ECLI:NL:RBROT:2016:9332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
510498 / HA RK 16-812
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2016 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend tegen mr. K.L. van Zetten, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens een zitting op 23 augustus 2016, waarbij de verzoeker aanwezig was. De verzoeker heeft het wrakingsverzoek echter pas op 13 september 2016 ingediend, wat volgens de rechtbank te laat was. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker had moeten begrijpen dat hij het verzoek tot wraking onmiddellijk na de zitting had moeten indienen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het wrakingsverzoek ruimschoots was overschreden, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

De rechtbank overwoog verder dat de verzoeker had aangevoerd dat de rechter onvoldoende aandacht had besteed aan zijn bewijsvoering en dat er sprake was van een vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank stelde echter vast dat de rechter tijdens de comparitie van partijen een actieve rol had gespeeld en dat het aan de rechter is om de stellingen van partijen te onderzoeken en kritische vragen te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter, en dat de vrees van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier, J.A. Faaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 510498 / HA RK 16-812
Beslissing van 9 november 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. K.L. van Zetten, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 23 augustus 2016 heeft ten overstaan van de rechter in de procedure betreffende de civielrechtelijke vordering van [naam vennootschap] B.V. als eiseres tegen verzoeker als gedaagde een comparitie van partijen plaats gevonden.
Aan het slot van deze comparitie heeft de rechter de zaak verwezen naar de rol van 23 september 2016 voor het wijzen van vonnis.
De hiervoor omschreven procedure draagt als kenmerk 5021084 \ CV EXPL 16-1827.
Bij brief van 13 september 2016, ingekomen ter griffie op 20 september 2016, heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechter, alsmede de gemachtigde van [naam vennootschap] B.V. zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De zittingsdatum is op schriftelijk verzoek van verzoeker tweemaal uitgesteld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 22 september 2016.
Ter zitting van 3 november 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen. Verzoeker en de rechter hebben voorafgaand aan de zitting schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • het e-mailbericht van verzoeker van 31 oktober 2016;
  • het e-mailbericht van de rechter van 1 november 2016.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 23 augustus 2016. Verzoeker was op die zitting tegenwoordig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 23 augustus 2016, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 13 september 2016.
2.3
Verzoeker heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij tijdens een schorsing van de comparitie van partijen, tijdens welke schorsing buiten de gehoorzaal door partijen is onderhandeld, door zijn wederpartij sterk onder druk is gezet, waardoor hij zeer van slag was, hetgeen ook aan de rechter kenbaar is gemaakt.
Naar het oordeel van de wrakingskamer had echter ook binnen deze context van verzoeker mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de zitting van 23 augustus 2016 zou doen. Het indienen van het verzoek na (uitgaande van de datum van het wrakingsverzoek) 21 dagen of zelfs (uitgaande van de datum van ontvangst ter griffie) 28 dagen, kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
2.5
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende:
2.5.1.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat er tijdens de comparitie door de rechter onvoldoende aandacht is besteed aan wat verzoeker als bewijs voor zijn stellingen presenteert, dat de rechter heeft geweigerd de wederpartij te doen bewijzen dat een bepaald e-mailbericht aan verzoeker is verstuurd, hetgeen verzoeker betwist, en dat – indien de wederpartij dat niet kan bewijzen – ervan moet worden uitgegaan dat het bericht nooit is verstuurd. Ook meent verzoeker dat er door de rechter tijdens de comparitie jegens hem op de man is gespeeld en dat zijn woorden telkens zijn verdraaid.
2.5.2.
Het behoort tot de taak van de rechter om naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen. Een comparitie van partijen heeft tot doel het verkrijgen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. De rechter kan zich hierbij actief opstellen. Ter comparitie kan een rechter een voorlopig oordeel geven, doch hiermee staat nog niet vast wat het definitieve oordeel zal zijn. Dit (definitieve) oordeel wordt pas in het vonnis gegeven. Pas in dit vonnis zullen alle argumenten van partijen uitvoerig gewogen en beoordeeld worden. In dit vonnis zal voorts worden beslist in hoeverre acht geslagen wordt op producties die door partijen in het geding zijn gebracht.
In dit licht bezien, geeft hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat er zich omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees, objectief gerechtvaardigd was.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. K.L. van Zetten.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. W.P.M. Jurgens, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. K.L. van Zetten
- AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders