ECLI:NL:RBROT:2016:9334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
513549 / HA RK 16-960
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die in staat van faillissement was verklaard. De verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. drs. J.C.A.T. Frima, de rechter-commissaris in zijn faillissement. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was, omdat deze op 7 maart 2016 toestemming had gegeven voor de verkoop van een vakantiewoning voor € 13.000, terwijl de verzoeker meende dat de woning voor een hoger bedrag verkocht kon worden. De rechter-commissaris had echter geconstateerd dat er nieuwe ontwikkelingen waren in het faillissement, waaronder de verkoop van een andere woning, waardoor de faillissementskosten en de bekende crediteuren konden worden voldaan zonder de vakantiewoning te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk was en dat de argumenten van de verzoeker niet wezenlijk wezenlijk waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 513549 / HA RK 16-960
Beslissing van 25 november 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter in de rechtbank Rotterdam, team insolventie (hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 mei 2015 is verzoeker in staat van faillissement verklaard, met benoeming van rechter mr. drs. J.C.A.T. Frima tot rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) en met aanstelling van mr. R.J.R.M. de Bok, advocaat te Rotterdam tot curator in het faillissement (hierna: de curator). Die procedure draagt als kenmerk C/10/15/374 F.
1.2.
Op 7 maart 2016 heeft de rechter-commissaris toestemming verleend voor verkoop van de vakantiewoning in Duitsland voor een bedrag van € 13.000,-- aan de heer [naam].
1.3.
Per e-mail van 5 oktober 2016 doet verzoeker aan de rechter-commissaris het verzoek de curator alsnog te verplichten de door de echtgenote van verzoeker met betrekking tot de vakantiewoning gesloten koopovereenkomst voor een bedrag van € 35.000,-- aan te gaan.
1.4.
Bij brief van 7 oktober 2016 heeft de curator op het hiervoor onder 1.3. omschreven verzoek gereageerd.
1.5.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft de rechter-commissaris op het hiervoor onder 1.3. omschreven verzoek beslist, voor zover van belang, als volgt:
“Uw verzoek heeft betrekking op de verkoop van de vakantiewoning in Duitsland. U meent dat de curator niet handelt in het belang van de boedel en u meent dat de curator alsnog de door uw echtgenote gesloten koopovereenkomst van € 35.000,00 dient aan te gaan.
De curator schrijft in zijn brief van 7 oktober 2016 dat verkoop van de vakantiewoning in Duitsland wellicht niet meer aan de orde is, nu met de verkoop van de woning in [plaats] vooralsnog de faillissementskosten alsook de thans bij de curator bekende crediteuren kunnen worden voldaan. De curator acht het derhalve het verstandigst, althans in het belang van de boedel, om eerst de verkoop van de woning in [plaats] af te wachten.
Gelet hierop ben ik van oordeel dat er thans geen rechtsbelang is om tot verkoop van de vakantiewoning in Duitsland over te gaan. Er bestaat immers vooruitzicht op volledige betaling van de faillissementskosten én de crediteuren. Indien blijkt dat verkoop van de woning in Duitsland alsnog geëigend is, dan dient de curator dit opnieuw aan mij voor te leggen, gelet op het tijdsverloop van de door mij eerder verstrekte machtiging om tot verkoop van de vakantiewoning in Duitsland over te gaan.
(…)”
1.6.
Per e-mail van 28 oktober 2016 heeft verzoeker de wraking van de rechter-commissaris verzocht.
1.7.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de brief van de curator aan de wrakingskamer, gedateerd 9 november 2016;
  • de brief van de rechter-commissaris aan de wrakingskamer met bijlagen, gedateerd 10 november 2016.
1.8.
Verzoeker, de rechter-commissaris, alsmede de curator zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.9.
Ter zitting van 18 november 2016, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de rechter-commissaris en de curator.
Verzoeker is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Uit de brief van de rechter-commissaris van 25 oktober 2016 blijkt dat zij van oordeel is dat er thans geen rechtsbelang is om tot verkoop van de vakantiewoning over te gaan. De rechter-commissaris baseert dit op de mededeling dat de opbrengst van de verkoop van de woning in [plaats] - naar opgave van de curator - afdoende is om volledige betaling van de faillissementskosten en de crediteuren te bereiken. Daargelaten dat verzoeker meent dat er een boedel is waaruit in elk geval de curator zou kunnen worden voldaan, meent hij dat die opbrengst zeer wel mogelijk niet afdoende is. Daarin ligt het belang van de boedel bij verkoop van de woning in Duitsland niet. Verzoeker wijst erop dat de curator begin dit jaar bij de rechter-commissaris een machtiging heeft verkregen om de woning te verkopen voor in totaal € 13.000,--. De curator vond het van het grootste belang dat de woning voor dat bedrag (waarbij de boedel slechts € 6.000,-- zou overhouden) werd verkocht vanwege de risico's die de boedel liep als gevolg van de slechte bouwkundige staat van de Duitse woning en het risico van een aanschrijving door de overheid. De curator heeft de echtgenote van verzoeker en medegerechtigde zelfs aansprakelijk gesteld indien zij niet zou meewerken aan zijn voorgenomen transactie. Verzoeker heeft zich ingespannen om een betere overeenkomst te verkrijgen waarbij direct het risico - ook het bouwkundige - zou overgaan op de koper en waarbij de boedel direct een hogere opbrengst verkreeg en met deelbetalingen (alles via een Duitse notaris) uiteindelijk een betere opbrengst zou verkrijgen.
