ECLI:NL:RBROT:2016:9309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
508697 / HA RK 16-712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in familiezaken met betrekking tot ouderlijk gezag en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 september 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Tamas, tegen rechter mr. H.C.A. de Groot. Het wrakingsverzoek volgde op een eerdere procedure waarin de rechter had geoordeeld over een zorgregeling voor de minderjarige kinderen van verzoeker en zijn ex-echtgenote. Verzoeker betoogde dat de rechter partijdig was, onder andere omdat zij eerder betrokken was bij een kort geding tussen partijen en omdat er onduidelijkheden waren over de planning van de zittingen. De rechtbank oordeelde dat eerdere bemoeienis van een rechter op zichzelf niet leidt tot de vrees voor partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de objectiviteit van de rechter niet in twijfel kan worden getrokken op basis van procesbeslissingen, zoals de planning van zittingen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing werd genomen in het belang van de betrokken kinderen, waarbij het uitgangspunt 'één gezin, één rechter' werd gehanteerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 508697 / HA RK 16-712
Beslissing van 9 september 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. E. Tamas,
strekkende tot wraking van:
mr. H.C.A. de Groot, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team familie 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Door mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker], de ex-echtgenote van verzoeker, is een verzoekschrift en een aanvullend verzoekschrift ingediend tot – kort samengevat – het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de zorgregeling voor de minderjarige kinderen van partijen, alsmede tot wijziging van de (definitieve) zorgregeling ten aanzien van de kinderen, tot bepaling dat mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] alleen het ouderlijk gezag over de kinderen zal uitoefenen, alsmede tot het treffen van een enkele nevenvoorzieningen. Verzoeker heeft een verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift ingediend.
1.2.
Nadat in de hiervoor onder 1.1 omschreven procedure – die als kenmerken kreeg C/10/478158 / FA RK 15-4651 en C/10/494832 / KG ZA 16-152 – op 21 januari 2016 ten overstaan van rechter [naam van andere, niet gewraakte rechter] een mondelinge behandeling had plaats gevonden, heeft de rechtbank op 16 februari 2016 een beschikking gegeven, waarin bij wijze van voorlopige voorziening een zorgregeling werd vastgesteld en waarin de behandeling van de zaak pro forma werd aangehouden met verzoek aan de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), onderzoek te doen ter zake van het ouderlijk gezag en de zorgregeling en daaromtrent aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen.
1.3.
Bij dagvaarding van 23 februari 2016 heeft verzoeker mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] gedagvaard in kort geding tot – kort samengevat – beëindiging van de omgang tussen mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] en de kinderen. In reconventie heeft mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] gevorderd verzoeker te veroordelen tot medewerking aan de bij beschikking van 16 februari 2016 vastgestelde voorlopige zorgregeling. Dit kort geding is door de rechter ter zitting van 24 februari 2016 behandeld en zij heeft aansluitend ter zitting mondeling einduitspraak gedaan.
1.4.
De raad heeft op 30 mei 2016 haar rapport en advies uitgebracht. Tevens heeft de raad op die datum een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoeker en mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker], welk verzoek als kenmerk kreeg C/10/502715 JE RK 16-1618.
1.5.
In de zaak met kenmerk C/10/478158 / FA RK 15-4651 zijn partijen door de griffier voor de voortzetting van de mondelinge behandeling opgeroepen voor de zitting met gesloten deuren van de rechter op 23 augustus 2016, terwijl partijen in de zaak met kenmerk C/10/502715 JE RK 16-1618 door de griffier voor de mondelinge behandeling zijn opgeroepen voor de zitting met gesloten deuren op 12 augustus 2016.
1.6.
Bij brief van 3 augustus 2016 heeft de advocaat van verzoeker de rechtbank verzocht beide zaken tegelijkertijd te behandelen op de zitting van 23 augustus 2016. Dat verzoek is door de rechtbank gehonoreerd.
1.7.
