ECLI:NL:RBROT:2016:9368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
C/10/509999 / HA ZA 16-913
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens te late betaling griffierecht en toepassing hardheidsclausule

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 30 november 2016 vonnis gewezen in een incident betreffende de te late betaling van het griffierecht door eiseres. De zaak betreft de vraag of eiseres, die haar griffierecht pas acht dagen na de wettelijke termijn had voldaan, kan worden ontslagen van instantie. Eiseres had tot en met 12 oktober 2016 de tijd om het griffierecht te betalen, maar dit is pas op 20 oktober 2016 ontvangen door de rechtbank. Eiseres heeft aangevoerd dat het griffierecht twee dagen te laat zou zijn bijgeschreven en heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen grond is voor toepassing van deze hardheidsclausule. De rechtbank benadrukt dat de betalingsverplichting en de bijbehorende termijn voortvloeien uit de wet en dat eiseres, vertegenwoordigd door een advocaat, geacht wordt op de hoogte te zijn van deze termijnen en de gevolgen van overschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet tijdig is verricht en dat de jurisprudentie waar eiseres naar verwijst niet van toepassing is op de heffing van griffierechten. De rechtbank heeft daarom besloten om gedaagde van de instantie te ontslaan en eiseres te veroordelen in de proceskosten, die zijn begroot op € 885,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Haven en Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/509999 / HA ZA 16-913
Vonnis in incident van 30 november 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. Ö. Arslan,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.K. Tsui.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 september 2016, met producties;
  • de akte van uitlating van 9 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (verder: Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser (in conventie) ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdiendende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde (in conventie) geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
Deze zaak diende voor het eerst op 14 september 2016. [eiseres] had tot en met 12 oktober 2016 gelegenheid om het griffierecht te betalen. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiseres] pas op 20 oktober 2016 is ontvangen. Het verschuldigde griffierecht is derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn voldaan.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). In eerste aanleg heeft ontslag van instantie voor de eiser veelal geen fatale gevolgen omdat eiser zijn vordering opnieuw kan instellen.
2.4.
[eiseres] heeft bij akte het volgende aangevoerd. [eiseres] stelt dat het griffierecht betaald is, maar dat dit twee dagen te laat zou zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. Volgens [eiseres] blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 127 Rv dat de hardheidsclausule ook gebruikt kan worden als de toepassing van de procesrechtelijke consequenties tot een onbillijke situatie zouden leiden. [eiseres] is van mening dat ontslag van instantie tot een onbillijke situatie zal leiden, aangezien zij in dat geval het griffierecht van gedaagde moet betalen en zij de procedure opnieuw aanhangig moet maken. Door [eiseres] is onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad gesteld dat een goede procesorde meebrengt dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die de strikte naleving van het rolreglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor getroffen wordt. Tenslotte heeft [eiseres] onder verwijzing naar jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam gesteld dat de hardheidsclausule alsnog kan worden toegepast als het griffierecht binnen twee weken na de betalingstermijn alsnog is voldaan.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Zij wijst daartoe op het volgende.
2.6.
De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn vloeien rechtstreeks voort uit de wet. [eiseres] wordt vertegenwoordigd door een advocaat en deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Hoewel [eiseres] heeft gesteld dat het griffierecht twee dagen te laat zou zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank, is uit de administratie van de rechtbank gebleken dat het griffierecht acht dagen na het verstrijken van de termijn is voldaan. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 127a Rv blijkt dat bij een beroep op de hardheidsclausule gedacht moet worden aan de situatie dat de betaling wel tijdig is verricht, maar door fouten bij de administratieve verwerking van de betaling of door een computerstoring bij de rechtbank of de bankinstelling te laat op de juiste plek is aangekomen. [eiseres] heeft haar stelling dat het griffierecht twee dagen te laat zou zij zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank niet toegelicht of onderbouwd met stukken. Daarnaast heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad waar [eiseres] naar verwezen heeft geen betrekking op de heffing van griffierechten, maar betreft het zaken waarbij een pilotreglement inzake de hantering van de termijnen bij wijze van experiment wordt toegepast dat aanmerkelijk afwijkt van het landelijk procesreglement. Bovendien ziet de jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Amsterdam waar [eiseres] naar verwezen heeft op zaken die door het verzuim (vanwege het niet tijdig indienen van de memorie van grieven dan wel vanwege het niet tijdig voldoen van het griffierecht in hoger beroep) definitief niet meer aan de rechter kunnen worden voorgelegd. In de onderhavige zaak is daar geen sprake van, nu het ontslag van instantie de eerste aanleg betreft en [eiseres] haar vordering opnieuw kan instellen.
2.7.
De rechtbank zal [gedaagde] dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.8.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op € 885,00 aan griffierecht.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat [gedaagde] van de instantie,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 885,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.
2027 / 1980