en/of
- gedurende de achtervolging meermaal, althans eenmaal heeft gereden met een
snelheid gelegen tussen de 100 en 120 kilometer per uur, althans met een
(veel) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid;
art 5 Wegenverkeerswet 1994