Ter zitting met gesloten deuren van 23 augustus 2016 is door de rechter voortgezet de behandeling van de zaak met kenmerk C/10/478158 / FA RK 15-4651 en is door haar tegelijkertijd aangevangen de behandeling van de zaak met kenmerk C/10/502715 JE RK 16-1618.
1.8.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.9.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de zaken met kenmerk C/10/478158 / FA RK 15-4651 en C/10/502715 JE RK 16-1618, alsmede van het hiervoor genoemde vonnis in kort geding van 24 februari 2016.
1.10.
Verzoeker, zijn advocaat, mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] en haar advocaat mr. M.C. Carli-Lodder, de raad, alsmede Jeugdbescherming Rotterdam Rijmond zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 30 augustus 2016.
1.11.
Ter zitting met gesloten deuren van 1 september 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat, de rechter, alsmede mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker].

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
volgens het proces-verbaal van de zitting van 23 augustus 2016:
2.1.1.
De rechter wordt gewraakt omdat zij eerder partijen heeft gezien als voorzieningenrechter in een kortgedingprocedure. In die procedure heeft mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] ter zitting een e-mail overhandigd waarop verzoeker ondanks zijn verzoek hiertoe niet heeft mogen reageren en de zitting heeft willen verlaten. In deze procedure is verzoeker in het ongelijk gesteld.
2.1.2.
De objectiviteit van de rechtbank wordt in twijfel getrokken omdat mr. Tamas
aanvankelijk is gebeld door de rechtbank met het verzoek de hoofdprocedure 478158 en het verzoek tot ondertoezichtstelling gezamenlijk te behandelen. Hierop heeft mr. Tamas zich akkoord verklaard. Vervolgens is de behandeling inzake de ondertoezichtstelling zonder overleg met mr. Tamas vervroegd naar de zitting van 12 augustus 2016. Hieruit blijkt dat de rechtbank Rotterdam niet objectief is in deze.
2.1.3.
Noch de stukken van mr. Carli-Lodder noch die van mr. Tamas zijn door de
zittingsvertegenwoordigster van de raad gelezen. Door de rechter is de beslissing genomen de producties 5 + 6 van mr. Tamas door de bode alsnog te laten kopiëren om vervolgens, nadat de vertegenwoordigster de stukken heeft kunnen lezen, te bezien of de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling mogelijk is. De producties betreffen zodanig belangrijke informatie waarop het debat moet kunnen plaatsvinden. Informatie over de religieuze opvoeding van de kinderen, die in het raadsrapport terloops is behandeld en niet de nodige aandacht is gegeven, omdat een debat niet een zo korte voorbereiding van de raad liet recht op een eerlijk proces van cliënt frustreert.
ter zitting van de wrakingskamer op 1 september 2016:
2.1.4.
Verzoeker heeft ter zitting van de rechter in het kort geding niet kunnen reageren op een e-mail van het hoofd van de school van de kinderen, die [naam ex-echtgenote van verzoeker] wel heeft en kent en welke e-mail op die zitting is voorgelezen. Verzoeker hoorde van het bestaan van die e-mail eerst op de dag voor de zitting in kort geding. Hij heeft het voorlezen van die e-mail ter zitting niet goed kunnen volgen. Verzoeker heeft die e-mail nog steeds niet gezien en hij wilde die alsnog zien en ontvangen. In een tweede e-mail, die door mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] was overgelegd, was een deel van zijn reactie weggelaten. Hij wilde dat alles aan de rechter vertellen, maar dat werd hem niet toegestaan. De rechter heeft vervolgens een analyse van de zaak gegeven en verzoeker heeft vervolgens gevraagd te mogen reageren. Dat werd hem niet toegestaan. Verzoeker had al de indruk, zowel verbaal als non-verbaal, dat de rechter al besloten had. Toen verzoeker van de rechter niet mocht reageren, wilde hij de zaal verlaten, maar toen zei de rechter al dat zijn vordering werd afgewezen en dat de vordering van de vrouw werd toegewezen. De frustratie van verzoeker was dat hij als vader, als persoon, niet mocht reageren. Hij heeft letterlijk tegen de rechter gezegd: “ik smeek u”, maar hij werd genegeerd. De directeur van de school heeft nadien per e-mail aan verzoeker geschreven dat hij excuses maakt voor de gang van zaken rondom de e-mail.
