ECLI:NL:RBROT:2016:9485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
10/661188-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot kraken en verblijf na inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot kraken en verblijf in Nederland ondanks een inreisverbod van tien jaar. De verdachte, die op het moment van de zitting preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.F.B. Veerman. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 28 juli 2016 een melding was gedaan van een man met een schroevendraaier bij een woning in Rotterdam. De verdachte werd door de politie aangetroffen en er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, wat leidde tot zijn aanhouding. De verdediging voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank achtte de poging tot kraken en het verblijf in Nederland zonder geldige verblijfsvergunning wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien zijn strafblad en eerdere veroordelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661188-16
Datum uitspraak: 23 november 2016
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. T.F.B. Veerman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsverweren feit 1 subsidiair
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten tijde van de aanhouding van de verdachte, zodat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was. De verdachte was op dat moment immers niet aan te merken als verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Voorts heeft er blijkens het dossier op grond van artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012 een zogenaamde veiligheidsfouillering plaatsgevonden. Een dergelijke bevoegdheid mag op basis van datzelfde artikel echter pas worden toegepast indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of de veiligheid van de ambtenaar in kwestie of van derden, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar. Nu blijkens het dossier geen sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar bestond er geen wettelijke grondslag voor toepassing van deze bevoegdheid zodat de uitgevoerde veiligheidsfouillering onrechtmatig heeft plaatsgevonden hetgeen een vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv. De verdediging heeft betoogd dat, gelet op de ernst van het verzuim, het geschonden voorschrift en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, al hetgeen als gevolg van dit vormverzuim is verkregen dient te worden uitgesloten van het bewijs. In casu betreft dat in ieder geval de bij de verdachte aangetroffen nijptang.
4.2.2.
Beoordeling
Op 28 juli 2016 ontvangt het Operationeel Centrum Rotterdam van de Politie Eenheid Rotterdam een melding dat er een man met een schroevendraaier in zijn hand bij een woning in de [straatnaam] stond. Het betrof een woning met een houten deur. De man zou een licht getinte huidskleur hebben, circa 30 jaren oud zijn, 1.60m lang en gekleed in een zwart sweatshirt en zwartkleurige broek. Vervolgens gaan verbalisanten ter plaatse polshoogte nemen.
Zij zien daarop op de hoek van de [straatnaam] een woning waarvan de voordeur was
voorzien van een houten plaat en op de muur naast deze voordeur het [huisnummer] . Voor deze woning stond een man, gekleed in een zwarte trui, een donkerblauwe spijkerbroek en zwarte sportschoenen. De man had een licht getinte huidskleur, gemillimeterd donker haar en hij was rond de 160 cm groot. Deze man stond dicht tegen de voordeur van de genoemde woning aangedrukt en bleek later de verdachte te zijn. Op het moment dat de verbalisanten uit het politievoertuig stapten zagen zij dat de verdachte zijn hoofd omdraaide en naar hen keek. Na het aanroepen van de verdachte om zijn handen te laten zien, liet de verdachte zichtbaar een grijskleurig voorwerp in zijn rechterbroekzak zakken en vervolgens liet hij zijn handen zien en draaide hij zich om.
Nu het door de melder opgegeven adres en het opgegeven signalement van de man grotendeels overeenkomen met de situatie ter plaatse, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit zodat de verdachte op grond van artikel 27, eerste lid Sv mocht worden aangemerkt als verdachte. Daarmee geschiedde de aanhouding van de verdachte rechtmatig.
Nu het verweer van de raadsman omtrent de nijptang gericht is op bewijsuitsluiting, maar de nijptang niet zal worden gebruikt voor het bewijs, behoeft het verweer van de raadsman in zoverre geen verdere bespreking.