Het oordeel van de rechter-commissaris is - mede gezien de eerdere machtiging - dan ook onbegrijpelijk. Verzoeker is van mening dat de rechter-commissaris door zeer selectief in het dossier te kijken haar rol als toezichthouder op een curator ongelofelijk makkelijk opneemt en dat haar optreden niet getuigt van gewetensvol en nauwkeurig optreden. Klaarblijkelijk doet het er voor de rechter-commissaris niet (meer) toe wat er eerder in het dossier is gebeurd èn wat nog steeds actueel is èn wat allemaal bij haar bekend moet zijn. Verzoeker is van mening – mede gezien het eerdere optreden van de rechter-commissaris, waarvan hij heeft beschreven dat zij haar taak als toezichthouder vooringenomen en met een hoge mate van willekeur uitvoert – dat deze rechter-commissaris niet langer als rechter-commissaris in zijn faillissement kan optreden en daarom verzoekt hij wraking van de rechter-commissaris.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter-commissaris kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
Het betreft een relatief moeilijk en bewerkelijk faillissement, mede omdat verzoeker oud-advocaat en oud-curator is. In maart 2016 heb ik de curator toestemming verleend voor de verkoop van de vakantiewoning voor een bedrag van € 13.000,--. Verzoeker en zijn echtgenote waren het daar niet mee eens; de woning kon volgens hen voor een hoger bedrag verkocht worden en dat is nadien ook gelukt. De overeenkomst betreffende de verkoop van de woning voor een hoger bedrag is volgens de curator nietig en de betalingstermijnen zijn zodanig dat de curator daarmee niet in kan stemmen. Daarin volg ik de curator. Vervolgens zegt de curator: de woning hoeft niet meer verkocht te worden, want er zijn inmiddels voldoende baten om het faillissement af te wikkelen.
2.2.2.
Mijn rol als rechter-commissaris is toezicht houden op de boedel en in die rol kan ik mij niet actief bemoeien met de afwikkeling van het faillissement. Dat doet de curator. Mijn rol is secundair. Ik kijk of de curator bij zijn werkzaamheden de Maclou-norm in acht neemt; met andere woorden of hij zorgvuldig handelt. Mijns inziens doet hij dat. Als het faillissement kan worden betaald uit andere bronnen, dan gebeurt dat. De aflossingstermijn van de door verzoeker en zijn echtgenote bedongen koopsom is mijns inziens te lang.
2.2.3.
Als toezichthouder vind ik het niet correct dat op grond van het verzoek uit maart vervolgens eerst in oktober iets moet gebeuren. Dan moet er een nieuw verzoek en een nieuwe afweging komen. De argumenten die verzoeker noemt, zijn argumenten die betrekking hebben op artikel 69 van de Faillissementswet, te weten heroverweging van een gegeven toestemming. Deze argumenten zien niet op de vraag of de rechter-commissaris onpartijdig is. Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 januari 2012, LJN BV1715, waarin het ging om een verzoek tot ontslag van de curator, ten aanzien waarvan de rechter-commissaris advies had gegeven. Ik heb mijn best gedaan om onpartijdig te handelen en een goede beslissing te nemen in het kader van artikel 69 van de Faillissementswet. Ik zie in de onderbouwing van het wrakingsverzoek geen verwijt van gebrek aan onpartijdigheid.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.2.1.
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt:
3.4.
De hiervoor onder 1.5. geciteerde beslissing van de rechter-commissaris en de daarvoor gegeven motivering is niet onbegrijpelijk. Weliswaar heeft de rechter-commissaris op 7 maart 2016 aan de curator toestemming gegeven voor de verkoop van de vakantiewoning voor het bedrag van € 13.000,--, doch sindsdien hebben zich in het faillissement van verzoeker nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, zoals de verkoop van de woning te [plaats]. De rechter-commissaris heeft vervolgens de curator gevolgd in zijn standpunt dat daarmee vooralsnog de faillissementskosten en de bekende crediteuren kunnen worden voldaan zodat thans geen rechtsbelang voor de verkoop van de vakantiewoning bestaat. Hetgeen door verzoeker aan de wraking ten grondslag is gelegd zijn in de kern argumenten om de door zijn echtgenote gesloten koopovereenkomst met een derde alsnog te doen uitvoeren en niet feiten en omstandigheden, waaraan een aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris kan worden ontleend. De rechter-commissaris is eerst en vooral toezichthouder, die zich niet actief bemoeit met de feitelijke afwikkeling van het faillissement.
3.5.
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. drs. J.C.A.T. Frima.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.