2.1.5.
Mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] werkt bij Bureau Jeugdzorg; dat is de wederpartij van verzoeker in de procedure betreffende de ondertoezichtstelling van de kinderen. Al eerder is aangegeven dat een collega van mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] in het raadsonderzoek betrokken was. Daarover is gedebatteerd en de raad is verzocht de zaak te verwijzen naar een andere raad of de zaak te doen behandelen door andere mensen, maar dat werd geweigerd. De betreffende collega is wel vervangen, maar er zijn wel contacten geweest. Mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] is al 15 jaar gezinsvoogd en zij komt vaak op de rechtbank. Er zijn door de raad in zijn rapport conclusies getrokken die niet overeen komen met de bevindingen in het rapport. Niet alle relevante informatie wordt in het raadsrapport gemeld. Er zijn tussen de ouders verschillen ten aanzien van de wijze van opvoeden en de kinderen klagen daarover. Ter zitting van 23 augustus 2016 is door verzoeker verwezen naar artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie.
2.1.6.
Zodra verzoeker duidelijk werd dat de twee afzonderlijke procedures op twee verschillende zittingen zouden worden behandeld, heeft de advocaat van verzoeker de brief van 3 augustus 2016 geschreven. Eerder was door de rechtbank telefonisch toegezegd dat de zaken samen zou worden behandeld. De raad persisteerde bij een gescheiden zitting. Verzoeker vindt het vreemd dat, buiten hem en zijn advocaat om, die ondertoezichtstelling naar voren is gehaald en achteraf – na verzoek van de advocaat – weer naar 23 augustus 2016 is opgeschoven. Vervolgens werd ter zitting van 23 augustus 2016 door de rechter alsnog besloten dat alleen de ondertoezichtstelling zou worden behandeld. De rechter was op de hoogte van de voorafgaande perikelen rondom de planning van de zaken, maar besloot toch dezelfde weg te bewandelen op grond waarvan verzoeker reeds twijfelde aan de objectiviteit van de rechtbank. De rechter besloot: de zitting gaat voort ten aanzien van de ondertoezichtstelling en ten aanzien van de andere zaak niet. Deze gang van zaken wekt de schijn dat de raad invloed heeft buiten de advocaat om.
2.1.7.
De huidige advocaat van verzoeker is eerst na het kort geding tussen partijen in de zaak gekomen. Nadat hij zich in de zaken had ingelezen, heeft hij voorafgaande aan de zitting van 23 augustus 2016 een set van zes producties ingezonden. Productie 1 betreft informatie over de sekte waarvan de vrouw lid is, in verband met de schadelijke gevolgen voor de kinderen. Productie 2 betreft diverse correspondentie van verzoeker met de raad, een en ander ter onderbouwing van de stelling dat de raad geen objectieve onderbouwing geeft en dat om die reden het raadsrapport niet kan worden meegewogen. Productie 3 betreft correspondentie van verzoeker met de school van de kinderen; de school stelt zich niet objectief op. Productie 4 betreft de juridische strijd over de opvoeding van de kinderen. Productie 5 is een uitspraak van de Hoge Raad ter onderbouwing van de stelling dat onderzoek door een onafhankelijke deskundige ook na een raadsrapport nog mogelijk is. Productie 6 is een concept rapport van de raad en een beschikking van de rechtbank, ter onderbouwing van de stelling dat de raad in een vergelijkbare zaak een ander advies gaf en ter onderbouwing dat de rechtbank in die zaak ook een andere beslissing gaf.
Ter zitting is door de rechter besloten dat alleen de producties met betrekking tot de ondertoezichtstelling zouden worden gekopieerd en dat de raadsvertegenwoordiger gelegenheid zou krijgen die stukken te lezen. Echter, alle producties hebben betrekking op de procedure. Het is onmogelijk om in een leespauze die producties van deze omvang en met belangrijke en complexe informatie te lezen en te begrijpen. Alle stellingen van verzoeker zijn gebaseerd op de producties, met heel relevante en politiek gevoelige rechtsvragen. Verzoeker wilde mede op basis van zijn producties een onafhankelijk onderzoek door een derde gaan bepleiten. Alle voorbereidende werk van verzoeker, dat een aantal dagen had gevergd, moet in een leespauze worden gelezen en dan moet dat alles aansluitend behandeld gaan worden. Daar heeft verzoeker tegen geprotesteerd. Verzoeker wordt door de rechter gefrustreerd en belet op basis van de producties te debatteren.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
in de schriftelijke reactie van 30 augustus 2016:
2.2.1.
Volgens vaste jurisprudentie rechtvaardigt eerdere bemoeienis van een rechter bij een geschil op zichzelf niet de vrees voor partijdigheid. Dit is niet anders indien een partij in het ongelijk is gesteld. Daarbij wijkt het beoordelingskader in een verzoekschriftprocedure af van dat in een kort geding, waar het spoed-/ordemaatregelen betreft. De rechter wijst in dit verband op het beleid in familiezaken genaamd “één gezin, één rechter”. Volgens de rechter is er ook geen sprake van (bijzondere) omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat in onderhavige zaak de vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is.
2.2.2.
De door mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] ter zitting in kort geding overhandigde e-mail (omvang 7 regels) is door de advocaat van mevrouw ter zitting voorgelezen. Hierna zijn zowel verzoeker als zijn advocaat nog uitgebreid aan het woord geweest. De aangevoerde grond is derhalve feitelijk onjuist.
2.2.3.
Nog afgezien van het feit dat de rechter niet betrokken is geweest bij de wijze waarop in deze zaken de appointering heeft plaatsgevonden, is de appointering van een zaak een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor wraking. Een procesbeslissing kan wel een grond voor wraking opleveren als die
beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor
het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is – objectief - gerechtvaardigd is. Daarvan is volgens de rechter geen sprake.
De rechtbank Rotterdam hanteert in familiezaken het uitgangspunt dat deze zoveel als
mogelijk door dezelfde rechter worden behandeld: ‘één gezin, één rechter’. Dit in het
belang van allen die bij de procedures betrokken zijn. De afspraak is dan ook dat de raad
bij verzoeken tot ondertoezichtstelling de rechtbank informeert dat belanghebbenden ook nog betrokken zijn bij een andere familierechterlijke procedure die nog aanhangig is, zodat de rechtbank hiermee bij de appointering rekening kan houden. Verzoeken tot ondertoezichtstelling worden in deze rechtbank door team jeugd behandeld. Verzoeken inzake gezag, zorgregeling etc. door team familie.
Gelijktijdige behandeling van een verzoek ondertoezichtstelling en de resterende
verzoeken inzake gezag, zorgregeling etcetera wordt gedaan door team familie. Dit betekent
vaak wel dat het verzoek ondertoezichtstelling niet binnen de in zijn algemeenheid gewenste termijn van twee weken na het indienen het verzoek ter zitting wordt behandeld. Het is aan de rechter te beoordelen of dit in een specifieke situatie al dan niet bezwaarlijk is. Niet ongebruikelijk is dat partijen worden gebeld ter informatie over hun verhinderdata. Dit versnelt het proces van planning van de zitting. Dat is in deze zaak kennelijk ook gebeurd. Het ging echter niet om toestemming voor gezamenlijke behandeling. Dat is een punt van regie en dat is aan de rechtbank. De zaak is vervolgens gepland op 23 augustus 2016.
2.2.4.
Op 13 juli 2016 laat de raad in het kader van het verzoek tot ondertoezichtstelling schriftelijk aan de rechtbank weten dat de raad informatie heeft ontvangen dat het niet goed gaat in het gezin en dat de raad verzoekt de zitting zo snel mogelijk te laten plaatsvinden. Hierop wordt op 14 juli 2016 door de rechtbank het verzoek tot ondertoezichtstelling gepland op een zitting bij team jeugd en wel op 12 augustus 2016. De oproep aan verzoeker en belanghebbenden wordt op 14 juli 2016 verzonden. Uit het dossier is niet op te maken in hoeverre hierover met de belanghebbenden overleg is gevoerd.
Bij de beslissing om de zaken gelijktijdig te behandelen op 23 augustus 2016 was het
uitgangspunt ‘één gezin, één rechter” leidend, na een wijziging van omstandigheden was
bij de beslissing het verzoek ondertoezichtstelling alsnog eerder te behandelen en wel op
12 augustus 2016 het uitgangspunt dat verzoeken tot ondertoezichtstelling zo spoedig
mogelijk ter zitting worden behandeld leidend. Nu dit procesbeslissingen zijn, lag het niet
in de rede belanghebbenden te consulteren. Er is daarom geen sprake van feiten of
omstandigheden waaruit de partijdigheid of de schijn van partijdigheid is gebleken.
2.2.5.
Tijdens de behandeling ter zitting op 23 augustus 2016 blijkt dat de raads-vertegenwoordigster geen kennis heeft kunnen nemen van de door mr. Carli-Lodder en door mr. Tamas op 10 augustus 2016 respectievelijk 14 augustus 2016 ingediende producties. Mr. Tamas geeft te kennen dat hij het van belang vindt dat de raadsvertegenwoordiger van te voren kennis neemt van de door hem ingediende producties. Door de rechter is vervolgens aan mr. Tamas gevraagd of de analyse juist is dat producties 5 en 6 betrekking hebben op het verzoek ondertoezichtstelling. Hierop antwoordt mr. Tamas bevestigend. Gelet op het spoedeisend karakter van verzoeken tot ondertoezichtstelling heeft de behandeling van een dergelijk verzoek prioriteit. Als eerste moet worden onderzocht of het verzoek tot ondertoezichtstelling die dag kon worden behandeld. Hierop beslist de rechter daarom dat van de producties van mr. Tamas de nummers 5 en 6 worden gekopieerd, naast drie producties van mr. Carli-Lodder, dat de zitting wordt geschorst voor een leespauze en dat daarna wordt bezien of het verzoek tot ondertoezichtstelling ter zitting kon worden behandeld. Mr. Tamas geeft daarop te kennen dat de raadsvertegenwoordiger in de leespauze de stukken niet voldoende kan bestuderen. Door de rechter is hierop geantwoord dat het aan de raadsvertegenwoordiger zelf is om, indien dit het geval is, deze conclusie te trekken nadat zij kennis heeft kunnen nemen van de stukken. De rechter heeft niet beslist dat de door Mr. Tamas (en de door mr. Carli-Lodder) overgelegde producties geen deel meer uitmaakten van het procesdossier. Dat de zittingsvertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming geen kennis heeft kunnen nemen van de overgelegde producties, ligt in de risicosfeer van de raad.
ter zitting van de wrakingskamer op 1 september 2016:
2.2.6.
De rechter kent mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker] niet; zij is inmiddels geen zittingsvertegenwoordiger meer. Ten tijde van de zitting in kort geding werd verzoeker nog bijgestaan door een andere advocaat. De rechter betwist dat verzoeker ter zitting in kort geding niet heeft mogen reageren op het ter zitting voorgelezen e-mailbericht en dat hij daarbij de rechter heeft gesmeekt te mogen reageren. Het is juist dat verzoeker op een gegeven moment tegen de rechter zei dat hij de neiging had om de zaal te verlaten, toen de rechter bezig was een analyse te geven van het probleem zoals haar dat was voorgesteld. Verzoeker is overigens blijven zitten tot het eind van de zitting en de rechter heeft mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank had de producties, die zijn ingediend door mr. Tamas en door mr Carli, ontvangen. De rechter weet niet of mr. Tamas zijn producties – zoals mr. Carli deed – ook aan de raad heeft toegezonden. De leespauze diende om te onderzoeken of er nog een debat mogelijk was op grond van de stukken. De rechter heeft niet gezegd dat ter zitting alleen nog de ondertoezichtstelling zou worden behandeld. De rechter heeft gezegd daarmee te zullen beginnen en daartoe een aantal stukken te kopiëren en wel die waarvan mr. Tamas had gezegd dat die van belang waren voor de ondertoezichtstelling, opdat de raadsvertegenwoordiger gelegenheid zou hebben daarvan kennis te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is/zijn.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter/de rechters jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op het feit dat de behandeling en beslissing van het kort geding op 24 februari 2016 ook door de rechter is gedaan, stelt de wrakingskamer voorop dat bij het beoordelen van vorderingen in kort geding ten aanzien van de uitvoering van een reeds bij rechterlijke uitspraken vastgestelde zorgregelingen een ander toetsingskader gehanteerd wordt dan bij het beoordelen van een verzoekschrift tot wijziging van het ouderlijk gezag, van de zorgregeling en tot het treffen van enkele andere, in dit kader niet van belang zijnde nevenvoorzieningen.