4.2.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewijsverweer feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de beschikking van 19 juli 2014, inhoudende een terugkeerbesluit waarbij eveneens een inreisverbod van tien jaren is opgelegd, op een of meer punten niet rechtmatig is en dat de verdachte daarom van dat feit dient te worden vrijgesproken. De beschikking voldoet niet aan de criteria die het Europees Hof van Justitie heeft bepaald in het arrest van 11 juni 2015: het enkele feit dat een derdelander wordt verdacht van of is veroordeeld voor een nationaal feit, is nog geen rechtvaardiging om deze persoon aan te merken als gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). In de beschikking is onvoldoende gemotiveerd dat bij de verdachte sprake is van een actuele bedreiging die een fundamenteel belang aantast. Bovendien is de verdachte geen vertrektermijn gegund. Het is de vraag of dit in strijd is met de grondrechten. In elk geval is een inreisverbod van tien jaar in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
4.3.2.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij beschikking van 19 juni 2014 een terugkeerbesluit heeft genomen met betrekking tot de verdachte, waarbij voorts een inreisverbod voor de duur van tien jaren is opgelegd. Het door de verdachte hiertegen gemaakte bezwaar is op 1 oktober 2014 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is ingetrokken, zodat de beschikking onherroepelijk is geworden. De beschikking is op 26 juni 2014 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
De beschikking van 19 juni 2014 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“U bent bij diverse vonnissen van de rechtbank, het Gerechtshof en de politierechter veroordeeld tot in totaal een gevangenisstraf van 5 jaar en ongeveer 4 maanden, wegens onder andere:
  • diefstal van fiets, meermalen gepleegd;
  • bezit/handel vuurwapens en munitie;
  • overige mishandeling;
  • opzetheling;
  • overige aantasting persoonlijke integriteit;
  • diefstal (in vereniging);
  • straatroof, meermalen gepleegd;
  • winkeldiefstal;
  • eenvoudige belediging;
  • wederspannigheid;
  • diefstal vergezeld of geweld tegen personen;
  • mishandeling;
  • inbraak in school;
  • poging tot zware mishandeling;
  • diefstal van/uit auto
  • opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 lid 1 onder C van de Opiumwet;
  • openlijke geweldpleging;
  • (poging tot) diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd in de voor de nachtrust bestemde uren;
  • Vernieling openbare gebouwen;
  • Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
(…) Het laatste, bij onherroepelijk geworden vonnis, gepleegde delict is gepleegd op 28 november 2013. Daarnaast bent u gedagvaard voor een hele reeks in 2013 en 2014 mogelijk begane misdrijven. Misdrijven als:
  • diefstal uit/van auto, meermalen;
  • heling;
  • diefstal van fiets, meermalen;
  • dragen van wapen;
  • heling, meermalen;
  • overige aantasting van de persoonlijke integriteit.
(…) Ik kan uw verblijfsvergunning alleen intrekken als u een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde bent (artikel 22, lid 1, aanhef en onder c, Vw). Uw laatste veroordeling was op 29 november 2013, en u bent daarna nog 6 keer gedagvaard, voor 17 mogelijk door u in 2013 en 2014 gepleegde misdrijven. Daarom is uw bedreiging voor de openbare orde actueel. Uw bedreiging voor de openbare orde is ook ernstig. Naast een hele reeks lichte vergrijpen bent u ook een aantal malen veroordeeld voor zwaardere misdrijven als straatroof (meermalen gepleegd), poging tot zware mishandeling, het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod (meermalen gepleegd) en diefstal met geweld begaan gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. (…)
Uw verblijf in Nederland is door de intrekking onrechtmatig en u hebt geen verblijfsvergunning in een ander land van de EU. Omdat u sinds 1991 zo'n 18 maal bent veroordeeld voor diverse misdrijven bent u bovendien een gevaar voor de openbare orde. Daarom moet u de EU onmiddellijk verlaten (artikel 62, lid 2, onder c, Vw) en moet ik u een inreisverbod opleggen (artikel 66a, lid 1, aanhef en onder a, Vw).
Omdat u onder andere in de loop der jaren bent veroordeeld voor gewelds- en opiumdelicten, naast de minder ernstige misdrijven, leg ik het inreisverbod op voor de duur van 10 jaren (…).”
De rechtbank constateert dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de beschikking van 19 juni 2014 een individueel onderzoek heeft gedaan ten aanzien van de verdachte. Op grond van dit onderzoek heeft de Staatssecretaris geconcludeerd dat de verdachte een actuele en ernstige bedreiging en een gevaar vormt voor de openbare orde, hetgeen de reden is om de verdachte een inreisverbod op te leggen voor de duur van tien jaar, zonder een termijn voor vrijwillig vertrek toe te kennen. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is dit niet louter gebaseerd op het gegeven dat de verdachte is veroordeeld voor strafbare feiten. De Staatssecretaris heeft daarnaast immers – onder meer – in de besluitvorming betrokken dat het gaat om een groot aantal strafbare feiten, waarvan een aantal ernstige misdrijven betreft, er bovendien sprake is van een recente veroordeling en de verdachte betrokken is bij een aantal lopende strafzaken over recente mogelijke strafbare feiten. Dit maakt dat niet gezegd kan worden dat de ongewenstverklaring evident in strijd is met het Europees gemeenschapsrecht.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer dat deze beschikking van 19 juni 2014 op een of meer punten niet rechtmatig is, wordt daarom verworpen.
Nu verder niet in geschil is dat de verdachte op 28 juli 2016 in Nederland heeft verbleven en dat hij op dat moment op de hoogte was van het in deze beschikking opgenomen terugkeerbesluit en het inreisverbod, heeft de verdachte in strijd met het jegens hem geldende inreisverbod in Nederland verbleven.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. subsidiair
hij op 28 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een woning, gelegen aan de [adres 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen, (met een scherp voorwerp) heeft getracht het slot te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid is;
2.
hij op 28 juli 2016 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie d.d. 19 juni 2014 voorzien van [V-nummer] , tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
3.
hij in de periode van 15 juli 2016 tot en met 18 juli 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een woning, gelegen aan de [adres 2] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen, meermalen, met een scherp voorwerp heeft getracht het slot te forceren en/of tegen de deur heeft getrapt/geduwd/getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid is.
Gezien de inhoud van het proces-verbaal van aangifte, waaruit blijkt dat de aangever verklaart omtrent zijn eigenaarschap van het pand aan de [adres 2] te Rotterdam, in combinatie met de inhoud van het proces-verbaal van verhoor van getuige, waaruit blijkt dat de getuige spreekt over de woning gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam en het proces-verbaal van bevindingen omtrent het aantreffen van de verdachte ter plaatse en de opname van de schade aan de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam, moet de notering 34
Bin de tenlastelegging onder 3 als een kennelijke verschrijving worden beschouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat het blijkens het verhandelde ter terechtzitting ook voor de verdediging duidelijk was dat de verdachte met betrekking tot de woning aan de [adres 2] werd verweten dat hij de betreffende woning had gepoogd te kraken, zodat de verdachte door deze verbetering niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 subsidiair
poging tot kraken;
2
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
3
poging tot kraken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op twee verschillende momenten schuldig gemaakt aan een poging tot het kraken van een woning. Kraken is een hinderlijk en strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van anderen.
Voorts heeft de verdachte als vreemdeling in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat aan hem middels een beschikking een inreisverbod was opgelegd. De openbare orde verzet zich blijkens deze beschikking tegen dat verblijf. Verdachte doorkruist door zijn verblijf in Nederland op onaanvaardbare wijze het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 september 2016. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende in.
De verdachte wenste niet in gesprek te gaan met de reclassering zodat het rapport tot stand is gekomen op basis van het dossier. Daaruit blijkt dat er sprake is van een veelvoud aan criminogene factoren. De verdachte heeft geen huisvesting, er zijn aanwijzingen voor financiële problemen, er is geen steunend netwerk, er is sprake van verslavingsproblematiek en weinig tot geen responsiviteit. Er is in het verleden getracht tot interventies te komen middels een opgelegd schorsingsreclasseringstoezicht, maar in maart 2014 werd door de officier van justitie besloten om dit toezicht voortijdig te beëindigen.
Op 19 juni 2014 heeft de verdachte een inreisverbod opgelegd gekregen. In augustus 2014 heeft de reclassering een nieuwe opdracht tot reclasseringstoezicht ontvangen, maar op uitnodigingen daartoe is de verdachte niet op de afspraken verschenen. Achteraf bleek dat de verdachte was aangehouden ter zake van overtreding van het inreisverbod.
Vanwege de status van de verdachte zijn interventies in een toezichtkader niet mogelijk.
Daarbij is gebleken dat de verdachte weinig tot geen responsiviteit heeft; hij heeft een negatieve houding ten opzichte van de hulpverlening. Binnen de Penitentiaire Inrichting Esserheem te Veenhuizen, waar de ISD maatregel voor ongewenst vreemdelingen
wordt uitgevoerd, worden diverse interventies aangeboden, waaronder gedragsinterventies. Ook kunnen er gesprekken met de verdachte worden gevoerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek, om te kijken of een terugkeer naar het land van herkomst gerealiseerd kan worden.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De verdachte is een veelpleger, er is sprake van
verslavingsproblematiek, weinig tot geen responsiviteit en een zwakke sociaal maatschappelijke situatie. Voorts wordt ingeschat dat er een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden is.
Geadviseerd wordt om de ISD maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de verdachte voldoet aan de formele vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel, acht de rechtbank de bewezen feiten van onvoldoende gewicht voor het opleggen van deze maatregel, mede gelet op de voorgestelde invulling hiervan zoals omschreven in het rapport van de reclassering. De rechtbank acht een gevangenisstraf van na te noemen duur meer passend.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 450,00 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering niet genoegzaam is onderbouwd.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.2.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 138a en 197 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 juli 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de
[straatnaam] weg te nemen goederen van zijn gading,
geheel of ten dele toebehorende aan [rechthebbende] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het
misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik
te brengen door middel van braak en/of verbreking,
met een afgebroken fietsstandaard en/of nijptang, althans een hard voorwerp
een deur heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een woning/gebouw, gelegen aan de [adres 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen, meermalen, althans eenmaal,
(met een scherp voorwerp) heeft getracht het slot te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid is;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 138a lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de
staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie d.d. 19 juni 2014
(voorzien van [V-nummer] ),
tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod
was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de
Vreemdelingenwet 2000;
art 197 Wetboek van Strafrecht
3. (parketnummer 10.150255-16)
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2016 tot en met 18 juli 2016 te
Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf in een woning/gebouw,
gelegen aan de [adres 3] , waarvan het gebruik door de rechthebbende
was beëindigd, wederrechtelijk binnen te dringen, meermalen, althans eenmaal,
(met een scherp voorwerp) heeft getracht het slot te forceren en/of tegen de
deur heeft getrapt/geduwd/getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid is;
art 138a lid 1 Wetboek van Strafrecht