Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Het procesverloop en de processtukken
- de brief van de curator aan de wrakingskamer, gedateerd 9 november 2016;
- de brief van de rechter-commissaris aan de wrakingskamer met bijlagen, gedateerd 10 november 2016.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die in staat van faillissement was verklaard. De verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. drs. J.C.A.T. Frima, de rechter-commissaris in zijn faillissement. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was, omdat deze op 7 maart 2016 toestemming had gegeven voor de verkoop van een vakantiewoning voor € 13.000, terwijl de verzoeker meende dat de woning voor een hoger bedrag verkocht kon worden. De rechter-commissaris had echter geconstateerd dat er nieuwe ontwikkelingen waren in het faillissement, waaronder de verkoop van een andere woning, waardoor de faillissementskosten en de bekende crediteuren konden worden voldaan zonder de vakantiewoning te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk was en dat de argumenten van de verzoeker niet wezenlijk wezenlijk waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.