ECLI:NL:RBROT:2016:9425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
10/810400-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gebruik van een molotovcocktail en de rol van forensisch bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. J. Boender, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij het DNA-materiaal van de verdachte op aangetroffen handschoenen en andere forensische sporen cruciaal was voor de bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de plaats delict was geweest en dat de brand was gesticht met een molotovcocktail. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank oordeelde dat de aangetroffen sporen en het DNA bewijs overtuigend waren. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen was te duchten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/810400-15
Datum uitspraak: 1 december 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaardt, advocaat te Schiedam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2016.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Het vernietigde DNA-materiaal.

Met het openbaar ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het feit dat het DNA-materiaal van de verdachte, verkregen tijdens een eerder contact met justitie, ten onrechte niet is vernietigd, een vormverzuim oplevert. Echter dit vormverzuim is geen vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in de thans berechte zaak, zodat hieraan geen consequenties verbonden hoeven te worden.
De aangetroffen sporen in relatie tot het delict.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de combinatie van en samenhang tussen de in de directe omgeving van de brandstichting aangetroffen sporen en de bevindingen van het onderzoek dat ten aanzien van die sporen is verricht.
Standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte elke betrokkenheid bij de brand ontkent en dat hij moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat concreet bewijs op grond waarvan de verdachte op de plaats van het delict kan worden geplaatst, ontbreekt. De sporen die zijn aangetroffen op de handschoenen en de tas, verplaatsbare objecten, kunnen daar op verschillende manieren terecht zijn gekomen en die goederen kunnen ook op verschillende wijze en door andere personen dan de verdachte op de plaats van het delict zijn achtergelaten.
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich uitsluitend forensisch bewijsmateriaal dat gebezigd zou kunnen worden ter beantwoording van de vraag of bewezen is dat de verdachte de brand waar het in deze zaak om gaat, heeft gesticht.
Die vraag beantwoordt de rechtbank aan de hand van dit forensisch bewijs als volgt.
Kort na de brandmelding is een paar handschoenen aangetroffen, die sterk naar motorbenzine roken. Eén van de handschoenen heeft brandschade.
Aan de stijl van het rolluik voor het middelste gevelelement van het pand, op de begane grond, bevond zich schade van verbreking. In de ruit achter dat rolluik zat een gat.
Op de grond nabij de gevel van het pand bevond zich onder een door de brandweer verwijderd rolluik een - naar benzine ruikende - boodschappentas met daarin een stuk textiel.
In het pand is onder het gat in de ruit onder een stapel brandresten een hals van een glazen fles met daarin een verbrand stuk textiel aangetroffen.
Op grond hiervan kan een mogelijk scenario worden vastgesteld, dat inhoudt dat brand is gesticht door een brandende molotovcocktail door een ruit van het pand te gooien. Nu niets in of rond het betreffende pand is aangetroffen waardoor het ontstaan van deze brand op een andere wijze zou kunnen worden verklaard, is dit scenario ook het meest plausibele.
De - kort na de brandmelding - in de directe omgeving van het betreffende pand aangetroffen handschoenen bevatten beide aan de binnenzijde het DNA van de verdachte. In deze handschoenen is geen celmateriaal van een ander persoon aangetroffen.
Nu het DNA-profiel uit het verkregen spoor op de aan het delict en aan de verdachte te relateren handschoenen extreem zeldzaam is - matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard - en nu daarop geen celmateriaal van een ander dan van de verdachte is aangetroffen, en de handschoenen zijn aangetroffen op de rijbaan langs de gevel waarin zich het raam bevindt waardoor de molotovcocktail naar binnen is geworpen, is geen andere conclusie mogelijk, dan dat verdachte op de plaats van het delict is geweest.
Die handschoenen zijn te relateren aan, en passen binnen het hiervoor weergegeven scenario van de brandstichting op grond van het volgende.
Op die handschoenen werden ter plaatse koolwaterstoffen gemeten die brandversnellers kunnen zijn.
Eén van de handschoenen vertoont sporen van verbranding.
Op de handschoenen aangetroffen glasdeeltjes zijn vergeleken met referentiemateriaal van de ruit van het pand, en dat vergelijkend onderzoek heeft uitgewezen dat het veel waarschijnlijker is wanneer de glasdeeltjes afkomstig zijn van de vernielde ruit, dan wanneer deze afkomstig zijn van (een) willekeurige ruit(en) of glazen object(en).
Deze handschoenen die, nu alleen zijn DNA daarin is aangetroffen, door de verdachte als laatste zijn gedragen, zijn derhalve te relateren aan de brandstichting.