Het gegeven van deze twee verschillende toetsingskaders brengt mee dat in beginsel geen sprake is van een situatie waarbij de rechter in haar uitspraak in kort geding reeds is vooruitgelopen op het oordeel in de bodemprocedure (C/10/478158/FA RK 15-4651) ten aanzien van het ouderlijk gezag en de wijziging van de zorgregeling.
3.6.
Voorts geldt in het algemeen dat de omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan waarmee degene die de wraking verzoekt het niet eens is, niet een omstandigheid is die er op wijst dat de onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden. In dit verband is door verzoeker aangevoerd dat ter zitting in kort geding een door de wederpartij ingebrachte e-mail van het hoofd van de school van de kinderen is voorgelezen, waarvan hij het bestaan eerst op de dag voorafgaande aan de zitting heeft vernomen. Voorts voert verzoeker aan dat hij het voorlezen van die e-mail niet goed heeft kunnen volgen en dat hij van de rechter niet op de inhoud van het bericht mocht reageren. De rechter heeft dat betwist en naar voren gebracht dat haar uit de ter zitting door de griffier gemaakte aantekeningen – welke niet in het geding zijn gebracht – is gebleken dat, na het voorlezen van het in omvang beperkte bericht, verzoeker en zijn advocaat nog uitvoerig het woord hebben gevoerd. Eerst toen de rechter was begonnen aan het meedelen van haar analyse van de zaak en haar vonnis ging uitspreken, wilde verzoeker nog reageren, hetgeen hem niet meer werd toegestaan. Onder die omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat verzoeker en zijn advocaat zich niet over het bewuste e-mailbericht hebben kunnen uitlaten. De rechtbank ziet geen redenen om ter zake nog nader onderzoek te doen. Het verzoek mist in dit opzicht feitelijke grondslag.
3.7.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de verwikkelingen rondom de planning op zitting van de twee afzonderlijke verzoekschriftprocedures, stelt de rechtbank allereerst vast dat – inderdaad na verwikkelingen daaromtrent – uiteindelijk is voldaan aan het verzoek van verzoeker om beide zaken gelijktijdig ter zitting te behandelen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het wrakingsverzoek, voor zover gegrond op de omstandigheid dat het verzoek tot ondertoezichtstelling – in strijd met eerdere telefonische toezegging vanuit de rechtbank – aanvankelijk toch op een eerdere zitting werd gepland, te laat is ingediend. Immers, het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden, waarbij enig respijt voor beraad acceptabel wordt geacht. Nu verzoeker in ieder geval op 3 augustus 2016 op de hoogte was van de voorgenomen behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling op 12 augustus 2016, kan van het wrakingsverzoek dat is gedaan op de zitting van 23 augustus 2016 niet meer worden gezegd dat dit – voor zover op deze omstandigheden gegrond – is gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop de wraking is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden.
