ECLI:NL:RBROT:2016:9305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
C/10/500605 / HA ZA 16-430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen in het kader van een factoringovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van de failliete vennootschap Allewelt Benelux B.V. en Coface Finanz GmbH, alsook andere gedaagden. De curator vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat hij rechthebbende is op een bedrag van € 156.229,17 dat in escrow was geplaatst, en dat Coface, [gedaagde sub2] en Intercosmetic hoofdelijk in de proceskosten moesten worden veroordeeld. Coface voerde verweer en stelde dat de vordering van Allewelt op Principal in de factoringovereenkomst was overgedragen aan Creditforce, die deze op haar beurt weer had overgedragen aan Coface. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van Allewelt op Principal niet onder de in de factoringovereenkomst aan Creditforce overgedragen vorderingen viel, en dat de curator dus rechthebbende was op het escrowbedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op het Haviltex-criterium, waarbij werd vastgesteld dat de overboekingen niet in verband stonden met de bedrijfsactiviteiten van Allewelt en dat de curator niet had ingestemd met de overdracht van de vordering. De rechtbank wees de vorderingen van Coface in reconventie af en veroordeelde Coface in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/500605 / HA ZA 16-430
Vonnis van 30 november 2016
in de zaak van
[curator] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALLEWELT BENELUX B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar Duits recht
COFACE FINANZ GMBH, ( Gesellschaft mit beschränkter Haftung)
gevestigd te Mainz,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.T.M. Verhoeven te Eindhoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub2],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERCOSMETIC B.V.,
gevestigd te Heteren,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de curator (in het faillissement van Allewelt) en Coface, [gedaagde sub2] en Intercosmetic genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • een verzoek zijdens Coface van 20 oktober 2016 tot verbetering van het proces-verbaal;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
[gedaagde sub2] en Intercosmetic zijn niet verschenen.
Op de voet van het bepaalde in artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is tegen hen verstek verleend en wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

2.De feiten

2.1.
Allewelt handelde in cosmetica en dergelijke. De vennootschap is bij vonnis van 15 december 2009 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator.
2.2.
Allewelt heeft op enig moment een managementovereenkomst gesloten met [gedaagde sub2] . De managementvergoeding voor [gedaagde sub2] bedroeg € 120.000,- (excl.BTW) per jaar. [gedaagde sub2] is directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde sub2] .
was toen tevens als manager fulltime werkzaam voor Creditforce Factoring B.V. (hierna: Creditforce) en binnen Creditforce verantwoordelijk voor het aanbrengen van nieuwe klanten.
was in de hier relevante periode via [gedaagde sub2] tevens directeur en aandeelhouder van Intercosmetic.
2.3.
Allewelt heeft een factoringovereenkomst gesloten met Creditforce op basis waarvan vorderingen van Allewelt zijn bevoorschot en Allewelt tot zekerheid daarvan vorderingen heeft overgedragen of verpand aan Creditforce.
De overeenkomst is namens Creditforce ondertekend door [gedaagde sub2] als directeur.
Creditforce heeft op haar beurt een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Coface, die op basis daarvan de bevoorschotting van de vorderingen van Allewelt financierde. Tot zekerheid daarvan heeft Creditforce de door Allewelt aan haar overgedragen of verpande vorderingen, onder gelijke voorwaarden aan Coface overgedragen of verpand.
2.4.
Allewelt heeft de logistiek en distributie opgedragen aan Intercosmetic tegen een vergoeding van 10% van de omzet van Allewelt.
2.5.
Vanaf de bankrekening van Allewelt is in totaal € 150.000,- overgeboekt aan Principal Company B.V. (hierna: Principal), te weten:
op 18 november 2008 € 75.000,-
op 26 maart 2009 € 25.000,-
en op 18 mei 2009 € 50.000,-.
Allewelt was deze bedragen niet verschuldigd aan Principal.
In een voorgenomen transactie zou [gedaagde sub2] aan Principal € 300.000,- schuldig worden.
Deze transactie heeft geen doorgang gevonden.
2.6.