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij deze brandstichting geldt voorts dat, zoals hiervoor al besproken, nabij de gevel van het pand een tas werd aangetroffen met daarop zeer waarschijnlijk het DNA van - onder anderen - de verdachte. In deze tas bevond zich een doek, waarvan de samenstelling gelijkenis vertoont met de doek die in de hals van de fles is aangetroffen. Deze flessenhals is aangetroffen in het pand onder het gat in de ruit die zat achter het geforceerd aangetroffen rolluik. Ook in de tas bevonden zich glassporen die zijn te relateren aan de verbroken ruit, waardoor de fles naar binnen moet zijn gegooid.
De verdachte heeft daartegenover verklaard dat hij hand- en spandiensten heeft verricht voor de motorclub die in de nabijheid van het betreffende pand is gevestigd en dat hij voor die klusjes gebruik heeft gemaakt van handschoenen, gelijkend op die zijn aangetroffen op de plaats delict. De verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie telkens ontkend betrokken te zijn geweest bij de motorclub.
In het verlengde van de verklaring van de verdachte ter zitting is door de raadsvrouw - kort gezegd - betoogd dat de aangetroffen DNA-match geen waarde heeft omdat het spoor is aangetroffen op een verplaatsbaar voorwerp en iemand anders op de plaats van het delict kan zijn geweest.
Een alternatief scenario als het voorgaande is slechts dan potentieel falsificerend als het concreet is en aan dat scenario een niet op het eerste gezicht ongeloofwaardige, en in beginsel ook verifieerbare onderbouwing ten grondslag ligt. De enkele stelling dat de handschoenen verplaatsbaar zijn en iemand anders daarmee op de plaats van het delict kan zijn geweest, is onvoldoende concreet en is, nu niet is aangegeven hoe, door wie en wanneer die handschoen daar door een ander zou moeten zijn achtergelaten, niet verifieerbaar. Aan dat alternatieve scenario moet dan ook worden voorbijgegaan.
Gelet op al het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de hem verweten brandstichting schuldig heeft gemaakt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 augustus 2015 te Vlaardingen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand
,welk pand was
gelegen aan de [adres] te Vlaardingen,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
eenglazen fles, gevuld met motorbenzine en met daarin
eenbrandend stuk stof (
eenmolotovcocktail) door een ruit van voornoemd bedrijfspand gegooid,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en een gedeelte van voornoemd
bedrijfspand en de in dat pand aanwezige computerkast en
inboedel/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd
bedrijfspand en in dat pand aanwezige goederen/inboedel te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft met een molotovcocktail brand gesticht in een bedrijfspand, die gevaar heeft opgeleverd voor goederen.
Het pand - waarin zich een op dat moment ongebruikte woonruimte bevond - is vrijwel volledig uitgebrand. De aangever - die heeft verklaard dat het pand helemaal afgefikt was en er eigenlijk alleen nog 4 muren stonden - heeft door deze brandstichting aanzienlijke schade geleden. Een brandstichting als deze is voor de direct betrokkene ingrijpend en ook voor de samenleving verontrustend. Voor een dergelijk feit komt naar het oordeel van de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbare feit.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de ernst van een feit als het onderhavige ziet de rechtbank aanleiding de eis van de officier van justitie te volgen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. de Doelder, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en A.A.J. de Nijs, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bedrijfspand (welk pand was
gelegen aan de [adres] te Vlaardingen),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk
- motorbenzine, althans een brandbare vloeistof, in een (glazen) fles/pot
geschonken/gedaan en/of (vervolgens)
- een stuk stof in (de hals van) die (glazen) fles/pot (gevuld met
motorbenzine, althans die brandbare vloeistof) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur met dat stuk stof (en/of aldus met die motorbenzine, althans die
brandbare vloeistof) in aanraking gebracht (en aldus een zogenaamde
molotovcocktail gemaakt) en/of (vervolgens)
die (glazen) fles/pot, gevuld met motorbenzine, althans die brandbare
vloeistof en met daarin dat brandende stuk stof (de molotovcocktail)
naar voornoemd bedrijfspand gegooid en/of door een ruit van voornoemd
bedrijfspand gegooid,
althans in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
motorbenzine, althans een brandbare vloeistof en/of met de gevel/muur van dat
bedrijfspand en/of met de in dat bedrijfspand aanwezige computerkast,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of een gedeelte van voornoemd
bedrijfspand en/of de in dat pand aanwezige computerkast en/of
inboedel/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd
bedrijfspand en/of de in die/dat pand aanwezige goederen/inboedel, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;