Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 september 2016, met producties;
- de akte van uitlating van 9 november 2016.
Rechtbank Rotterdam
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 30 november 2016 vonnis gewezen in een incident betreffende de te late betaling van het griffierecht door eiseres. De zaak betreft de vraag of eiseres, die haar griffierecht pas acht dagen na de wettelijke termijn had voldaan, kan worden ontslagen van instantie. Eiseres had tot en met 12 oktober 2016 de tijd om het griffierecht te betalen, maar dit is pas op 20 oktober 2016 ontvangen door de rechtbank. Eiseres heeft aangevoerd dat het griffierecht twee dagen te laat zou zijn bijgeschreven en heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen grond is voor toepassing van deze hardheidsclausule. De rechtbank benadrukt dat de betalingsverplichting en de bijbehorende termijn voortvloeien uit de wet en dat eiseres, vertegenwoordigd door een advocaat, geacht wordt op de hoogte te zijn van deze termijnen en de gevolgen van overschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling van het griffierecht niet tijdig is verricht en dat de jurisprudentie waar eiseres naar verwijst niet van toepassing is op de heffing van griffierechten. De rechtbank heeft daarom besloten om gedaagde van de instantie te ontslaan en eiseres te veroordelen in de proceskosten, die zijn begroot op € 885,00.