Omdat [gedaagde sub2] , Intercosmetic, de curator en Coface aanspraak maken op terugbetaling van het bedrag van € 150.000,- heeft Principal in overleg met deze partijen dit bedrag vermeerderd met rente ad in totaal € 156.299,17 in escrow geplaatst.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De curator vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
(a) te verklaren voor recht dat de curator rechthebbende is op het in escrow geplaatste bedrag ad € 156.229,17, te vermeerderen met de daarover opgebouwde rente en
(b) Coface, [gedaagde sub2] en Intercosmetic hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Coface voert verweer met conclusie de vorderingen af te wijzen met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
Coface stelt zich op het standpunt dat de vordering van Allewelt op Principal in de factoringovereenkomst is overgedragen aan Creditforce, die deze op haar beurt weer heeft overgedragen aan Coface, zodat Coface rechthebbende is op het Escrowbedrag.
3.3.
De curator betwist dit en heeft voorts nog aangevoerd dat de rol van [gedaagde sub2] aan een beroep door Coface in de weg staat. Doordat [gedaagde sub2] Creditforce vertegenwoordigde bij het aangaan van de factoringovereenkomst, zelf in persoon borg stond voor schulden van Creditforce aan Coface en hij met de overboeking van de rekening van Allewelt onbevoegd een ongedaanmakingsvordering heeft gecreërd, komt Creditforce op gronden van redelijkheid en billijkheid geen beroep toe op de overdracht en/of verpanding van de ongedaanmakingsverbintenis en kon deze vordering ook niet overdragen aan Coface.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Coface vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
(a) te verklaren voor recht dat Coface rechthebbende is op het in escrow geplaatste bedrag ad € 156.229,17, te vermeerderen met de daarover opgebouwde rente en
(b) de curator te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
De curator voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Coface in de proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Inzake [gedaagde sub2] en Intercosmetic in conventie
4.1. Tegen [gedaagde sub2] en Intercosmetic is verstek verleend. De bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen en de vordering op [gedaagde sub2] en Intercosmetic komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze voor toewijzing vatbaar is.
Inzake Coface in conventie en in reconventie
4.2.
De curator baseert de vordering in conventie op het bepaalde in artikel 6:203 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.
“Degene die zonder rechtsgrond een prestatie van andere aard heeft verricht, heeft eveneens jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan.”
4.3.
Het geschil tussen de curator en Coface in conventie als in reconventie spitst zich toe op de vraag of de vordering van Allewelt op Principal valt onder de in de factoringovereenkomst aan Creditforce overgedragen vorderingen.
De rechtbank is om hierna te melden redenen van oordeel dat dit niet het geval is.
Dit betekent dat de vordering evenmin door Creditforce kan zijn overgedragen of verpand aan Coface, zodat haar verweer in conventie faalt en haar op dat verweer gebaseerde vordering in reconventie dient te worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de vaststaande feiten volgt dat de overboekingen op geen enkele wijze in verband staan met bedrijfsactiviteiten van Allewelt. Onduidelijk is door wie de betalingsopdracht is gegeven maar vast staat dat dit (in elk geval: intern) onbevoegd is gedaan. De betalingsopdracht kwam immers niet Allewelt maar [gedaagde sub2] ten goede die aan Principal geld verschuldigd zou kunnen worden. De vordering van Allewelt op Principal kwalificeert dan ook niet alleen als een vordering tot terugbetaling wegens onverschuldigde betaling maar ook als een vordering die niets van doen heeft met de handelsdebiteuren van Allewelt.
4.5.
De vraag of de factoringovereenkomst ook op de overdracht of verpanding van deze vordering ziet dient te worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-criterium. Beslissend is daarbij de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de omschrijving van de vorderingen in de akte mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Die uitleg is niet beperkt tot een objectieve taalkundige uitleg.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat met een factoringovereenkomst doorgaans een financiering van debiteuren wordt beoogd in die zin dat de aan handelsdebiteuren gefactureerde bedragen (tot een bepaald deel) worden bevoorschot en dat deze vorderingen tot zekerheid worden overgedragen of verpand aan de financier.
4.7.
De curator beroept zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat dat ook hier zo is op de navolgende zinssneden uit de factoringsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene en bijzondere voorwaarden:
factoringovereenkomst- art.2.1 “Cliënt zal onmiddellijk na het ontstaan van de Vorderingen facturen aan de Debiteuren zenden. (…) Cliënt zal op die facturen vermelden dat de Vorderingen zijn overgedragen”
- art.2.2b “het bedrag van de Vorderingen zoals vermeld op de desbetreffende factuur”
- art.3.7 “CFF is gerechtigd om van de overdracht respectievelijk verpanding mededeling te doen aan de Debiteur”
- art.5.1 “De koopsom wordt telkens opeisbaar op het moment dat door Debiteuren Vorderingen aan CFF zijn betaald (…). De Koopsom wordt daarbij vastgesteld op het bedrag van de Vorderingen op Debiteuren”
algemene voorwaarden- Bevoorschotting: “De door CFF aan Cliënt onder de in de Overeenkomst genoemde voorwaarden verstrekte voorschotten op de afrekening van de koopsom ter zake van de door CFF van Cliënt gekochte en aan haar overgedragen Vorderingen.”
- Concentratiefactor: “Het aandeel van de op enig moment aan CFF overgedragen Vorderingen op een bepaalde Debiteur in het totaal van de Vorderingen op Debiteuren.”
- Debiteur: “Diegene(n) handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf, met wie Cliënt overeenkomsten van verkoop en levering van zaken, het verrichten van diensten dan wel andersoortige overeenkomsten heeft gesloten, op grond waarvan Cliënt vorderingen heeft verkregen respectievelijk zal verkrijgen.”
- Koopsom: De (…) prijs die CFF bereid is aan Cliënt te betalen voor (het totaal van) de gekochte en overgedragen Vorderingen.”
- art.4.1 “Indien de Debiteur tekortschiet in de nakoming van enige betalingsverplichting jegens Cliënt ter zake van de Vorderingen”
- art.4.4 “Onverminderd de rechten van CFF uit de wet is CFF, na mededeling van de overdracht respectievelijk verpanding aan de Debiteur, met uitsluiting van Cliënt gerechtigd om:
.in en buiten rechte nakoming van de verplichtingen van de Debiteur uit hoofde van de Vorderingen te eisen;
.de Vorderingen door opzegging van de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst opeisbaar te maken (…)
.in en buiten rechte met de Debiteur akkoorden aan te gaan, aan de Debiteur gedeeltelijke of gehele kwijting ter zake van de Vorderingen te verlenen (…);
.alle betalingen door Debiteur samenhangende met of voortvloeiende uit de Vorderingen, in ontvangst te nemen en zich (zonodig) op de geïnde Vorderingen te verhalen.”
- art. 5 “De door Cliënt jegens de Debiteur te hanteren (algemene) leverings- en betalingsvoorwaarden zullen in ieder geval bepalingen bevatten inzake:
-de toepasselijkheid van Nederlands recht op de rechtsverhouding waar de Vorderingen uit voortvloeien”
- art. 6.3 “Cliënt zal aan CFF periodiek en op eerste verzoek gespecificeerde overzichten verstrekken van de aan CFF overgedragen en (subsidiair) verpande Vorderingen (debiteurenlijsten) welke tevens dienen te vermelden:
( i) de ouderdom van de openstaande Vorderingen;
(ii) ten aanzien van welke Vorderingen de in de Overeenkomst vermelde Standaardbetalingstermijn of Uiterste betalingstermijn is verstreken;
(iii) welke achterstallige Vorderingen door de Debiteur worden betwist;
(iv) (voor zover van toepassing) de Kredietlimieten van de Debiteuren.”
- art. 15.3 “Client is niet gerechtigd met de Debiteur overleg te voeren over de betaling of verschuldigdheid van een vordering”
- art. 14.4 “Client is verplicht CFF onverwijld te informeren omtrent alle feiten en omstandigheden, daaronder begrepen een Dispuut, welke van invloed kunnen zijn op de verschuldigdheid door Debiteur van enige aan CFF verpande of overgedragen Vordering. CFF is jegens Cliënt nimmer verplicht te (laten) corresponderen, telefoneren met en/of een gerechtelijke procedure te (doen) entameren tegen Debiteur met betrekking tot Vorderingen die door de desbetreffende Debiteur worden betwist.”
speciale voorwaarden- sub 2. “De eerste Bevoorschotting door CFF, zal onverminderd de overige (in dit verband relevante) bepalingen van de Overeenkomst, worden gebaseerd op de Vorderingen op Debiteuren”
- sub 3. “Cliënt is jegens CFF verschuldigd: Omzetprovisie over het (totaal)bedrag van de Vorderingen op Debiteuren die gedurende de looptijd van de Overeenkomst aan CFF worden overgedragen respectievelijk verpand, berekend in Euro.”
4.8.
Coface beroept zich hiertegenover op de volgende zinssneden in de factoringovereenkomst en algemene voorwaarden:
factoringovereenkomst- A: “Cliënt wenst Vorderingen aan CFF te verkopen en over te dragen gelijk CFF bereid is onder voorwaarden van de Overeenkomst Vorderingen te kopen en overgedragen te krijgen. Partijen hebben vastgesteld dat deze koopsom een reële koopsom is voor de volledige Vorderingenportefeuille van de Cliënt”
algemene voorwaarden- Vorderingen: “Bestaande en/of toekomstige vorderingen van cliënt op Debiteuren en derden in de ruimste in die rechtstreeks (zullen) voortvloeien uit bestaande rechtsverhoudingen tussen Cliënt en Debiteuren respectievelijk derden”
- D: “Tot zekerheid van de verplichtingen van Cliënt tot terugbetaling van Bevoorschotting, andere verplichtingen uit de Overeenkomst dan wel uit anderen hoofde wenst CFF (subsidiair) als zekerheid een pandrecht te verwerven op de Vorderingen en Cliënt is daartoe bereid"
- F: “CFF ter financiering van de Koopsom en/of bevoorschotting een overeenkomst is aangegaan met Coface…ten gevolge waarvan de gekochte Vorderingen in eigendom worden overgedragen aan Coface…en het door Cliënt (subsidiair) verstrekte pandrecht, direct bij vestiging wordt herverpand aan Coface.”
- art. 1.1 “Cliënte verkoopt en draagt Vorderingen over aan CFF op de wijze als bepaald in artikel 3 van de Overeenkomst”
- art. 3.1 “Cliënte verkoopt en draagt over aan CFF (i) bij deze en (ii) telkens na het ontstaan ervan alle Vorderingen onder de voorwaarden van de overeenkomst teneinde de Vorderingen goederenrechtelijk volledig in het vermogen van CFF te doen vallen”
- art. 3.2 “subsidiair, indien om welke reden of oorzaak ook Vorderingen goederenrechtelijk niet (volledig) aan CFF worden overgedragen en in het vermogen van CFF vallen, vestigt Cliënt hierbij een eerste pandrecht op alle Vorderingen ten behoeve van CFF (i) bij deze en (ii) voorts telkens na het ontstaan ervan en op eerste verzoek van CFF, tot zekerheid voor de nakoming van al hetgeen Cliënt aan CFF verschuldigd is en/of te eniger tijd verschuldigd zal worden uit hoofde van deze Overeenkomst dan wel uit welken andere hoofde dan ook”
- art. 3.3 “De in artikel 3.1 en 1.2 (rechtbank leest: 3.2) bedoelde overdracht en (subsidiair) verpanding omvat alle Vorderingen”
- art. 3.8 “CFF is te allen tijde gerechtigd de aan haar overgedragen respectievelijk verpande Vorderingen over te dragen respectievelijk te (her)verpanden.”
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de door de curator bedoelde zinssneden onmiskenbaar doelen op (bevoorschotting en overdracht of verpanding van) vorderingen op handelsdebiteuren. De door Coface aangevoerde zinssneden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot geen andere conclusie. Bij de definitie in de algemene voorwaarden van “Vorderingen” wordt ruimer verwezen naar vorderingen op derden maar ook daar wordt wel de beperking aangegeven dat deze vorderingen dienen voort te vloeien uit een bestaande rechtsverhouding. Met het oog op het bepaalbaarheidsvereiste zal met “bestaande rechtsverhouding” niet elke juridische relatie maar toch met name een bestaande contractuele rechtsverhouding zijn bedoeld.
De in artikel 3 van de algemene voorwaarden meermalen gekozen formulering “alle vorderingen” zou kunnen duiden op meer dan alleen handelsvorderingen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat als dit de bedoeling was van Creditforce het op haar weg had gelegen het onderscheid tussen de te bevoorschotten (handels-)vorderingen, en de over te dragen c.q. te verpanden vorderingen duidelijk aan te geven. In de hiervoor aangeduide context, waar in de factoringovereenkomst zelf, overeenkomstig de gebruikelijke betekenis, uitsluitend handelsvorderingen worden bedoeld, biedt de aanduiding “alle” in de algemene voorwaarden deze duidelijkheid niet en dient dit in het nadeel van Creditforce – en daarmee Coface – te worden uitgelegd.
Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat Allewelt in redelijkheid mocht verwachten dat - uitsluitend - haar vorderingen op handelsdebiteuren (zouden worden bevoorschot en) tot zekerheid aan Creditforce zijn verkocht of verpand.
Partijen hebben zich na het sluiten van de overeenkomst overigens kennelijk ook dienovereenkomstig tegenover elkaar gedragen, Allewelt ontving dagelijks en maandelijks rapportages, overzichten en afschriften van de incasso van vorderingen op haar handelsdebiteuren.
4.10.
Gelet op de gebruikelijke betekenis en tekst van de factoringovereenkomst met de daarop van toepassing zijnde voorwaarden enerzijds en de handelwijze en gedragingen van partijen anderzijds moet het er aldus voor worden gehouden dat de onderhavige vordering van Allewelt tot terugbetaling niet is overgedragen of verpand. Dit betekent dat Creditforce deze evenmin kon overdragen cq heeft overgedragen aan Coface.
Dit brengt mee dat de vordering in conventie tegen Coface dient te worden toegewezen en de vordering in reconventie van Coface zal worden afgewezen. Voorzover Coface aan de vordering in reconventie heeft beoogd ten grondslag te leggen dat zij – los van de factoringovereenkomsten – een vordering heeft op Allewelt (conclusie van eis in reconventie alinea 54), is dit door Allewelt betwist en ontbreekt elke onderbouwing. De rechtbank gaat hieraan om die reden voorbij.
4.11.
Mogelijk ten overvloede merkt de rechtbank op dat er reeds daarom geen reden is voor toewijzing van de door Coface ter comparitie verzochte tweede ronde, omdat de stellingen met betrekking tot [gedaagde sub2] (waarop de curator volgens Coface ten onrechte bij antwoord in reconventie is ingegaan) niet aan de beslissing ten grondslag zijn gelegd.
Inzake proceskosten in conventie en in reconventie
4.12.
Coface zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
In conventie is dit een veroordeling hoofdelijk met de medegedaagden op grond van het bepaalde in artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek. Coface heeft zich weliswaar tegen een hoofdelijke veroordeling verzet, doch nu de medegedaagden geen (extra) proceskosten hebben veroorzaakt (dan hooguit een te verwaarlozen bedrag aan betekeningskosten van de dagvaarding) valt niet in te zien dat Coface bij dit verweer belang heeft, de rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
Omgekeerd houdt de rechtbank in het voordeel van de medegedaagden wel rekening met de omstandigheid dat Coface meer proceskosten heeft veroorzaakt dan de medegedaagden.
De proceskosten bedragen voor gedaagden in conventie:
betekening dagvaarding € 91,75
griffierecht € 288,-
salaris advocaat (1 punten, liquidatietarief € 1.421,-) € 1.421,-
Daarnaast zal Coface tevens worden veroordeeld tot betaling van (1 punt x liquidatietarief
€ 1.421,-) € 1.421,-.
Voor de veroordeling in de proceskosten van het geding in reconventie heeft te gelden dat de reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, de kosten daarvan zullen om die reden op de helft van het in conventie gehanteerde liquidatietarief worden begroot.
in reconventie:
salaris advocaat (1/2 x 2 punten, liquidatietarief € 1.421,-) € 1.421,- .

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de curator rechthebbende is op het in escrow geplaatste bedrag ad € 156.229,17, vermeerderd met de daarover opgebouwde rente;
5.2.
veroordeelt Coface, [gedaagde sub2] en Intercosmetic hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van de curator begroot op € 1.800,75;
5.3.
veroordeelt Coface voorts in de proceskosten aan de zijde van de curator begroot op € 1.421,-;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt Coface in de proceskosten aan de zijde van de curator begroot op € 1.421,- aan salaris voor de advocaat;
in conventie en in reconventie voorts:5.7. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.
39/
2053