Daarenboven is de visie van verzoeker dat de rechter op de zitting alsnog alleen het verzoek tot ondertoezichtstelling wilde gaan behandelen en de bodemprocedure op die zitting verder geheel onbehandeld wilde laten onjuist. Zulks blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting en de rechter heeft dit ook betwist. Ter zitting is door de rechter prioriteit gegeven aan de ondertoezichtstelling, hetgeen niet onbegrijpelijk is gelet op de aard van deze door de raad verzochte beschermingsmaatregel en hetgeen daaraan door de raad ten grondslag werd gelegd. Ten slotte moet worden geconstateerd dat de hiervoor omschreven visie van verzoeker eerst ter zitting van de wrakingskamer aan de wraking ten grondslag werd gelegd, hetgeen niet beantwoordt aan het wettelijk vereiste dat alle feiten en omstandigheden, die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, in één keer moeten worden voorgedragen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat in de wijze, waarop in het onderhavige geval de door de rechter te behandelen zaken op zitting zijn gepland, geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat sprake is van een aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid van de rechter, of een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid.
3.8.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de wijze waarop door de rechter ter zitting is gehandeld en beslist ten aanzien van de door verzoeker (en mevrouw [naam ex-echtgenote van verzoeker]) ingebrachte producties heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter de orde ter zitting bepaalt en de regie voert over de wijze van behandeling van de zaak. Daarbij bewaakt de rechter het in acht nemen van de beginselen van een goede procesorde, waaronder het uitgangspunt dat indien door een procespartij kort voor op of de zitting nog stukken worden ingebracht, een wederpartij of een belanghebbende daarvan kennis moet kunnen nemen en zich daarover moet kunnen uitlaten, opdat de rechter die stukken mogelijk in haar oordeel kan betrekken.
3.9.
Vast staat dat de inhoud van de door verzoeker ingebrachte stukken (zes producties) niet voorafgaande aan de zitting ter kennis van de vertegenwoordiger van de raad ter zitting was gekomen. Volgens verzoeker waren die stukken belangrijk voor de onderbouwing van zijn ter zitting te houden betoog en in te nemen standpunt. Ook stelt verzoeker dat zijn stukken dermate omvangrijk en complex waren, dat deze niet vielen te doorgronden gedurende een leespauze van een half uur en dat er vervolgens niet ter zitting mede op basis van die stukken zou kunnen worden gedebatteerd over alle belangrijke kwesties die ter beoordeling stonden.
Vast staat ook dat de rechter vervolgens heeft beslist tot een leespauze als hiervoor omschreven, in welke pauze de raadsvertegenwoordiger kennis zou kunnen nemen van die producties, waarvan door de advocaat van verzoeker ter zitting was aangegeven dat die van belang waren bij de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling, te weten zijn productie 5, een uitspraak van de Hoge Raad over de mogelijkheid van een onderzoek door een derde na een reeds uitgebracht raadsrapport, alsmede zijn productie 6, een eerder raadsadvies en een eerdere uitspraak van de rechtbank in een andere procedure. Dat is een processuele beslissing van de rechter, die niet onbegrijpelijk is; immers, de rechter kende op dat moment van de behandeling prioriteit toe aan de behandeling van de ondertoezichtstelling en verder werd door de rechter ook de mogelijkheid open gelaten dat de raadsvertegenwoordiger na ommekomst van de leespauze zou kunnen aangeven dat de inhoud van de ter kennisneming in kopie aan haar voorgelegde producties van verzoeker te omvangrijk en te ingewikkeld was om op dat moment in zijn geheel te doorgronden. Daarna zou het opnieuw de rechter zijn die in de alsdan ontstane situatie en mede aan de hand van de bevindingen van de raadsvertegenwoordiger omtrent de kennisname van de stukken van verzoeker zou hebben te beslissen hoe verder te gaan met de behandeling van de zaken. Verzoeker heeft dat moment echter niet afgewacht en heeft de rechter gewraakt.
In deze gang van zaken vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de processuele beslissing van de rechter dermate onbegrijpelijk is, dat deze niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven.
3.10.
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. H.C.A. de Groot.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. J.H. de Wildt en mr. M.G.L. de Vette, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. E. Tamas
- mr. H.C.A. de Groot
- mr. M.C. Carli-Lodder
- de raad voor de kinderbescherming
- Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond